Home Dossiers Achttiende eeuw Boeven op weg naar beterschap

Boeven op weg naar beterschap

  • Gepubliceerd op: 4 juli 2023
  • Laatste update 10 aug 2023
  • Auteur:
    Eric Palmen
  • 10 minuten leestijd
Arthur Phillip proost in Sydney Cove op de koning
Cover van
Dossier Achttiende eeuw Bekijk dossier

De eerste vloot kolonisten voer in 1787 naar Australië. Ruim 700 criminelen moesten onder leiding van admiraal Arthur Phillip een nieuwe samenleving stichten, gefundeerd op gelijkheid en verdraagzaamheid. Boeven zouden er veranderen in brave burgers.

In de vroege ochtend van 13 mei 1787, bij het krieken van de dag, verliet een konvooi van elf schepen het eiland Wight ten zuiden van Engeland en zette koers naar Australië. James Cook had die kust in 1770 voor de Britten in kaart gebracht en nu zouden zij dit land, dat ze New South Wales noemden, gaan koloniseren. De reis ging van White naar het Canarische eiland Tenerife. Vandaar staken de schepen de Atlantische Oceaan over naar Rio de Janeiro. Vervolgens voeren ze onder Afrika door via Kaap de Goede Hoop, de laatste pleisterplaats voordat het konvooi in twee maanden tijd Botany Bay aan de kust van New South Wales hoopte te bereiken. Die haven had Cook uitgekozen omdat de schepen in de beschutte baai relatief veilig waren voor de wind, uit welke richting die ook komen zou. Het binnenland van Botany Bay bestond uit bossen en grasland, dat, zo vermeldde Cook in zijn logboek, gemakkelijk in cultuur te brengen was.

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Op de drie vrachtschepen vervoerde de bemanning behalve kleding, gereedschap en proviand een heuse veestapel: 14 runderen, 19 geiten, 84 varkens, 18 kalkoenen, 87 kippen en 35 eenden werden geacht zich op het nieuwe continent voort te planten. Verder waren er 10.000 bakstenen ingeladen en 4200 bijbels, catechismussen en gebedenboeken. De interessantste ‘cargo’ bevond zich op de zes transportschepen: 737 gedetineerden – mannen, vrouwen en hun kinderen – moesten het nieuwe land gaan bevolken.

Arthur Phillip proost in Sydney Cove op de koning
Arthur Phillip proost in Sydney Cove op de koning. Schilderij uit 1937 door Algernon Talmage.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De pragmatische regering van William Pitt was op het lumineuze idee gekomen de criminelen overzee te sturen. Het mes sneed aan twee kanten. Pitt was het bonte gezelschap van straat- en struikrovers, helers, dievegges en oplichters liever kwijt dan rijk, terwijl de bannelingen aan de andere kant van de aarde een nieuw bestaan konden opbouwen. De bedenkers van het plan beschouwden New South Wales dan ook niet als een strafkolonie, maar als een justitieel experiment, waarin delinquenten de kans kregen hun leven te beteren. Straatzangers staken in hun liedjes de draak met dit pauperparadijs. ‘Zij gaan naar een eiland, een kant-en-klaar huis/ Met tienmaal meer zon en meer ruimte dan thuis/ Het kost ze geen penny, de reis over zee/ En er is geen belasting in Botany Bay.’

De eerste lichting bannelingen bestond louter uit plegers van eigendomsdelicten, geen moordenaars of politiek gevangenen – die zouden later pas komen, zoals Ierse rebellen, die prompt in opstand kwamen tegen het gouvernementeel gezag. Bovenal waren ze jong. Het merendeel van de mannelijke en vrouwelijke bannelingen was tussen de 16 en 25 jaar oud. De jongste telg, de negenjarige schoorsteenveger John Hudson, kreeg zeven jaar verbanning naar New South Wales aan zijn broek omdat hij wat kledingstukken en een pistool had gestolen. Hij zou Groot-Brittannië nooit meer terugzien.

Nieuwe samenleving

De hele onderneming stond onder leiding van Arthur Phillip, die zijn sporen als marineofficier had verdiend tijdens de Zevenjarige Oorlog met de Fransen. Hij zou bij aankomst tot gouverneur worden geïnstalleerd en het hoogste gezag in het nieuwe Britse territorium vertegenwoordigen. Kolonisatie was het belangrijkste doel: New South Wales moest een integraal deel worden van het Britse Rijk, met een arbeidzame populatie en een zelfvoorzienende economie. Strategisch was de regio van belang voor de positie van het Britse Rijk in Zuidoost-Azië. De Spanjaarden op de Filippijnen en de Nederlandersin Nederlands-Indië voelden voortaan de hete adem van de Britten in hun nek. Ook economisch was het gebied interessant, vanwege het vlas dat er volgens Cook welig groeide, een grondstof voor de zeilmakerij.

Arthur Phillip was een man van de Verlichting. In feite kreeg hij als eerste gouverneur het mandaat mee om een geheel nieuwe samenleving in New South Wales uit de grond te stampen. Hij ging daarbij uit van verdraagzaamheid, rationeel bestuur en het geloof in de maakbaarheid van de mens. Die kwam als een tabula rasa op de wereld, zo leerde de Engelse filosoof John Locke: een onbeschreven blad dat door ervaringen en omstandigheden in het leven de goede of verkeerde kant op werd gestuurd. In dat licht bezien was een misdadiger wel degelijk te heropvoeden, met zachte hand en milde dwang. Waar kon dat beter gebeuren dan in het niemandsland, het terra incognita, dat Cook in 1770 aan het Britse Rijk had toegevoegd?

Britse gevangenen op weg naar Australië.
Britse gevangenen op weg naar Australië. Negentiende-eeuwse ets.

Phillip maakte zijn mariniers duidelijk dat zij geen voorkeursbehandeling kregen boven de bannelingen. Daarbij beloofde hij de bannelingen dat ze, na het uitzitten van hun straf, een stukje land en wat gereedschap kregen. Boeven moesten respectabele burgers worden, dat was het streven. Ook wilde Phillip op goede voet staan met de inheemse bevolking. Volgens een koninklijk decreet van George III behoorde hij ‘hoe dan ook te streven naar vriendschappelijke banden met de inboorlingen, hun genegenheid te winnen, en in vrede en harmonie met hen samen te leven’. De moord op een Aboriginal zou net zo zwaar worden bestraft als de moord op een witte man of vrouw.

Kommer en kwel

Toen het konvooi op 18 januari 1788 na een reis van 252 dagen in Botany Bay aankwam, bleek al snel dat Cook de situatie iets te rooskleurig had voorgesteld in zijn logboek. Phillip en zijn manschappen troffen een ondiepe haven aan die vanwege de branding van de Stille Oceaan nauwelijks bevaarbaar was. Het binnenland was kurkdroog, het beloofde grasland nagenoeg afwezig. Phillip zocht dan ook naar andere mogelijkheden om een nederzetting te beginnen en trof die aan in Port Jackson, zestien kilometer ten noorden van Botany Bay. Hij richtte er een haven in die hij Sydney Cove noemde, naar Lord Thomas Townshend Sydney, een van de bedenkers en opdrachtgevers van de hele onderneming. Ook stuurde hij een van zijn officieren, Philip Gidley King, op verkenning uit naar Norfolk Island. King trof er het vlas aan waarvan Cook in zijn logboek sprak en een vruchtbare bodem waar gezaaid kon worden. Hij kreeg de beschikking over zestig bannelingen – 44 mannen en 16 vrouwen – om het eiland te koloniseren.

Op het dagelijks menu stonden pijlstormvogels

De eerste jaren waren kommer en kwel. Op het menu stonden dagelijks de pijlstormvogels die in enorme aantallen op het eiland bivakkeerden en die in tien jaar tijd door de kolonisten nagenoeg werden uitgeroeid. Het maatschappijkritische straatliedje ten spijt waren de huizen bij lange na niet kant-en-klaar en scheen de zon er zo ongenadig hard dat de jeugdige kolonisten de moed in de schoenen zonk nu ze het dorre land tot vruchtbare akkers moesten bewerken. Het feit wreekte zich dat bij hun selectie hun beroepsmatige achtergrond amper een rol had gespeeld. Landbouwers waren er nauwelijks, en ook bouwvakkers schitterden door afwezigheid. Het merendeel van de bannelingen stond bij hun veroordeling als werkloos te boek.

Op 3 juni 1790 kwam het tweede konvooi met gevangenen aan; onderweg was al een kwart van hen gestorven. Het moederland, zo stelde Phillip mismoedig vast, ontdeed zich van ‘de gestoorden en de hulpelozen’. Voor Groot-Brittannië betekende dat ongetwijfeld een verlichting, maar zijn nieuwe samenleving was gedoemd te mislukken. Niet alleen de bannelingen begonnen zich te beklagen over hun levenslot, ook de mariniers deden dat.

In 1789 werd een permanent korps mariniers voor New South Wales opgericht. De eerste lichting arriveerde twee jaar later in de kolonie. Al snel zetten de mariniers er een lucratieve en levendige handel in Braziliaanse rum op, tot afgrijzen van het gouvernement, dat de manschappen vooral nodig had voor de cultivering van het land. John Hunter, de opvolger van Arthur Phillip, durfde nauwelijks tegen hen op te treden. Zijn opvolger Philip Gidley King deed dat wel, maar het korps negeerde zijn bevelvoering volkomen en begon steeds nadrukkelijker een staat in de staat te vormen.

Marinier David Collins schreef aan zijn vader ‘de eerste de beste gelegenheid aan te grijpen om een land te ontvluchten dat niet beter is dan een verbanningsoord voor de verstotenen van de samenleving’. In Londen bedacht men dat het goed zou zijn een permanent marinierskorps voor de kolonie op te richten, zodat de gouverneur wat meer vertrouwen kon hebben in de continuïteit van de onderneming. Dat werd het South West Wales Corps, waarvan de manschappen na hun diensttijd van vijf jaar 25 hectare land kregen. Het thuisfront besefte niet dat het korps het gouvernement het vuur na aan de schenen zou leggen.

Kwaad bloed

De grootste deceptie moet voor Arthur Phillip het karakter van de samenleving zijn geweest die in weerwil van zijn goede bedoelingen in New South Wales ontstond. Bij zijn installatie als gouverneur proclameerde Phillip uitdrukkelijk dat er geen slaven in New South Wales zouden zijn. Als man van de Verlichting was hij een overtuigd abolitionist. Maar gaandeweg zijn gouvernement werd het dagelijkse leven in de nieuwe kolonie grimmiger, racistischer en gewelddadiger.

Mariniers keken neer op bannelingen en Aboriginals, terwijl bannelingen hun frustraties botvierden op de inheemse bevolking. Die zag de komst van de Britten met lede ogen aan. Bij hun aankomst in Botany Bay dreigden de Aboriginals de aan land komende mariniers nog met hun speren, terwijl ze hun toebeten weg te gaan (‘Warra! Warra!’). Maar vanwege de overmacht van het buskruit en de vleiende geschenken accepteerden ze uiteindelijk de aanwezigheid van de indringers. Arthur Phillip wist hen ervan te overtuigen dat hij namens de Britse kroon in vrede kwam. Zijn tolk en intermediair Bennelong groeide zelfs uit tot een persoonlijke vriend, met wie hij in 1792 terugkeerde naar Engeland.

Stamhoofd van de Eora’s

Bennelong, een Aboriginal van de Eora-stam, werd kort na de komst van de Britten gevangengenomen. Arthur Phillip vond in hem zijn ideale tolk en intermediair met de inheemse bevolking. Hij noemde Bennelong doorow (zoon), en die noemde hem op zijn beurt been-en-a (vader). In de populaire cultuur groeide Bennelong uit tot het prototype van de dronken inboorling die na zijn terugkeer uit Engeland zowel door de kolonisten als door zijn stamgenoten werd uitgestoten. Voor deze voorstelling van zaken ontbreekt elk bewijs. Nieuw archiefonderzoek wijst juist uit dat Bennelong uitgroeide tot stamhoofd van de Eora’s in hun territorium boven de Parrammata-rivier.

De bannelingen koesterden andere gevoelens voor de inheemse bevolking. Zij vonden het onverdraaglijk dat ze met hun strafblad formeel lager in de rangorde stonden dan de Aboriginals. In maart 1789 ontstond er een opstootje tussen leden van de Eora-stam van Bennelong en negen bannelingen, waarbij aan witte zijde een dode viel. Phillip weigerde een strafexpeditie uit te vaardigen in het territorium van de Eora’s. Dat zette veel kwaad bloed bij de kolonisten, zeker toen hij de ergste witte raddraaiers publiekelijk liet geselen. Met de eerste vloot bannelingen kwamen ook de ziektekiemen – waterpokken, cholera en tuberculose – aan land, die de inheemse bevolking zouden decimeren.

Met de bannelingen kwamen waterpokken, cholera en tuberculose mee

Ook zijn belofte dat er geen slavernij in zijn nieuwe maatschappij zou zijn kon Arthur Phillip uiteindelijk niet waarmaken. Met de komst van het New South Wales Corps ontstond er wel degelijk een systeem van dwangarbeid, waarbij mariniers en ex-gedetineerden bij het bewerken van hun landerijen vrijelijk konden beschikken over de arbeidskracht van ‘hun’ bannelingen.

In november 1791, geplaagd door nierstenen en een depressie, verzocht Phillip het thuisfront te worden ontheven van zijn taak. Het behaagde Zijne Majesteit pas driekwart jaar later om dat verzoek in te willigen. Op 10 december 1792 ging Phillip aan boord van de Atlantic, die hem naar huis zou brengen. Hij nam vier kangoeroes, wat inlandse vogels en dingo’s mee. En twee Aboriginals – Yemmerrawannie, die een jaar na aankomst zou overlijden, en Bennelong. Op 19 mei 1793 arriveerde Phillip in Londen. Het grootste avontuur van zijn leven, dat al met al zes jaar had geduurd, was tot een einde gekomen. Ongetwijfeld was Arthur Phillip onderweg een aantal illusies armer geworden.

Meer weten

  • De fatale kust. Het epos van Australië (1988) door Robert Hughes is een klassieker.
  • The Voyage of Governor Phillip to Botany Bay (1789) door Arthur Phillip is het relaas van de reis in 1787.
  • Arthur Phillip. Sailor, Mercenary, Governor, Spy (2013) door Michael Pembroke schetst Phillip als een kind van de Verlichting.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 7/8 - 2023