Wellicht met uitzondering van een enkele autochtone bewoner van het Amazonewoud weet iedere wereldbewoner wie George W. Bush is. De Amerikaanse president is de bekendste politicus ter wereld en dat gold sedert het begin van het televisietijdperk ook voor al zijn voorgangers. Daarbij is het opvallend dat andere machtige en prominente Amerikaanse politici hun leven in betrekkelijke obscuriteit moeten slijten.
De enorme aandacht voor het presidentschap en de president is niet alleen karakteristiek voor het dagelijkse nieuws, maar ook voor de geschiedschrijving van de Verenigde Staten, zeker sinds de Tweede Wereldoorlog. De hele Amerikaanse politieke geschiedenis wordt sinds de jaren dertig gedomineerd door de expansie van het presidentschap en de veronderstelde enorme invloed van de eigenaardigheden en politieke keuzes van de verschillende presidenten. De vierjarige cyclus van de presidentsverkiezingen biedt historici daarnaast een uiterst handzaam ordeningsprincipe. Schrijver dezes kan daarvan meepraten.
Daartoe aangezet door de problemen van de economische crisis en de Tweede Wereldoorlog maakte Franklin D. Roosevelt het presidentschap tot de spil van het Amerikaanse politieke systeem. Hij werd viermaal herkozen en voorzag het ambt van een nieuwe, omvangrijke institutionele structuur. Dit nieuwe, veel dominantere presidentschap werd vanwege de aanhoudende spanningen en crises van de Koude Oorlog gecontinueerd door zijn opvolgers. De invloedrijkste historici van de jaren veertig, vijftig en zestig zagen dit als een positieve ontwikkeling. Zij meenden dat de Amerikaanse politiek zonder het inspirerend leiderschap van de president was veroordeeld tot een zompig provincialisme. De president moest de politieke agenda bepalen en leidinggeven aan het nationale debat.
De opkomst van de televisie versterkte deze ontwikkeling. Voor de camera’s was de president in zijn Witte Huis het ideale symbool van de natie. De laatste ontbrekende elementen werden door president Kennedy toegevoegd: een betrekkelijk jonge man met cameracharisma, een aantrekkelijke vrouw en schattige kindertjes. De president was nu meer dan een politicus geworden, hij was een celebrity en een iconische figuur. Dat leidde in de vroege jaren zestig tot een achteraf beschamende bewondering van veel Amerikaanse intellectuelen voor de jonge president.
Intellectuelen en historici begonnen al te twijfelen aan hun enthousiasme voor een almachtig presidentschap tijdens het regime van Lyndon Johnson. Dat een dergelijk presidentschap ronduit levensgevaarlijk was, bleek onder Johnsons opvolger, de paranoïde Richard Nixon. De impeachment van Nixon leidde tot diverse hervormingen, maar zo op het eerste gezicht hebben die niet veel geholpen. Sedert 11 september 2001 zitten de Verenigde Staten weer opgescheept met een president met imperiale aanspraken.
Nemen we wat meer afstand, dan is het de vraag of de betovering door en de afschuw van het presidentschap en de presidenten wel in overeenstemming zijn met de politieke werkelijkheid. Alles wijst erop dat de president minder machtig is dan media en historici suggereren. Wie een ruimer perspectief kiest dan het benauwde zaaltje waar de woordvoerder van de president dagelijks zijn twijfelachtige werk doet, ontdekt al snel dat de president slechts één speler is, zij het een machtige, in een universum waarin vele politieke actoren actief zijn, en dat zijn invloed op grote structurele en institutionele processen, die zich over de decennia uitstrekken, zeer beperkt is.
Nadere studie maakt duidelijk dat het Congres door de jaren heen veel invloedrijker is geweest dan de overconcentratie op de president deed vermoeden. Beleidsmatige problemen blijven niet beperkt tot de vier of acht jaar van een presidentschap. Op de ontwikkeling van de economische conjunctuur, laat staan op de ontwikkeling van de wereldeconomie, heeft de president geen werkelijke invloed. Een nieuwe ordening van de Amerikaanse geschiedenis na 1945 is geboden.
Maarten van Rossem