Home De mislukte heropvoeding van onmaatschappelijken

De mislukte heropvoeding van onmaatschappelijken

  • Gepubliceerd op: 9 oktober 2007
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Floor Bal

Ondanks alle begeleiding en goede bedoelingen raakten de bewoners van woonschool De Ravelijn in een sociaal isolement. Waarom heropvoeding van onmaatschappelijken in Maastricht juist averechts werkte.

‘De moeder verwaarloost haar gezin en drinkt. Van de opvoeding der kinderen komt niet veel. De man heeft zijn gezin verlaten en woont samen met een gescheiden vrouw. De sanitaire toestand is slecht. De wc is stuk en alles komt in de kelder terecht die al half onder water staat. Niemand vervult zijn godsdienstplichten.’

Priester-geograaf Harry Litjens laat er geen twijfel over bestaan. In zijn onderzoek naar onmaatschappelijke gezinnen in Maastricht kwalificeert hij dit gezin ‘C’ als onmaatschappelijk. Het is een van de twaalfhonderd families die volgens Litjens asociaal of zwaksociaal zijn; in totaal vormen zij 7,5 procent van de Maastrichtse bevolking. Wanneer Litjens zijn resultaten in 1952 aan de gemeenteraad toelicht is deze geschokt. Vooral omdat deze groep in Tilburg en Den Bosch slechts vier procent van de bevolking uitmaakt.

Het onderzoek van Litjens komt niet uit de lucht vallen. Na de Tweede Wereldoorlog besluit de gemeente Maastricht om de binnenstad, met name het Stokstraatkwartier, te renoveren. De rijke families die er woonden vertrokken in de negentiende eeuw naar de buitenwijken. Daarna veranderden de voormalige patriarchenwoningen langzaam in krotten. Waar ooit een gezin per pand woonde, zit nu een gezin per kamer.

De bewoners komen in zicht van de gemeenteraad als deze de cultuurhistorische waarde van het gebied wil herstellen. Uit een eigen onderzoek vijf jaar eerder bleek al dat een groot deel van de 288 gezinnen die er wonen ‘volkomen gedegenereerd’ is. Slechts een klein percentage wordt geschikt geacht om naar een middenstandswijk te verhuizen. Nieuwe woningen vinden voor de binnenstadbewoners is moeilijk, omdat particuliere verhuurders en woningbouwverenigingen hen weren. Die zijn bang voor huurachterstanden en slecht woongedrag.
 

Opzichters

Maastricht is niet de enige stad die kampt met dit probleem. In 1902 wordt de Woningwet van kracht, die een einde moet maken aan de ergste wantoestanden op woongebied. Woningbouwverenigingen krijgen voortaan subsidies van het rijk om zogenoemde woningwetwoningen voor arbeiders te bouwen. De wet geeft gemeentebesturen ook de bevoegdheid om krotten onbewoonbaar te verklaren en te ontruimen.

Zolang zij in de uitgewoonde krotten woonden, maakte men zich niet druk over de bewoners. Maar nu zij als gevolg van de ontruimingen in nieuwe huizen terechtkomen, wordt hun gedrag niet meer getolereerd. Het is deze groep mensen die de onmaatschappelijken wordt genoemd. In steden als Amsterdam, Utrecht en Den Haag wordt in de jaren twintig speciale woonruimte voor hen vrijgemaakt of gebouwd.

Het is de bedoeling dat de bewoners in deze ‘woonscholen’ hun ongewenste woongedrag afleren. Wie een mooiere woning in een betere omgeving krijgt, zal zich vanzelf beter gedragen, is het idee. De woonscholen staan vaak apart van de gewone wijken. Zo lag De Zomerhof in Den Haag een stuk buiten de stad, in de weilanden bij een spoorlijn en de vuilverbranding. Ook Asterdorp en Zeeburgerdorp in Amsterdam werden gebouwd aan de randen van de stad.

De bewoners van de scholen staan onder toezicht van woningopzichters. Deze innen wekelijks de huur, maar controleren ook of het gezin zich goed gedraagt. Het toezicht gaat ver, de opzichters inspecteren niet alleen of de woningen schoon zijn, maar ook of de kinderen elke dag naar school gaan en goed gekleed zijn. Wie zich niet voldoende aanpast, krijgt een waarschuwing en kan worden uitgezet.

Eind jaren dertig blijkt dat het idee om mensen op deze manier om te vormen tot keurige burgers niet werkt. Er is meer nodig dan een goede woning en streng toezicht om deze groep te corrigeren. Bovendien staan veel woningen leeg, omdat gezinnen weigeren zich aan het regime te onderwerpen.

Na de Tweede Wereldoorlog krijgt de aanpak van onmaatschappelijkheid een nieuwe impuls. Bij het bombardement op Rotterdam raken 85.000 mensen dakloos. Een aantal gezinnen uit de arbeiderswijken in de binnenstad en het havengebied kan nergens terecht, omdat niemand ze wil opvangen. Uiteindelijk worden zij ondergebracht in de rijksevacuatiekampen, waar ze na de oorlog blijven wonen. Men vreest echter dat de asocialen daar een slechte invloed op normale gezinnen hebben. Zo zouden ze zelfs de wederopbouw kunnen bedreigen.
 

Lorrige kleedjes

De lijst met klachten over het gedrag van de onmaatschappelijken is lang. Ze zijn werkloos, werkschuw, vaak alcoholverslaafd. Ze zijn overspelig, wonen ongehuwd samen of prostitueren zich. Daarnaast is er in een aantal gezinnen sprake van mishandeling en seksueel geweld. Een schets in het landelijke Rapport Onmaatschappelijke Gezinnen uit 1952:

‘Het beeld is in alle gevallen hetzelfde: huisraad ontbreekt of is kapot, de slaapgelegenheid is hoogst onvoldoende, de dekking bestaat uit lompen. Er zijn geen boeken, geen klok of kalender of andere dingen van regel en orde. Er wordt geen poging gedaan de kinderen op te voeden. Ze hebben geen manieren: geen enkel idee van hygiëne of zindelijkheid wordt hun bijgebracht. Niets gebeurt op gezette tijden: opstaan, eten naar bed gaan, geschiedt individueel naar ieder invalt. Het huishouden van de vrouw lijkt nergens op. Ze kan geen eten koken. Ze doet alles half en is apathisch, ze loopt er altijd slonzig bij. Huisdieren zijn er niet behalve misschien een schurfterige hond of een aangewaaide kat. De verfraaiing van het huis bestaat uit smakeloze kermisprullen en lorrige kleedjes.’

Er komt een landelijk onderzoek naar het probleem en in een aantal steden kijkt men uit naar nieuwe oplossingen. Zo ook in Maastricht, dat zeer te lijden had gehad van de economische crises van de jaren dertig. De Centrale Caritas, een verband van katholieke liefdadigheidsinstellingen in Maastricht, vraagt Litjens om onderzoek te doen naar de onmaatschappelijke gezinnen in de stad.
Dit pakt hij voortvarend aan. Eerst stelt hij een lijst op van ‘verdachte’ gezinnen. Vervolgens worden mensen die beroepshalve met deze families te maken hebben over hen geënquêteerd. De gezinnen worden beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, onder meer de werkgeschiedenis van de man, de staat van het huis, de uitvoering van de godsdienstplichten maar ook het seksuele leven van de familieleden. De betrokken weten van niets.

Nadat Litjens de situatie in kaart heeft gebracht, doet hij suggesties voor opvang van de gezinnen. Hij is gecharmeerd van de woonscholen, maar dan in een modernere versie. Meer dan voor de oorlog moet er samenwerking komen tussen hulpverlening, maatschappelijk werk, religieuze verzorging en onderwijs. Litjens stelt zich een wijk voor met overgangswoningen, waar gezinnen worden opgevoed en ondersteund, waarna zij verhuizen naar een arbeiderswijk.

In 1953 besluit de gemeenteraad het advies op te volgen. Er zal een woonschool gebouwd worden. De doelstelling staat in het eerste jaarverslag: ‘Maatschappelijk zieken laten zich na vaststelling van de diagnose vrijwillig opnemen in de woonschool. Zij worden therapeutisch behandeld door een team van deskundigen. Na genezing, of indien zij ongeneeslijk blijken te zijn, worden zij ontslagen.’

Het nieuwe complex gaat Ravelijn heten. Het wordt gebouwd aan de rand van de stad, van andere wijken afgescheiden door groenstroken en een sportveld. Vanuit een wijkcentrum wordt de heropvoeding vormgegeven. Er komt een team met een maatschappelijk werkster, drie gezinsverzorgsters, drie kleuterleidsters en een kapelaan.

Aparte slaapkamer

104 nieuwe gezinnen worden geselecteerd uit de lijst van Litjens. Men kiest voor jonge gezinnen die wellicht makkelijk beïnvloedbaar zijn. Pas dan horen de families dat ze een woning in een speciale omgeving kunnen krijgen. De meeste nemen het aanbod aan, omdat ze in zeer slechte woningen wonen. Ze weten niet dat ze daarmee automatisch cliënt zijn van het maatschappelijke werk. Eind augustus 1955 trekken de eerste bewoners in de nieuwe huizen.

De woningen in De Ravelijn zijn niet zomaar huizen. Bij de bouw van het complex werpen architecten, geestelijken, psychologen en gemeentebestuurders zich op de vraag hoe de ideale heropvoedingswoning eruit moet zien. In elk geval is er voor de kinderen een aparte slaapkamer – van het slapen op de ouderlijke slaapkamer kunnen ze onfatsoenlijke ideeën krijgen. Er komt geen douchecel of vaste wastafel in de woningen, maar een eenvoudige vuurkleien bak. Douches nemen is overdreven luxe, vindt het gemeentebestuur, en vaste wastafels worden niet geplaatst omdat deze gesloopt en verkocht kunnen worden. Om dezelfde reden hebben de huizen alleen inbouwkasten.

Drieëntwintig woningen krijgen geen aparte huiskamer en keuken, maar een woonkeuken. De architect van het project vreest dat sommige gezinnen het wonen in meer dan één vertrek niet kunnen overzien. Bovendien hoopt men dat de vrouw zo gedwongen wordt om haar keuken schoon te houden, want wie wil er nou in een rommelige kamer wonen? Er waren nog twee andere types woningen. Als een gezin zich verbeterde, kon het binnen de wijk naar een mooier huis verhuizen, steeds verder naar de buitenkant van de wijk. Dit moest de families stimuleren om beter hun best te doen.

Het team van De Ravelijn heeft nog meer methodes om de bewoners op het rechte pad te krijgen. Het is de bedoeling dat de vader in elk gezin een vaste baan krijgt. Omdat veel mannen in het complex losse arbeider zijn, of werkloos, wordt er een plan bedacht om hen aan het werk te krijgen. In elke woning staat nieuw meubilair, op krediet gekocht. De families beginnen dus met een flinke schuld; dit moet de mannen motiveren om vast werk te zoeken. Een aantal gezinnen kiest voor een andere oplossing. Het nieuwe meubilair wordt meteen weer verkocht, dat was men uit de krottenwoningen toch niet gewend. De familie trekt in één kamer, de rest van de woning wordt aan bekenden verhuurd.

Sommige vrouwen gaan zelf een baan zoeken om de schuld af te betalen. Ook dit is niet volgens plan. Bij de onmaatschappelijkheidsbestrijding in Maastricht zijn katholieke opvattingen over het gezin dominant. Vrouwen moeten niet werken, maar vinden hun levensvervulling binnenshuis, als moeder, huisvrouw en levenspartner. Om de vrouwelijke bewoonsters van De Ravelijn hierbij te helpen, komen gezinsverzorgsters langs die meewerken in het huishouden en zo het goede voorbeeld willen geven. Zij, de maatschappelijk werksters en pastorale verzorgers houden de bewoners nauwlettend in de gaten.

Er zijn machtsmiddelen om de gezinnen op het rechte pad te houden: verwijdering uit de woning zonder vervangende woonruimte, of uithuisplaatsing van de kinderen. De laatsten kunnen terecht in een eigen kleuterschool met aangepast programma. Ook is er een peuterklas voor driejarigen die zo alvast aan het schoolleven kunnen wennen, met als bijkomend voordeel dat hun moeders meer tijd over hebben om zich met de huishoudelijke taken bezig te houden.
 

Stigmatisering

Al vrij snel blijkt dat De Ravelijn zijn doelstellingen niet haalt. Uit een evaluatie in 1958 blijkt dat 41 gezinnen vooruit gaan, 131 families gedeeltelijk vooruit gaan en 32 huishoudens hetzelfde blijven. De bewoners worden beoordeeld aan de hand van criteria als drankgebruik, schulden, het sociale gedrag van de ouders, de opvoeding van de kinderen en het godsdienstige leven.

In 1963 blijkt ook dat de doorstroming naar andere wijken achterblijft, vanwege sociale isolering en stigmatisering. Wie uit De Ravelijn komt, krijgt een slechte naam. Woningbouwverenigingen willen de bewoners helemaal niet aan nieuwe huizen helpen. Ook scholen en werkgevers staan niet te springen om bewoners van het complex. Een oud-bewoonster schrijft op www.ravelijn.info: ‘Als wij op sollicitatiegesprek gingen en we vertelden dat we in de Ravelijnstraat woonden, dan werden we meteen afgeketst.’

Niet alleen de tegenvallende resultaten, maar ook sociale veranderingen zorgen ervoor dat het Ravelijnteam in de jaren zestig een andere koers gaat varen. Men wil niet meer áán de bewoners maar mét de bewoners gaan werken; ze moeten zelfvertrouwen en zeggenschap over hun eigen leven krijgen. Zo steunt het buurtwerk de bewoners bij een huuractie in 1975, waarbij ze tijdelijk geen huur betalen als protest tegen stijgende huurprijzen en het slechte onderhoud van de woningen. Maar ook deze nieuwe houding levert niet de gehoopte successen op.

Het Ravelijnteam schrijft in 1978 een alarmerende nota over de situatie in de wijk. De hulpverlening signaleert tal van problemen. De bewoners zijn sociaal geïsoleerd, vaak werkloos en hebben schulden. De kinderen in de wijk doen het slecht op school. Ook is er sprake van alcoholgebruik, verveling, criminaliteit en opvoedingsproblemen.

‘Alles bij elkaar genomen kunnen we stellen dat de huidige situatie voor de Ravelijnbewoners verre van rooskleurig is en dat er geen tekenen zijn die enig optimisme voor de toekomst kunnen rechtvaardigen. Voor de meeste bewoners en hun kinderen zal het toekomstperspectief een reproductie zijn van wat het nu is, waarschijnlijk nog versterkt in negatieve zin. De bewoners zullen in hun maatschappelijke ontwikkeling een steeds sterkere achterstelling ervaren.’

Dertig jaar Ravelijn heeft de problemen van de onmaatschappelijke gezinnen nauwelijks kunnen oplossen. Het ideaal van heropvoeding van onmaatschappelijke gezinnen is verbleekt. Ook de woonscholen in andere steden staan leeg.

De gemeenteraad besluit in te grijpen. Vier jaar na de verschijning van het rapport wordt besloten dat alle bewoners moeten verhuizen. De Ravelijn moet worden afgebroken, iets waar een aantal bewoners zich heftig tegen verzet. De bewoners worden door de stad verspreid, er is zelfs een ongeschreven regel dat er per straat niet meer dan twee voormalige Ravelijngezinnen geplaatst worden. Ook het sociale werk eindigt, al bieden voormalige Ravelijnwerkers tijdens een spreekuur nog begeleiding aan de gezinnen.

De problemen waarmee De Ravelijn kampt zijn niet uniek. Ook andere projecten, bijvoorbeeld Parkwijk in Haarlem, hebben doorstromingsproblemen en niemand wil meer wonen in het Gezinsoord Overijssel. Wie eenmaal in een woonschool woont, komt er niet meer weg. De meeste gezinnen hebben uiteindelijk geen baat bij hun verblijf. Ze hebben ingewikkelde problemen en zijn zelf nauwelijks gemotiveerd om te veranderen.

De onmaatschappelijken kozen voor de woonscholen omdat ze geen andere woonruimte konden vinden, niet omdat zij hun leven wilden veranderen. Het bij elkaar zetten van probleemgezinnen maakte hun leven juist moeilijker. Stigmatisering hinderde hen bij het vinden van beter werk en het volgen van goed onderwijs. Vanaf de jaren zeventig verdwijnt de een na de andere woonschool tot de laatste zijn deuren sluit. De Ravelijn werd niet afgebroken, maar is tegenwoordig een populaire wijk onder studenten en kunstenaars.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.