Home De nieuwe politiek van Johan Rudolf Thorbecke

De nieuwe politiek van Johan Rudolf Thorbecke

  • Gepubliceerd op: 18 april 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Remieg Aerts
  • 9 minuten leestijd

In het afgelopen jaar vol politieke onrust is vaak geroepen om een nieuwe Thorbecke. Maar de maker van de grondwet van 1848 zou zich in de huidige politiek absoluut niet thuis voelen. Politiek moest volgens hem afstandelijk zijn.


De negentiende-eeuwse liberale staatsman Johan Rudolf Thorbecke, de maker van de grondwet van 1848, geldt nog steeds als ijkmeester van goede politiek. Geen relletje over cultuurbeleid of Thorbeckes ‘kunst is geene zaak van regering’ komt uit de kast. En als de afschaffing van de onroerendzaakbelasting ter sprake komt, wordt steevast gewaarschuwd voor het einde van het geniale staatkundige ‘huis van Thorbecke’.
        De opkomst van Fortuyn bewees volgens sommigen dat het ‘huis’ inmiddels uitgewoond is. Heeft Nederland een nieuwe Thorbecke nodig? Wie het afgelopen jaar de opiniepagina’s van de kranten gevolgd heeft, is de verzuchting meer dan eens tegengekomen.
        Nieuw is de grote bewondering voor de liberale staatsman niet. In de jaren dertig en veertig verschenen geleerde studies die wilden aantonen dat Thorbecke de weg had gewezen naar een daadkrachtig en echt nationaal bestuur, dat vrijheid en gezag combineerde. En Thorbecke was zelfbewust genoeg om zijn eigen leven en werk in het licht van de toekomst te zien. In zijn persoonlijke notities schreef hij de nodige gedenkregels op zichzelf: ‘Het was mijne taak, de stichter van een stelsel van liberale regering, in wetgeving en bestuur, te zijn.’ En: ‘Wie moet aanvoeren? Hij die boven anderen het doel en de middelen der handeling in zijne magt heeft.’
        Toch zou hij in de huidige politiek geen plaats voor zichzelf hebben gezien. Voor Thorbecke en zijn tijdgenoten was de politiek geen doorgeefluik voor maatschappelijke groepen en belangen. Hoewel hij bekendstaat als de man die de Nederlandse burgerij emancipeerde, zou Thorbecke volstrekt afkerig zijn van de moderne opvatting dat de overheid een serviceapparaat is voor de burgers, en dat deze zich persoonlijk in het beleid moeten kunnen herkennen. De staat was volgens hem geen ‘aggregaat, van bijzonder belangen’. De kiezer stemt ‘niet opdat uitkomen wat ieder als individu voor zich wil maar wat hij, als lid, voor het geheel wil’, noteerde hij. De politiek moest het algemeen belang in de gaten houden.
        Wat het algemeen belang was, bepaalde het parlement, niet het electoraat en niet de bevolking. Thorbecke zag de Nederlandse natie als een wezen dat zich in de loop van de tijd ontwikkelde, en het was aan de parlementariërs om vast te stellen welke richting de natie op ging en wat goed was voor het land. Met een gelukkige formulering is Thorbeckes parlement daarom wel omschreven als ‘het betere ik’ van de natie.
        Waarschijnlijk zou Thorbecke de politici van nu, die zich laten leiden door opiniepeilingen en berichten in de media, lieden van gering talent en karakter vinden – zonder visie op de grote vragen van deze tijd, zonder ‘scheppende kracht’, overgeleverd aan de waan van de dag. Hij zou misprijzend het hoofd schudden over de quasi-ideologische programmapartijen en over de verwording van de moderne staat tot een vormeloze beleidsbureaucratie. In Thorbeckes visie was verbetering van normen en waarden geen zaak van de overheid, maar van de kerken, het gezin of de school. In de liberale VVD, die zich regelmatig op Thorbecke beroept, zou hij geen erfgenaam herkennen van zijn eigen rijke, levensbeschouwelijke en historisch geïnformeerde liberalisme.
        In Thorbeckes tijd had de politiek dan ook een andere taak dan nu. Zij stond voor de taak de politiek te emanciperen ten opzichte van het oude notabelennetwerk, de invloed van de kerken en de macht van protectionistische ondernemers. Volgens Thorbecke moest de politiek het afstandelijke gezag hebben dat tegenwoordig alleen de rechterlijke macht nog heeft. Zijn parlementaire politiek lijkt op academische wetenschap: wel openbaar en tot algemeen nut, maar niet populair.
        Hij zou zelf de eerste zijn om het verschil tussen zijn tijd en het heden te erkennen. Zijn hele politieke denken ging uit van de overtuiging dat alle dingen hun eenmalige moment in de geschiedenis hebben. Elke tijd heeft zijn eigen problemen, die zich niet laten oplossen met de middelen van het verleden. In het midden van de negentiende eeuw moest Nederland zich hoognodig hervormen en regenereren, wilde het kunnen blijven voortbestaan als zelfstandige natiestaat.

Vergane glorie
Er zijn mensen die over ‘nieuwe politiek’ praten, en er zijn mensen die een nieuwe politiek scheppen. Toen de Leidse hoogleraar historische staatkunde Thorbecke in 1848 van koning Willem II de opdracht kreeg de grondwet ingrijpend te herzien, zag hij het als zijn eerste taak een nieuwe politieke dynamiek te wekken. Het parlement was zwak, en had weinig middelen om tegenstand te bieden aan de koning. De maatschappelijke orde was conservatief en statisch. Na het verlies van België in 1830 was Nederland een klein, gefrustreerd land, met volledig uit het lood geraakte staatsfinanciën, een oligarchische en ondoorzichtige bestuursstijl en weinig dynamiek, een land dat op vergane glorie teerde en zich niet voorbereidde op nieuwe ontwikkelingen.
        Thorbecke en de liberalen die hem steunden, zagen alleen een toekomst als de burgerij bij de publieke zaak zou worden betrokken en de maatschappij in al haar geledingen de ruimte kreeg om zich te ontwikkelen. Daarvoor waren een goed functionerende open rechtsstaat nodig, een helder en geregeld bestuur met duidelijke verantwoordelijkheden, en een politiek podium waarop de algemene zaak in vrijheid en redelijkheid behandeld kon worden. De invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid en de uitbreiding van de bevoegdheden van het parlement met onder meer het recht van interpellatie, enquête en jaarlijkse beoordeling van de begroting verplaatste het zwaartepunt van de politieke macht naar het parlement en beperkte de vorstelijke eigengereidheid. Thorbecke zag het parlement als een plaats voor levendige, geregelde beraadslaging over zaken van algemeen belang, op veilige afstand van maatschappelijke machten. Een kiesrecht dat voorlopig beperkt bleef tot mannen die voldoende belasting betaalden, garandeerde die afstand.
        Thorbecke dacht dan ook niet democratisch, maar liberaal, misschien zelfs meer ‘organisch’. Waar hij kon, bevorderde hij de ‘zelfregering’ van stad, provincie, kerk en economie. Elke sector, kring of instelling in de politiek en de maatschappij moest zich zoveel mogelijk vrij kunnen ontwikkelen. Tegelijkertijd meende Thorbecke dat alle sectoren en instellingen gezamenlijk tot harmonie en wederzijdse versterking waren geneigd. Die overtuiging zat zo diep dat hij bijvoorbeeld vond dat sociaal-economische belangentegenstellingen niet door conflict tot een oplossing behoorden te worden gebracht, maar als een geheel moesten worden beoordeeld; kapitaal en arbeid vormden samen één ‘economisch organisme’. Ook de staat en de maatschappij zag hij als organismen, waarin alle onderdelen samenwerkten.
        Thorbeckes liberalisme streefde daarom niet naar de maximale vrijheid voor elk individu; hij dacht veel meer in samenwerkende collectieven, in historische ontwikkelingslijnen, in samenwerking van de delen. ‘Gij hebt de vrijheid der individus, ieder voor zich zelf, op het oog; wij een organisme der vrijheid,’ noteerde hij in 1871, waarschijnlijk tegen de jonge lichting liberalen.
        De vrije ontwikkeling van dat organisme moest worden gegarandeerd door de wet. De belangrijkste taak van de politiek was het scheppen van wettelijke kaders voor die ontwikkeling. Daarom moesten er constitutionele regels zijn, die de verhouding tussen staat en maatschappij en tussen de staatsorganen bepaalden. Vervolgens moesten belangrijke zaken worden geregeld, zoals het kiesrecht, de verhouding tussen staat, provincies en gemeenten, het onderwijs, de belastingen, de handel, de infrastructuur en de bestuursverhouding tussen Nederland en Indië. De basis daarvoor legde Thorbecke in de grondwet van 1848.

Krabbelaars
Al zijn wetten bleven beperkt tot hoofdlijnen. Regering en wetgever moesten niet ‘bij ieder beweging, aandoening, dwaling, eisch van het publiek dadelijk met een middel gereed staan’, meende hij. In Thorbeckes voorstelling van politiek pasten geen blauwdrukken en geen illusies van maakbaarheid. De politiek was er om ontwikkeling mogelijk te maken, niet om een koers op te leggen. Thorbecke was dan ook afkerig van het dogmatisme van alle revolutionairen sinds de Franse Revolutie, én van de protestante antirevolutionairen.
        Tegelijkertijd vond hij veel zogenaamde liberalen van zijn tijd visieloze krabbelaars. Hij had een hekel aan handige regelaars, zoals de conservatief-liberaal F.A. van Hall, die de zaken van ondernemers, notabelen of kerken behartigden zonder oog te hebben voor het algemeen belang. Thorbeckes wetgeving was dan ook bedoeld om de ruimte weg te nemen voor lobby’s vanuit kerk en maatschappelijke belangengroepen. Daarom heeft de politiek van het derde kwart van de negentiende eeuw een sterk legalistisch karakter en een juridische vormelijkheid. De maatschappij met al haar emoties hoorde niet in het parlement thuis.
        Thorbecke hield zich ook in de praktijk aan zijn legalistische opvattingen. Toen de katholieke kerk in 1853 besloot weer bisschoppen aan te stellen in Nederland, leidde dat tot massaal verzet van protestanten in de zogenoemde Aprilbeweging. De lutheraan Thorbecke had ook weinig op met het katholicisme, maar als de grondwet het herstel van de kerkelijke organisatie toeliet, mocht een storm van protestants antipapisme dat recht niet belemmeren, vond hij. Koning Willem II dacht daar anders over, en dat betekende het einde van het eerste kabinet-Thorbecke.

Thorbecke zou veel sympathie hebben gehad voor auteurs die in recente jaren betoogd hebben dat de politiek meer afstand zou moeten nemen van het electoraat en de durf zou moeten hebben om structurele keuzen te maken en de bevolking te overtuigen van de juistheid en de consequenties van die keuzen, zoals hij zelf deed.
        Heeft Thorbecke ons dus nog iets te bieden? Wellicht is het inderdaad tijd voor een nieuwe poging om het primaat en moreel gezag van de politiek enigszins te herstellen. Misschien moest men ook weer eens goed nadenken over de prioriteiten in het democratisch bestel, dus over plaats, vorm en moment van verantwoording in de democratie. Heilzaam was Thorbeckes streven naar dualisme en balans in de politiek. En nu met het afnemend belang van politieke partijen de nadruk op de persoon in de politiek weer toeneemt, is het goed te beseffen dat Thorbecke daaronder een persoonlijkheid zou hebben verstaan, niet ‘de mens achter de politicus’. Degenen die in Nederland graag eindelijk eens een zelfstandige, noch rechtse noch confessionele conservatieve partij zouden zien verschijnen, kunnen nog wel wat van Thorbecke leren. En als de tekenen niet bedriegen, zal ook het moment weer aanbreken waarop zijn pogingen om religieuze emotie en politiek uit elkaar te houden een nieuwe actualiteit krijgen.
        Kuyper, Schaepman, Domela Nieuwenhuis en Troelstra hebben partijen gesticht en hun ‘volksdelen’ geëmancipeerd; Drees heeft wederopgebouwd; Colijn, Lubbers en Kok waren minder of meer bekwame bestuurders. Maar uiteindelijk blijkt misschien toch het politieke denken van de professorale, wat gedistantieerde grondwetgever het duurzaamst. De verworvenheden van 1848 – grondrechten, vrijheden, staatsinrichting en de verhouding tussen kerk en staat – zijn vele malen op ondergeschikte punten herzien en aangepast, maar vooral uitgebreid, niet wezenlijk en langdurig bestreden. ‘Hebben wij breede, duurzame grondslagen voor een lang tijdperk en velerlei ontwikkeling gelegd?’ vroeg de staatsman zich aan het einde van zijn leven af. Ja, Thorbecke, dat hebt gij.

Remieg Aerts is hoogleraar politieke geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij bereidt in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen een biografie van J.R. Thorbecke voor.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.