Door de komst van tienduizenden Britten veranderde het leven van de Tasmaniërs in een hel. Ze werden vervolgd en hadden geen weerstand tegen westerse ziekten. Toen ze bijna leken te zijn uitgestorven, begonnen Britse wetenschappers een speurtocht naar hun botten en schedels.
Uit strategische overwegingen besloot Groot-Brittannië in 1803 Tasmanië te koloniseren. Het eiland lag 240 kilometer onder de zuidkust van Australië en zou weleens in Franse handen kunnen vallen. En juist met Frankrijk was het weer eens oorlog. De Britten wilden hun hegemonie in Oceanië koste wat het kost behouden. Dus werd het oude procedé, waarmee ook Australië in 1787 was gekoloniseerd, van stal gehaald. Tussen 1804 en 1853 vestigden zich zo’n 72.000 verbannen criminelen in Van Diemensland, de naam die ontdekker Abel Tasman in 1642 aan het eiland had gegeven. Pas sinds 1856 heet het Tasmanië.
Geheel in de geest van de terra nullius-doctrine werd het eiland bij het Britse Rijk ingelijfd. Volgens die doctrine behoorde zogeheten niemandsland toe aan de ‘ontdekkers’, de eerste kolonisten. Dat de oorspronkelijke bevolking van zo’n 8000 Tasmaanse Aboriginals, die al ruim 40.000 jaar op het eiland vertoefde, daar weleens anders over kon denken, vormde in de ogen van de Britse kroon geen belemmering. De Tasmaniërs werden gezien als een minderwaardige mensensoort, die de natuurlijke staat van de wilde nauwelijks was ontgroeid. Al geloofde menig verlichtingsfilosoof dat je hen kon opvoeden en beschaven – en dat was nog eens een extra rechtvaardiging voor de bezetting van het eiland. In het kielzog van de criminele kolonisten kwamen de missionarissen naar het eiland om de blijde boodschap van het godsgeloof te verkondigen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De eerste lichting Britse kolonisten arriveerde in februari 1804, onder leiding van luitenant-gouverneur David Collins. Ze stichtten een stad aan de oostkust van Van Diemensland, Hobart geheten. Collins en zijn gevolg vormden de voorbode van de grote kolonistenstromen die naar Van Diemensland zouden afreizen. In een mum van tijd werd het eiland met grasland bedekt, ten koste van de jachtgronden van de oorspronkelijke bevolking. Tien jaar na de aankomst van de eerste kolonisten telde het eiland 38.540 schapen, in 1830 waren dat er een miljoen. Zelfs de veestapel in Australië kon daar op dat moment niet aan tippen.

De verhouding tussen de kolonisten en de Tasmaniërs was ruw en gewelddadig, maar er vond ook handel plaats. De Tasmaniërs ruilden hun kangoeroehuiden en zeehondenbont voor bloem, suiker en thee. En vooral voor honden: ze leerden die in te zetten tijdens hun jacht op kangoeroes en wallaby’s. Ook waren er, al dan niet gedwongen, seksuele betrekkingen tussen de Tasmaniërs en de kolonisten. Naast de griep brachten de nieuwe bewoners geslachtsziekten mee, waaronder syfilis.
Behalve de griep verspreidden de nieuwkomers ook syfilis
Guerrillaoorlog
Het demografische drama dat op het punt stond zich in Van Diemensland te voltrekken, kwam in een stroomversnelling toen de Britse regering besloot niet alleen criminelen, maar ook overtollige militairen naar Oceanië te sturen. Na de napoleontische oorlogen was er een hoge werkloosheid in Groot-Brittannië, wat voor de nodige sociale onrust zorgde. De oud-strijders werd een gouden toekomst in Van Diemensland voorgespiegeld. Als ze zich er zouden vestigen, kregen ze 800 hectare land en de arbeidskracht van een veroordeelde banneling tot hun beschikking. Er vestigden zich zo’n 11.000 nieuwe kolonisten in Van Diemensland, die vanwege hun militaire status al snel uitgroeiden tot de nieuwe elite van het eiland.
Tasmanen weggemoffeld
De mythe van de laatste Tasmaniër paste volledig in het straatje van de sociaal-darwinisten. Ze zagen die als een bewijs voor hun theorie van de survival of the fittest. De Tasmaniërs zouden niet zijn verdwenen door een tragedie, maar simpelweg door een evolutionaire ontwikkeling. Antropologen als Baldwin Spencer ontleenden aan het hoofdwerk van Charles Darwin de notie dat het witte ras superieur was aan alle anderen. Voor die zienswijze moesten heel wat Tasmaanse nazaten weggemoffeld worden. Zo werd de raszuiverheid van Fanny Cochrane Smith (1834-1905), die als erfgoedbewaker van de cultuur van de Tasmaniërs een cruciale rol zou spelen, ter discussie gesteld. Truganini moest hoe dan ook de laatste zijn.
De spanningen liepen verder op nu er nog een groep nieuwkomers bijkwam. Er ontstond een regelrechte guerrillaoorlog met de oorspronkelijke bevolking. Zo’n 200 kolonisten kwamen daarbij om, tegenover naar schatting 900 Tasmaanse krijgers. In 1828 verklaarde gouverneur George Arthur het oorlogsrecht van toepassing op Van Diemensland. Hij voelde zich daartoe gedwongen door de Tasmaniërs, die ‘geobsedeerd werden door de gedachte aan hun eigen rechten over het land’. Kennelijk was hij zich nauwelijks bewust van de ironie van zijn proclamatie. In feite gaf Arthur het groene licht voor de stelselmatige uitroeiing van de oorspronkelijke bevolking, die al massaal het slachtoffer werd van het influenzavirus dat de westerlingen in hun contreien hadden gebracht.
Het gouvernement stampte een leger van zo’n 2000 man uit de grond, bestaande uit mariniers, veroordeelde criminelen en kolonisten. De manschappen vormden een front dat als een stofkam de laatste Aboriginals naar het Tasman Peninsula moest drijven, het schiereiland in de zuidoosthoek van Van Diemensland.
Het meedogenloze karakter van deze ‘zwarte linie’ leidde tot een ware slachting onder de oorspronkelijke bevolking. In 1830 waren er nog maar een paar honderd Tasmaniërs over op het eiland. Sommige Britten stelden de hardvochtige aanpak van de kolonisten ter discussie. Minister van Koloniën George Murray was ervan overtuigd ‘dat de uitroeiing van de oorspronkelijke bevolking niets anders dan een onuitwisbare smet op de Britse regering zou achterlaten’.

Ook gouverneur Arthur zocht uiteindelijk naar een alternatief voor de regelrechte genocide van de Aboriginals. In eerste instantie dacht hij aan de inrichting van een reservaat in het noordoosten van het eiland, maar daarvan wilden de kolonisten niets weten. De conservatieve pers gaf Arthur er flink van langs om zijn weke knieval. ‘Moeten de zonen van het grootste keizerrijk van de wereld land weggeven aan een stelletje wilden nadat ze de gedisciplineerde legers van Frankrijk verslagen hebben?’ zo vroeg The Colonial Advocate zich af. De kolonisten dachten eerder aan de verdrijving van de Tasmaniërs naar een eilandengroep, bij voorkeur in Bass Strait, de zeestraat tussen Australië en Van Diemensland. Maar hoe moest Arthur de Tasmaniërs warm krijgen voor deze ‘humane’ oplossing? Wie moest zijn boodschapper worden na al het bloedvergieten dat sinds zijn komst naar Van Diemensland had plaatsgevonden? Hij vond die in de persoon van George Augustus Robinson.
Inheemse bemiddelaars
Deze autodidactische evangelist had zich in 1824 op het eiland gevestigd. Robinson was oprecht geïnteresseerd in de cultuur van de Tasmaniërs, wilde hun taal en gebruiken leren kennen en hen bovenal behoeden voor uitsterving. De laatste Tasmaniërs zouden volgens hem hun leefgebied elders moeten zoeken; weg uit de klauwen van de wrede kolonisten. Hij dacht aan Flinders Island in Bass Strait, een plan dat verdacht veel leek op dat van de kolonisten. In ieder geval zou hij zorgen voor voldoende levensonderhoud, gedegen huisvesting en scholing.
Als verlicht predikant was Robinson ervan overtuigd dat hij de Tasmaniërs tot ordentelijke burgers kon opvoeden, godvrezende landbouwers die hun nomadische bestaan zouden opgeven in ruil voor bestaanszekerheid. Maar daarvoor moest heel wat hartzeer overwonnen worden. ‘De kinderen zijn getuige geweest van de afslachting van hun ouders, en hun familieleden zijn als gevangen afgevoerd door deze meedogenloze indringers,’ schreef hij in zijn dagboek. ‘Dit vuur van het ressentiment van de Aboriginal kan en zal alleen overwonnen worden met Brits mededogen.’
Protest belangengroep
In de jaren zeventig van de vorige eeuw organiseerden de Tasmaanse Aboriginals zich in het Tasmanian Aboriginal Centre (TAC). Hun belangrijkste doelstellingen: erkenning van de rechten van de Tasmaniërs, terugkeer van de stoffelijke resten van hun voorouders, erfgoedbewaking van de Tasmaanse cultuur en teruggave van het land dat onrechtmatig van hen was afgenomen. De TAC bewerkstelligde in 1976 de verwijdering van de stoffelijke resten van Truganini uit de Tasmanian Museum and Art Gallery in Hobart en haar asverstrooiing. De Australische autoriteiten wezen de claims van de TAC veelal af met als argument dat zij geen directe afstammelingen waren van de volbloed Tasmaniërs, maar ‘hybride’ nazaten, niet raszuiver dus. Een ijzingwekkend staaltje eugenetica.
Robinson zocht bemiddelaars onder de Tasmaniërs, die zijn vredesaanbod moesten overbrengen aan wat er nog over was van de oorspronkelijke bevolking op het eiland. Hij vond die onder anderen in Truganini, die acht jaar na de komst van de eerste kolonisten was geboren. Over haar zou lang worden verteld dat ze de laatste Tasmaniër was. Ze behoorde tot de stam van de Nuenonne, die hun domicilie in Recherche Bay hadden, aan de zuidoostkust van het eiland. Haar vader, Manganerer, was er stamhoofd en probeerde in vreedzaamheid te leven met de kolonisten. Toch had Truganini al jong het gewelddadige karakter van de bezetters leren kennen. In 1816 werd haar moeder voor haar ogen door een kolonist vermoord.
Dit getekende meisje zou de belangrijkste bondgenoot worden van Robinson. Samen met de voormalige guerrillastrijders Kickerterpoller en Wooredy – de laatste was met Truganini verloofd. Robinson wist deze zogeheten ‘missionaris-Aboriginals’ ervan te overtuigen dat hij het enige alternatief was voor een gewisse ondergang van hun ras op Van Diemensland. Ze konden kiezen tussen hem en de dood.
Hun eerste missie vond in 1830 plaats. Hoezeer Robinson in zijn dagboek ook pochte dat hij lijf en leden riskeerde om in contact te treden met de Aboriginals, het waren vooral zijn ‘tolken’ die de onderhandelingen voerden. Met name Truganini wist verschillende Tasmaniërs te overtuigen hun lot in handen van Robinson te leggen. Robinson nam zijn boodschap zo serieus dat hij niet alleen Tasmaniërs van de zogeheten ‘kolonistendistricten’ in het centrum en de oostkust van het eiland onder zijn hoede nam, maar ook inwoners van de westkust, die sinds de komst van de Britten relatief ongemoeid waren gelaten.
Lied over Truganini
De Australische band Midnight Oil nam in 1993 het nummer ‘Truganini’ op. Onder de tekst van het lied stond dat ze de laatste Tasmaniër was. Wat tot protest leidde van 7000 demonstranten die zich als Tasmaanse Aboriginals beschouwden. De band bood excuses aan.
Desolaat oord
In 1831 bracht Robinson 123 Tasmaniërs op Flinders Island bijeen. Hij stelde een arts aan op het eiland en een winkelier. Zestien veroordeelde criminelen werden er gedetacheerd om brood te bakken, kleding te herstellen, de winkel te bevoorraden, nieuwe hutten en wegen te bouwen. Binnen twee jaar waren 28 Tasmaniërs overleden. De overlevenden werden verscheurd door heimwee naar hun thuisland en hun nomadische levenswijze.
Flinders Island was, in weerwil van de goede bedoelingen van Robinson, een desolaat oord. Er zat niets anders op dan elkaar door dik en dun te steunen en vertrouwen te hebben in het opperwezen over wie de plaatselijke predikant gesproken had, zo benadrukte Wooredy. ‘De witte man heeft ons uitgemoord; ze hebben velen gedood. We zijn nu nog maar met een paar mensen overgebleven en we moeten elkaar liefhebben. We moeten God liefhebben. God heeft alles gemaakt, het zoute water, het paard, de os, de opossum, de wallaby, de kangoeroe en de wombat.’

In dezelfde tijd begonnen kunstenaars als Benjamin Duterrau, Thomas Bock en Benjamin Law ‘de laatste Tasmaniërs’ op hun schilderijen te vereeuwigen. Ook wetenschappelijke genootschappen in Engeland en Ierland hadden belangstelling voor dit verdwijnende volk. In 1845 werd het eerste hoofd op sterk water van een Tasmaniër naar het Royal College of Surgeons in Dublin overgebracht. Antropologen zagen in het uitstervende mensenras een goudmijn voor hun wetenschappelijke vragen. Waar kwam hun ‘extreme primitivisme’ vandaan? Hoe zagen lagere stadia van de menselijke evolutie eruit? Dat soort preoccupaties werden op de Tasmaniërs geprojecteerd.
De opvolgers van Robinson op Flinders Island legden de verantwoordelijkheid voor de ondergang van de Tasmaniërs volledig bij hen zelf. Zo constateerde de dienstdoende arts Joseph Milligan, een vooraanstaand lid van de Royal Society of Tasmania, dat ‘natuurlijke indolentie en luiheid kenmerkend waren voor de Aboriginals op Flinders Island’. Daarom waren ze volgens hem ook ontvankelijk voor de alcohol die de bannelingen in rijke hoeveelheden hadden geïmporteerd.
Het hoofd van een Tasmaniër werd op sterk water gezet
Op 2 maart 1869 stierf de laatste man onder de volbloed Tasmaniërs op Flinders Island, William Lanney. Zijn stoffelijk overschot werd gemutileerd en zijn schedel kwam bij het Royal College of Surgeons in Londen terecht, want die wilde niet achterblijven bij de zusterorganisatie in Dublin.
Het grootste schrikbeeld van Truganini was dat haar eenzelfde lot te wachten stond. Ze smeekte de plaatselijke predikant na haar dood haar as uit te strooien in de streek waar ze was opgegroeid. Maar die laatste wens werd genegeerd. Twee dagen na haar begrafenis in 1876 werd haar stoffelijk overschot verwijderd. Haar beenderen werden gekookt en overgedragen aan de Royal Society of Tasmania in Hobart. Die beenderen getuigden van een ‘falend inferieur ras,’ aldus de Society en waren het daarom waard om tentoongesteld te worden. Pas in 1976 werden Truganini’s beenderen verbrand en werd haar as in haar moederland begraven.
Meer weten
- Tasmanian Aborigines. A History Since 1803 (2012) door Lyndall Ryan is een doorwrochte studie over de Tasmaniërs sinds de kolonisatie.
- Truganini. Journey Through the Apocalypse (2020) door Cassandra Pybus is een biografie.
- Friendly Mission. The Tasmanian Journals and Papers (1829-1834) door George Augustus Robinson bevat dagboeken over zijn missies.
Openingsafbeelding: Inheemse bewoners van Tasmanië. Schilderij door Robert Dowling, 1860.