Home De nieuwe Weinreb-affaire

De nieuwe Weinreb-affaire

  • Gepubliceerd op: 13 oktober 2000
  • Laatste update 31 mrt 2023
  • Auteur:
    Regina Gruter
  • 15 minuten leestijd

Ook na het verscheiden van zijn fanatieke pleitbezorgster Renate Rubinstein en zijn onvermoeibare aanklager Willem Frederik Hermans brengt Friedrich Weinreb nog immer de gemoederen in beweging. Weinreb was geen verrader, werd onlangs beweerd. Regina Grüter, auteur van een bekroond boek over de Weinreb- affaire, mengt zich opnieuw in het debat. Historisch Nieuwsblad was op het Hermans-festival. Lees het verslag van de Weinreb-discussie die daar gevoerd werd. Eerder schreef HN over Hermans en de zaak-Weinreb. Lees ook het interview met Henriette Boas over de affaire en H.W. von der Dunks recensie van Regina Gruters boek Een fantast schrijft geschiedenis. De affaires rond Friedrich Weinreb

‘Wie één persoon heeft gered, heeft allen gered.’ Deze joodse wijsheid is ooit in verband gebracht met de Nederlands-joodse econoom van Oost-Europese afkomst, Friedrich Weinreb (1910-1988), een van de meest controversiële figuren uit de geschiedenis van de bezettingstijd in Nederland. In de jaren zestig en zeventig raakten zijn voor- en tegenstanders in een moddergevecht waarin absoluut moralisme, schuld en boete, goed en fout in en na de oorlog de diepere achtergrond vormden voor de strijd om zijn rehabilitatie.

In deze affaire ging het niet alleen om zijn handel en wandel tijdens de Duitse bezetting, maar ook om de beoordeling daarvan in de naoorlogse jaren. Weinreb had een aantal joodse lotgenoten helpen onderduiken, maar een veel grotere groep voorgespiegeld dat zij mee konden met een – niet bestaande – legale emigratie naar onbezet gebied. Voor honderd gulden per persoon konden zij zich inschrijven op de zogenaamde ‘eerste Weinreb-lijst’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Weinreb werd echter door de Sicherheitspolizei gearresteerd en hij probeerde vervolgens ook die om de tuin te leiden. Uiteindelijk verviel hij tot celspionage en verraad en organiseerde in samenwerking met de SD een ‘tweede Weinreb-lijst’. Enkele maanden na de vrijlating van zijn vrouw en kinderen uit Westerbork dook hij met zijn gezin onder.

Kort na de bevrijding werd hij gearresteerd. Hij werd berecht en na een langdurig proces door de Bijzondere Raad van Cassatie veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar wegens oplichting, celspionage en verraad. Na zijn vrijlating eind 1948 werkte Weinreb als economisch adviseur en als professor in de economie in Jakarta en Ankara. In de tussentijd bouwde hij met cursussen en huiskamerlezingen over oude joodse bronnen een kring van religieuze volgelingen op, die in de veronderstelling leefden dat hij ook arts was.

Bij de voorbereiding van zijn studie Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945 stuitte de historicus J. Presser op Weinrebs verdedigingsgeschriften en raakte ervan overtuigd dat Weinreb een miskende verzetsheld was die door listig spel met de Duitsers honderden joden had gered. Weinrebs strafdossier had Presser niet ingezien.

Na de publicatie van Ondergang in 1965 ontstond een openbare discussie over Weinrebs oorlogsverleden, die in een felle polemiek ontaardde na de publicatie in 1969 van diens driedelige oorlogsmemoires Collaboratie en Verzet. Een poging tot ontmythologisering. Inzet waren het waarheidsgehalte van Weinrebs verhalen over zijn verleden en de mogelijke revisie van het vonnis van 1948. Veel ‘linkse intellectuelen’ namen het voor hem op, van wie de bekendsten Renate Rubinstein en Aad Nuis zijn. Daartegenover stond een groep critici, onder wie mensen die met Weinreb zeer negatieve ervaringen hadden opgedaan. Het ging niet alleen om zijn gedrag tijdens de bezetting, maar ook om misdragingen in de jaren vijftig en zestig, toen Weinreb zich als arts had voorgedaan en vrouwen ‘gynaecologisch’ had ‘behandeld’. Bekendste tegenstanders waren W.F. Hermans en Henriëtte Boas.

Omdat de naoorlogse Bijzondere Rechtspleging in het geding was, ging ook de politiek zich met de zaak bemoeien: in 1970 kreeg het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (tegenwoordig het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) opdracht een onderzoek in te stellen naar Weinrebs handelingen in bezettingstijd. De conclusies van het zogenoemde Weinreb-rapport, dat zes jaar later verscheen, waren zeer negatief: de emigratie-lijsten waren zwendel geweest, hij had celspionage en verraad gepleegd, en zijn memoires waren voor een groot deel gebaseerd op verzinsels. Daar stond tegenover dat hij een aantal mensen geholpen had met geld en onderduikadressen. Redenen voor revisie van het vonnis uit 1948 waren er echter niet; het aantal kwalijke zaken was daarvoor te groot. Wel was er ernstige kritiek op een aantal procedurele fouten in de naoorlogse rechtsgang.

Het rapport werd – met een aantal kritische kanttekeningen – door pers en historici geaccepteerd, maar Nuis en Rubinstein, religieuze volgelingen en enkele andere bewonderaars verwierpen het. Nuis publiceerde in 1979 Het monster in de huiskamer, een boekje van 94 bladzijden waarin hij naar eigen overtuiging de poten onder het Weinreb Rapport uit zaagde. Hoewel hij erkende dat Weinreb een fantast was gebleken, vond Nuis toch dat hij bij gebrek aan bewijs vrijgesproken moest worden van verraad. Op hun beurt reageerden de auteurs van het rapport met de Aanvulling op het Weinreb-rapport, waarin zij in gingen op Nuis’ boekje en op andere kritiek, en verslag deden van aanvullend onderzoek. Zij bleven bij hun eerdere conclusies.

Smaadschrift

Echte bewonderaars, mensen die ‘in Weinreb zijn’ of ‘Weinrebianen’, hebben ondanks de veelheid aan feiten die inmiddels over Weinrebs leven bekend zijn grote moeite hun held in een realistischer perspectief te zien. Dat geldt vooral voor gelovigen die Weinreb bewonderen om zijn vrome geschriften over joodse mystiek. In hun ogen staat zijn vroomheid garant voor totale integriteit.

Voor bewonderaars die de reputatie van hun held willen opvijzelen, zijn er maar weinig mogelijkheden. Aanvullend onderzoek doen is riskant, als dat al mogelijk is kan het nog meer controversiële feiten opleveren. Dan blijven eigenlijk maar twee alternatieven over: Weinrebs goedheid, vroomheid en wijsheid benadrukken door zijn geschriften op levensbeschouwelijk gebied te verbreiden; of de aanval openen op de historische reconstructies die zijn imago hebben geschaad.

Weinrebianen volgen sinds jaren beide sporen. Nog steeds wordt gewerkt aan de publicatie van Weinrebs lezingen en cursussen in boekvorm. Voor niet-geïnteresseerden onttrekken dergelijke activiteiten zich echter grotendeels aan het zicht. Pogingen de door historisch onderzoek gefundeerde opvattingen over Weinreb te bestrijden zie je vaker. Daarbij wordt vaak een zelfde patroon zichtbaar: insinuerende en suggestieve beweringen moeten de integriteit van de onderzoekers ondermijnen, ze worden afgeschilderd als onbekwaam, bevooroordeeld en kwaadwillend.

A.J. van der Leeuw, mede-auteur van het Weinreb-rapport, krijgt regelmatig een fout oorlogsverleden in de schoenen geschoven. Groene Amsterdammer-journalist René Zwaap is voor zijn uitlatingen over Van der Leeuw door de Raad voor de Journalistiek op de vingers getikt. Wie van na de oorlog is (zoals ik), krijgt suggestieve vragen over het oorlogsverleden van zijn of haar ouders. Zwaap betichtte mij zonder enige onderbouwing van ‘antisemitische stereotyperingen die niet zouden misstaan in Der Sturmer’.

Een andere tactiek is de misleidende berichtgeving: variërend van een onschuldig berichtje dat Henriëtte Boas – Weinreb-critica van het eerste uur – tot Weinreb was ‘bekeerd’, tot totaal verkeerde voorstellingen van de inhoud en methodiek van Weinreb-kritische publicaties.

Van laatstgenoemde aanpak bedient de Leidse neerlandicus René Marres zich in zijn bundel met vier opstellen, Over Willem Frederik Hermans, de geschiedkunde en het fenomeen Friedrich Weinreb. Twee opstellen zijn gewijd aan Weinreb-polemist W.F. Hermans; de andere twee ‘behandelen’ de zaak-Weinreb. Marres toont – naar eigen zeggen – aan dat Weinreb vrijgesproken moet worden van verraad. Verder vindt hij dat het deel van het rapport over Weinrebs verraad ‘niet veel meer dan een slinks smaadschrift [is]’. Wij behoren ‘Weinreb als onschuldig te beschouwen, al is niet bewezen dat hij dat is’. Weinrebs schuld aan verraad zou niet meer zijn dan een subjectief gevoel van de onderzoekers.

Zwaap bejubelt het boekje in de Groene Amsterdammer, maar Marja Brouwers, die in haar roman De lichtjager (1990) een resumé van de kwestie gaf, veegt in Vrij Nederland de vloer met Marres aan.

Bijbelexegese

In de twee opstellen over de zaak Weinreb doet Marres oude wijn in andere, even oude zakken. Voor zijn beschouwingen heeft hij zich beperkt tot de verraadzaken waarvoor Weinreb in het rapport verantwoordelijk wordt gesteld en die dodelijke slachtoffers tot gevolg hebben gehad. Daartoe heeft hij het boekje van Nuis, het deel over verraadzaken in het rapport en de reactie op Nuis in de aanvulling van het rapport bestudeerd en met elkaar vergeleken. Verder zegt hij letterlijk: ‘Ik bestudeerde dus niet de zaak Weinreb, maar geschriften pro en contra hem.’ Nieuwe feiten heeft hij niet gevonden – hij heeft ze ook niet gezocht.

In zijn betoog is Marres er op uit de vermeende vooringenomenheid van de RIOD-onderzoekers te bewijzen. Zij zouden iedere mogelijkheid hebben benut om Weinreb zwart te maken. Waar zij gezien de gegevens positief over hem konden oordelen deden ze dat negatief. In zijn ‘analyse’, een soort bijbelexegese tot de derde macht, werkt Marres in Nuis’ kielzog een aantal algemene bezwaren uit, zoals het klakkeloos gebruik van SD-verklaringen als bewijsmateriaal, partijdigheid bij het wegen van getuigenissen en bij het formuleren van conclusies. Hij suggereert daarbij dat de onderzoekers hun argumenten nauwelijks onderbouwen en alleen weergeven wat ze te pas komt voor hun interpretatie.

Hij insinueert dat zij getuigen hebben beïnvloed en gunstige getuigenverklaringen hebben weggelaten. Hij verwijt hun dat zij op bepaalde argumenten van Nuis niet zijn ingegaan en gaat voorbij aan het feit dat dat niet nodig is als een bepaald onderwerp al op een andere plaats in het rapport is behandeld. Ook ontbreekt het Marres aan fundamentele kennis over de bezettingstijd. Over het geval Van Walt van Praag voert hij onder meer aan dat Weinreb hem niet kán hebben verraden omdat hij zichzelf dan in de vingers zou hebben gesneden. Marres redeneert als volgt: als de Duitsers dankzij Weinreb hadden geweten dat Van Walt illegaal werk deed, dan konden ze op hun vingers natellen dat Weinreb ook ‘in het verzet zat’, en zouden ze hem hebben opgepakt en afgevoerd als strafgeval. Marres weet kennelijk niet dat juist joden die illegaal actief waren geweest voor de SD interessant waren als potentiële Duitse spion.

Zijn conclusies over de verraadgevallen met dodelijk gevolg extrapoleert hij zonder verdere onderbouwing naar het hele rapport: ‘Nu de aanklacht tegen Weinreb wegens verraad als onvoldoende, en zelfs slecht gefundeerd moet worden beschouwd, blijft er over dat hij op zijn antibureaucratische wijze verzet pleegde en joden probeerde te helpen door uitstel van deportatie voor hen te verkrijgen en hen te laten onderduiken.’ Vervolgens extrapoleert hij zijn conclusies naar het werk van andere historici als I. Schöffer, Abel Herzberg en mijzelf. Marres negeert mijn nieuwe gegevens over Weinrebs chantage van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het schandaal in Turkije, waar hij studentes medisch onderzocht en injecties gaf – activiteiten die de doofpot ingingen. Ook Weinrebs activiteiten als goeroe en nep-gynaecoloog, die aanleiding waren voor zijn veroordelingen wegens zedenmisdrijven in 1957 en 1968 (waarvoor hij geldboetes, acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en TBR kreeg), tellen voor Marres niet mee.

Ik wil niet uitsluiten dat er minder zekerheid over bepaalde conclusies is dan de onderzoekers van het rapport indertijd stelden. Het is een historisch onderzoek, dat heeft geleid tot een historisch oordeel. Geschiedschrijving is niet absoluut en er moet altijd ruimte zijn voor verschillen in interpretaties en beoordeling van bronnen. Wat ik volledig afwijs is Marres’ conclusie dat verschil in inzicht en interpretatie kan worden afgedaan als vooringenomenheid.

In de eerste plaats is voor iedereen die het Weinreb-rapport ter hand neemt duidelijk dat de onderzoekers wel degelijk hun argumenten (‘bewijsvoering’) verantwoorden. Bovendien kunnen critici en sceptici alles in het RIOD-archief terugvinden. In het rapport wordt iedere verklaring en iedere bron met name genoemd, behalve in het hoofdstuk over Weinrebs medische nep-keuringen, maar die namen zijn in het archief terug te vinden. Verder geven de onderzoekers Weinrebs uitlatingen en de verklaringen van andere personen letterlijk en zo volledig mogelijk weer. Zo is het traject tussen bron en interpretatie inzichtelijk en controleerbaar gemaakt.

Marres had alles kunnen controleren als hij zich echt in de zaak Weinreb had verdiept. Stuitend is dan ook dat hij – bij een vergelijking met de manipulaties in de rechtbank tegen de Amerikaan O.J. Simpson – de insinuerende vraag opwerpt of latere onderzoekers ooit de achtergrondinformatie over deze zaak in kunnen zien.

Een ander punt is dat Marres voor zijn opstellen alleen de verraadgevallen gebruikt die aan Weinreb zijn toegeschreven en dodelijke gevolgen hebben gehad. De andere gevallen, die in 21 van de 37 hoofdstukken over verraad worden besproken, ondermijnen juist zijn conclusie van vooringenomenheid. Daarin wordt immers geconcludeerd dat onduidelijk is of Weinreb verraad heeft gepleegd ofwel dat hij onschuldig is.

Tussen de ‘onbewezen verraadzaken’ zitten er een aantal die de onderzoekers Weinreb makkelijk in de schoenen hadden kunnen schuiven, als zij inderdaad Weinreb zo hoog aan de schandpaal wilden nagelen als Marres wil doen geloven. Veelzeggend is in dit verband de Ramaerkliniek. Die kwestie ontkracht twee belangrijke argumenten van Marres: de partijdigheid van de onderzoekers en hun klakkeloos gebruik van verklaringen van SD’ers.

Bij een inval in de Ramaerkliniek werden eind 1942 bijna honderd illegale joden gearresteerd. Eijnsbergen, de assistent van Weinrebs Sachbearbeiter bij de SD, verklaarde na de oorlog dat Weinreb de SD had ingelicht over de joden die daar ondergedoken waren. De onderzoekers concludeerden echter dat er geen concreet bewijs is en dat de SD die informatie ook op andere manieren had kunnen verkrijgen. Als de onderzoekers bevooroordeeld te werk waren gegaan, hadden ze de lijst van dodelijke slachtoffers heel wat langer kunnen maken.

De bloedlijst

In de samenvatting van het Weinreb-rapport is een lijst opgenomen van alle dodelijke slachtoffers van aan Weinreb toegeschreven verraad. Deze lijst met zeventig namen – door Nuis de ‘bloedlijst’ genoemd – biedt een mogelijkheid de vermeende vooringenomenheid van de onderzoekers te toetsen.

Bij vergelijking van de tekst van het rapport met de lijst blijkt dat de onderzoekers in de zaak-Perlmutter een kans hebben gemist om Weinreb een mensenleven aan te rekenen – althans, als je in de geest van Marres redeneert. Deze van spionage beschuldigde man werd bij Weinreb in de cel geplaatst en door hem uitgehoord. Het rapport beschrijft dat Weinrebs celspionage in principe gunstige gevolgen voor Perlmutter had: Weinreb meldde de SD dat hij geen spion was, maar een Hongaarse jood. Perlmutter werd dus niet gefusilleerd en ook niet gedeporteerd omdat Hongaarse joden daar op dat moment nog van gevrijwaard waren. Maar toen de Duitsers die uitzonderingspositie ophieven, werd Perlmutter alsnog op transport gezet. Hij overleefde de kampen niet, maar staat niet op de dodenlijst van het rapport. Zo zijn er meer voorbeelden te noemen.

Als de onderzoekers erop uit waren geweest Weinreb ‘te hangen’ en zo onzorgvuldig hadden gewerkt als Marres beweert, had de dodenlijst veel langer kunnen zijn. Wel staan negen mensen op de lijst die als indirect gevolg van Weinrebs verraad van Van Walt van Praag werden gearresteerd. Marres maakt zich hier boos over, maar onzorgvuldig is dit niet: een voetnoot in de lijst geeft aan wat de argumentatie is: de onderzoekers tellen hoeveel mensen indirect door Weinrebs lijsten en hulp de oorlog hebben overleefd. Andersom melden ze het ook als mensen indirect door Weinrebs verraad zijn gearresteerd en gestorven in de kampen. Het is een formeel standpunt, maar niet partijdig.

Tot nu toe heb ik het alleen over de gevallen van verraad gehad. Als je verder kijkt dan Nuis’ epigoon doet, wordt duidelijk dat ook door Weinrebs spel met de lijsten mensenlevens in het geding kwamen. Een van de episodes die de RIOD-onderzoekers hebben gereconstrueerd, is die van het spel met de SD, dat begon na Weinrebs eerste arrestatie op 11 september 1942.

De eerste lijst bestond toen al een maand of acht. Omdat Weinreb de SD op de mouw had gespeld dat hij de emigratie in opdracht van een Berlijnse Wehrmacht-generaal had georganiseerd, liet de SD hem vrij, op voorwaarde dat hij hen de generaal in handen zou spelen. Dit was natuurlijk onmogelijk, omdat de emigratieplannen en de generaal waren verzonnen. Weinreb zou Weinreb niet zijn als hij er niet wat op had gevonden: hij rekruteerde H.G. Kotte, een man die zich tegen betaling zou voordoen als de contactpersoon van de generaal en zich zou laten arresteren. Weinreb verzekerde hem dat hij spoedig weer vrijgelaten zou worden. Kotte viel kort na zijn arrestatie echter door de mand en werd afgevoerd. Hij overleed in Duitse gevangenschap. Weinreb had Kotte ingepalmd om een rol te spelen ten einde zijn emigratiespel te redden. Daarbij had hij hem aan een groot risico blootgesteld, zonder hem de werkelijke achtergrond te vertellen. Kotte staat niet op de dodenlijst.

Marres komt niet toe aan de gevolgen van de andere activiteiten van Weinreb, zoals het opstellen van de eerste en tweede emigratielijst. Het grootste deel van het RIOD-rapport over Weinreb negeert hij. Hij negeert een wereld van ellende, bedrog en angst van duizenden vervolgden, die hij de mogelijkheid van emigratie had voorgespiegeld. Vooringenomenheid houdt in dat iemand een reeds ingenomen standpunt met bepaalde bronnen en redeneringen wil onderbouwen. Zo iemand staat niet open voor alle feiten en ook in de presentatie van zijn standpunt is hij selectief. Obstakels worden gebagatelliseerd en genegeerd. Het boekje van Marres blijkt een interessant voorbeeld van vooringenomenheid.

Over iemand die een Messias-figuur, redder, theoloog, bedrieger, collaborateur en psychopaat is genoemd, en voor sommigen nog steeds geldt als geestelijk leider en kenner van joodse mystiek, is niet gauw het laatste woord geschreven. Maar er zijn de laatste jaren geen nieuwe feiten of visies over Friedrich Weinreb naar voren gebracht. Wellicht gebeurt dat wanneer de biografen van Renate Rubinstein en W.F. Hermans hun bevindingen publiceren. De Weinrebianen verschansen zich achter de stelling dat niet bewezen kan worden dat Weinreb verraad heeft gepleegd. Uit historisch onderzoek is echter gebleken dat Weinrebs misdadige praktijken zich niet beperkten tot verraad. Weinreb was een schurk die een spoor van ellende achter zich liet, ook al was hij zelf ook doelwit van de jodenvervolging.

Wie de oud-joodse wijsheid onderschrijft dat wie één redt allen heeft gered, kan bedenken dat je het ook kunt omdraaien: wie één verraadt, heeft allen verraden. Voor Weinreb-bewonderaars een reden om koste wat kost te proberen in de verraadzaken het voordeel van de twijfel voor Weinreb af te dwingen. Maar dat is niet het gelijk van de twijfel.

Regina Grüter promoveerde in 1997 op Een fantast schrijft geschiedenis. De affaires rond Friedrich Weinreb. Ze won er in 1998 de dr. L. de Jongprijs mee.