De eerste afbeelding in dit boek, van een in gedachten verzonken wegloper, geeft het dilemma van de Surinaamse marron beter weer dan de vele pagina’s tekst die erop volgen. Eenzaam en verlaten lijkt hij zijn opties te overwegen. Zal hij teruggaan naar de zekerheid van het plantagebestaan, met als nadelen de harde veldarbeid, de strenge opzichter en de ruzies in de slavenkwartieren? Of zal hij proberen zich aan te sluiten bij een groep lotgenoten, met het gevaar dat hij wellicht als een spion van de planters zal worden behandeld? Als plantageslaaf mocht je bewegingsvrijheid dan beperkt zijn – zeker als je al een keer was weggelopen; als marron werd je voortdurend opgejaagd door het koloniale leger. Wat te doen?
Hoewel meer dan negentig procent van de slaven in Suriname er de voorkeur aan gaf om op de plantages te blijven, slaagde een minderheid erin om daarbuiten een alternatief bestaan op te bouwen, tot woede van de planters en het koloniale bestuur. Dat was echter niet de enige prestatie van de marrons. Als geen andere groep zijn zij in staat gebleken om de belangstelling te wekken van historici en antropologen. De marrons vormen zo’n geliefd onderzoeksobject, omdat zij onze afkeer van het slavernijsysteem bevestigen. Wij zouden natuurlijk zelf ook zijn weggelopen.
Het hier besproken proefschrift vormt dan ook slechts een schakel in een lange reeks van publicaties over de Surinaamse weglopers, waarmee onderzoekers als Melville J. Herskovits, Sally en Richard Price, Silvia de Groot, Chris de Beet en Wim Hoogbergen nationaal en internationaal grote faam hebben verworven. Marronage kwam in Suriname vaak voor en sommige groepen marrons overvielen geregeld de plantages. Dat noopte de koloniale overheid om voortdurend jacht op de weglopers te maken. Die strafexpedities werden zorgvuldig opgetekend en daardoor wekken de archieven de indruk alsof de Europeanen in de kolonie niets anders te doen hadden. Je zou bijna vergeten dat de overgrote meerderheid van de slaven niet is weggelopen en dat de meeste blanke en zwarte inwoners van Suriname bezig waren met heel andere zaken, zoals het produceren van suiker en koffie.
Indianen
Wat kan dit boek toevoegen aan het bestaande beeld van de marrons in Suriname, dat al zo uitvoerig is gedocumenteerd? Niet veel, zo lijkt het, want net als in de meeste studies over dit onderwerp volgen in dit proefschrift de militaire expedities elkaar in rap tempo op en lijkt de geschiedenis te worden gereduceerd tot one damned thing after another. Maar het boek bevat ook iets nieuws. Door zich te concentreren op de eerste eeuw van de Nederlandse kolonisatie, kan de auteur aantonen dat de strijd tegen de marrons naadloos aansloot bij de strijd tegen de Indianen.
Dat neemt niet weg, dat hij de resultaten van zijn vele voorgangers best had kunnen gebruiken voor een analytisch hoofdstuk. Door zijn studie van de vroege periode is Dragtenstein in een unieke positie om twee eeuwen marronage te overzien en antwoord te geven op de vraag hoe nadelig het weglopen van de slaven voor de planters wel was, en of dat nadeel in de loop der tijd toe- of afnam. En op de vraag of de vergroting van de slavenaanvoer en de wijzigingen in de etnische afkomst de marronage hebben bevorderd, en of de pas uit Afrika aangekomen slaven vaker wegliepen dan zij die in Suriname geboren en getogen waren. De auteur ontwijkt zo’n analyse, omdat hij zich beperkt tot het samenvatten van archiefstukken. Hij had beter een echte bronnenuitgave kunnen verzorgen.
P.C.Emmer is bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Europese expansie aan de Universiteit Leiden.
Dit artikel is exclusief voor abonnees