Hoe kon de Republiek in de zeventiende eeuw almaar rijker worden terwijl ze verwikkeld was in een bittere oorlog? Marjolein ’t Hart laat zien dat het te maken had met de Hollandse koopmansgeest en met organisatietalent.
Volgens sommigen kan dit boek niet deugen, omdat in de ondertitel het omstreden begrip ‘Gouden Eeuw’ voorkomt. Volgens hen was de zeventiende eeuw een Grauwe Eeuw, gekenmerkt door slavenhandel, kolonialisme, en uitbuiting en onderdrukking van het grootste deel van de bevolking. Aan de andere kant van het politieke spectrum gruwen ze van het woord ‘inclusief’, dat modieus ‘wokisme’ doet vermoeden. Beide kampen hebben ongelijk.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In Oorlog en ongelijkheid maakt Marjolein ’t Hart, emeritus hoogleraar geschiedenis, duidelijk dat zich rond 1600 in de Republiek der Verenigde Nederlanden een economisch wonder voltrok. Ze citeert een Engelsman die reeds in 1592 stomverbaasd was: ‘Eén ding kan ik niet begrijpen: hoe deze provincies, die zoveel belastingen betalen, die tegen een zo machtige vorst oorlog voeren, dat zij toch zelfs in de hitte van de strijd (…) veel rijker zijn geworden, rijker dan elk ander naburig land dat in vrede leeft, en rijker dan dat zij zelf vroeger ooit in vredestijd zelf zijn geweest.’
Oorlog was rampzalig, als altijd. Machthebbers raakten bankroet, oogst en infrastructuur werden vernietigd, handelsroutes werden verstoord, plunderende soldaten en hongersnoden teisterden de bevolking, en ga zo maar door. En toch kon de Raad van State in 1637 constateren: ‘De oorlog die voor andere landen ruïneus is, heeft deze Verenigde Nederlanden gesterkt tot vermeerdering van handel, rijkdom en macht.’
Volgens ’t Hart was dat mogelijk doordat de gewesten die in 1568 in opstand kwamen tegen Filips II hun troepenmacht efficiënt organiseerden. De financiering ervan berustte op een breed gedragen staatskrediet en de logistiek van de oorlogvoering werd verregaand gecommercialiseerd. De oorlog bleek hier een succesvol businessmodel.
In dit heldere, voorbeeldig gedocumenteerde boek beschrijft ’t Hart niet alleen in detail hoe dit mogelijk was, maar schenkt ze tevens veel aandacht aan de schaduwkanten ervan. Het ‘inclusieve’ van haar geschiedenis bestaat eruit dat ze de ontwikkelingen vanuit verschillende perspectieven bekijkt, en ook signaleert welke groepen minder profiteerden van de economische groei of er zelfs op achteruitgingen. Dat waren over het algemeen katholieken, boeren, vissers en lagere middenklassen in de steden. En de groei concentreerde zich bovendien vooral in Holland en Zeeland, omdat door het ontstaan van de Republiek de handelsnetwerken van de oostelijke provincies met de Duitse landen verstoord raakten. De immense economische rijkdom, die gepaard ging met een enorme culturele bloei, werd zeer ongelijk verdeeld en maakte de verschillen tussen rijk en arm, tussen kustprovincies en de rest, tussen stad en platteland, veel groter.
Oorlog en ongelijkheid. Een inclusieve geschiedenis van de Gouden Eeuw