Home ‘De hele wereld komt hier bijeen’

‘De hele wereld komt hier bijeen’

  • Gepubliceerd op: 20 juni 2007
  • Laatste update 18 apr 2023
  • Auteur:
    Menno Bos
  • 19 minuten leestijd
‘De hele wereld komt hier bijeen’

De Gouden Eeuw kwam Amsterdam niet aanwaaien. De Amsterdammers beschouwden het water om hen heen niet als obstakel, maar als een buitenkansje om zich met nieuwe werelden te verbinden. Zo groeide het ‘achterwerk van de wereld’ uit tot stapel-, kapitaal- en zelfs informatiemarkt van de wereld. Een wandeling langs de getuigen van deze rijke periode.

Honderden schepen dobberen op het IJ, rijen hoge masten met wapperende zeilen steken af tegen Hollandse luchten. Daarachter verschijnt de skyline van een wereldstad in opkomst. De Schreiers- en Montelbaanstorens, de torens van het stadhuis en van de Oude en Nieuwe Kerk moeten grote indruk hebben gemaakt op de zeventiende-eeuwse sterveling. De kleinere boten gaan het Damrak op om hun handelswaar zo dicht mogelijk te lossen bij de pakhuizen, die tussen de statige woonhuizen aan de kade staan. Ze kunnen helemaal doorvaren tot aan de Dam, met het fonkelnieuwe stadhuis – het grootste wereldlijke bouwwerk van Europa, dat door de Amsterdammers zelf het achtste wereldwonder wordt genoemd.

De Engelse ambassadeur in Nederland, sir William Temple, vroeg zich halverwege de zeventiende eeuw verwonderd af hoe het in godsnaam mogelijk was dat de in alle opzichten in ongunstige omstandigheden verkerende Republiek zich tot een economische supermacht had weten te ontwikkelen. Een positie die volgens historicus Immanuel Wallerstein alleen te vergelijken viel met die van Engeland in de negentiende en de Verenigde Staten in de twintigste eeuw.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘De belangrijkste stad, Amsterdam, is gebouwd op een moeras,’ aldus Temple. ‘De haven is alleen te bereiken met een omweg via de Zuiderzee – een binnenzee vol zandbanken en verraderlijke ondiepten. Het drassige oord was bovendien niet geschikt voor noemenswaardige landbouw en over waardevolle grondstoffen beschikte het al helemaal niet.’ Voorts bevond het gehucht zich ergens in een uithoek van Noordwest-Europa, ‘het achterwerk van de wereld’.

Desondanks ontstond in dit achterlijk gewest zo’n enorme welvaart dat die in de geschiedenisboeken wordt aangeduid met de term Gouden Eeuw. De oorzaak van de rijkdom – het geheim van Amsterdams Gouden Eeuw – is te achterhalen. Er zijn stille getuigen die alles van dichtbij hebben meegemaakt: de zestiende- en zeventiende-eeuwse monumenten in het centrum van Amsterdam ademen nog altijd de geest van die glorierijke periode.

Tonnetje buskruit

‘Er is geen gebouw in Amsterdam te vinden dat de Gouden Eeuw beter symboliseert dan het voormalige stadhuis – het huidige Paleis op de Dam,’ oppert Lodewijk Wagenaar, conservator van het Amsterdams Historisch Museum en docent aan de Universiteit van Amsterdam. Omdat het oude, rond 1400 gebouwde stadhuis begon te verzakken, het hele gebouw ‘wat bouwvalligh’ aandeed, er een groot gebrek aan ruimte was voor de ambtenaren en het nou niet bepaald de rijkdom en macht uitstraalde van het zeventiende-eeuwse Amsterdam, besloot het stadsbestuur in 1640 dat er, achter het oude bestaande stadhuis, een nieuw raadshuis moest worden gebouwd. Met de sobere, op de Oudheid teruggrijpende bouwstijl van het Hollands classicisme wilden de heersende regenten hun economische en politieke macht tot uitdrukking brengen. Het bouwwerk moest respect afdwingen bij de voorbijganger en de Amsterdammer met trots vervullen.

In krap twee jaar tijd werden meer dan 13.000 heipalen met de hand de grond in geslagen. Zeventig man trokken met behulp van een katrol een zwaar blok van enige honderden kilo’s omhoog, om dit vervolgens met een klap op een houten heipaal te laten vallen. In 1648 werd de eerste steen van het nieuwe stadhuis gelegd door de zesjarige Jacob de Graeff, zoon van een van de vier burgemeesters. De zilveren troffel die hij daarbij hanteerde is nog altijd te bewonderen in het Amsterdams Historisch Museum.

Op 7 juli 1652 – men was dus al met de bouw van het nieuwe stadhuis begonnen – brandde het oude stadhuis op de Dam af. Over de oorzaak tast men in het duister. Vermoed wordt dat een van de stadswachters een pijp rookte of een olielampje heeft omgestoten. Bewijzen voor opzet zijn nooit gevonden. Het vuur greep snel om zich heen en de toren explodeerde omdat iemand daar een tonnetje buskruit had opgeslagen.

‘Het moet een wonderlijk gezicht geweest zijn op die vroege zondagochtend,’ lacht Wagenaar. ‘Zakkenvol geld werden op straat gesmeten. Ze waren afkomstig van de in het stadhuis gevestigde Wisselbank. Een paar dagen na de brand werden klompen samengesmolten geld ter waarde van ruim 30.000 gulden uit de puinhopen gehaald.’ Het enige wat nog is overgebleven van het oude stadhuis zijn vier houten beelden van vertegenwoordigers van het Hollandse gravenhuis in wier naam recht werd gesproken. Ook die bevinden zich in het Amsterdams Historisch Museum.

Jacob van Campen (1595-1657) ontwierp het nieuwe – zeker voor die tijd kolossale – stadhuis, dat rijkelijk versierd is met decoratieve beeldhouwwerken. Het enorme beeld met olijftak in de linkerhand op het fronton aan de voorzijde (de kant van de Dam) is de stenen personificatie van de vrede, die aan de basis ligt van alle welvaart. Het verwijst naar de Vrede van Münster uit 1648. Aan de achterkant zeult Atlas de wereld mee op zijn schouders.

In het mythologische marmeren beeldhouwwerk op de timpaan aan de voorkant heeft Artus Quellinus (1609-1668) het enorme belang van de scheepvaart voor de stad vereeuwigd. De Amsterdamse stedenmaagd, te herkennen aan haar kroon, wordt vereerd door zeegod Neptunus en allerlei zeewezens. Aan de achterzijde strekt zij – met op de achtergrond een groot zeilschip – haar armen uit om de uit alle windstreken verkregen goederen in ontvangst te nemen. Het is een ode aan datgene wat Amsterdam groot maakte: de handel.

‘De belangrijkste boodschap van het beeldhouwwerk,’ legt Wagenaar uit, ‘is dat de zestiende- en zeventiende-eeuwse Amsterdammer het water niet als een obstakel beschouwde, maar juist als een uitdaging, een buitenkansje om zich met nieuwe werelden te verbinden.’

Binnen in de Burgerzaal beelden enorme in de marmeren vloer verwerkte wereldkaarten Amsterdam af als centrum van de wereld. ‘De hele wereld komt bijeen in Amsterdam,’ zegt Wagenaar tevreden.

Dat het stadsbestuur uiting wilde geven aan de rijkdom van de stad door de bouw van een – door Geert Mak als megalomaan betiteld – stadhuis, is niet eens zo vreemd. Het had immers zelf in belangrijke mate bijgedragen aan de welvaart van de stad. Dat was reeds begonnen in 1578, met de zogenoemde Alteratie. De nieuwe revolutionaire stadsraad – voor het merendeel protestantse kooplieden met een geuzenverleden – had het oude, katholieke en enigszins Spaansgezinde stadsbestuur met een bootje de stad uit gevaren en letterlijk aan de dijk gezet.

De nieuwe regenten creëerden, mede uit eigenbelang, een zo aantrekkelijk mogelijke handelsomgeving. Van de Zuid-Nederlandse migranten die vanaf 1585 als gevolg van het conflict met Spanje en de daaropvolgende geuzenblokkade van de Antwerpse haven massaal de Republiek binnenstroomden, vestigden velen zich met hun vaak in Antwerpen vergaarde kennis en kapitaal in het kansrijke Amsterdam. Een tipje van de geheime sluier van het succes van de Republiek in de Gouden Eeuw is hiermee opgelicht.

Rondzwervende koopmannen

‘Het moet er – vooral in het begin – een ellendige, natte zooi geweest zijn,’ vertelt Wagenaar. ‘Er moest altijd gegraven en gedraineerd worden om het land droog te krijgen. Graan verbouwen kon je er niet, want dat rotte weg, en als je een huis wilde bouwen moest je eerst een stel houten palen in de grond slaan. Wat een ellende!’

De Engelse ambassadeur William Temple had gelijk. Er waren in de Republiek onvoldoende grondstoffen voorhanden om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Wagenaar: ‘Om de houthonger te stillen en graan te verkrijgen voor brood en bier – dat gezonder was dan het vervuilde drinkwater – hadden de Amsterdammers geen andere keus dan met hun schepen de Europese zeeën te bevaren, op zoek naar voedsel en bouwmateriaal. Met een huifkar schoot het immers niet op.’

Hollandse fluitschepen voeren met dit doel naar het Oostzeegebied. Deze Oostzeehandel, met als voornaamste product graan, was zeer winstgevend en werd daarom de moedernegotie genoemd. Er werd echter ook steeds vaker op de Middellandse Zee gevaren. Pakhuizen stroomden vol met goederen afkomstig uit alle hoeken van Europa en – later – andere continenten. Amsterdam werd een stapelmarkt die steeds meer kooplieden aantrok.

‘Daar handelden ze op straat of op de Dam; bij regen schuilden ze onder de luifels van huizen in de Warmoesstraat of in de Oude Kerk, alwaar ze eerst twee hondenmeppers dienden te betalen om de schuilende en overal urinerende zwerfhonden naar buiten te jagen,’ vertelt Wagenaar. De kooplieden sloten twee aan twee in lange rijen hun handelsovereenkomsten. De kerk uit komen was nog het meest problematisch. Dat kon alleen als de rijen ver genoeg door waren geschoven en de kerkdeur weer binnen bereik was.

Om een einde te maken aan de overlast van de in de stad ‘rondzwervende’ koopmannen en het aantal handelstransacties – die de stad winst uit belastingen opleverden – een flinke impuls te geven, gaf het stadsbestuur in 1608 opdracht tot de bouw van de Koopmansbeurs. Een indrukwekkend door Hendrik de Keyser – uiteraard in de stijl van het Hollands classicisme – ontworpen rechthoekig gebouw met een onoverdekt plein en talloze pilaren, waarvoor de Londense beurs model had gestaan.

In 1611 opende de Koopmansbeurs, met stenen bogen gebouwd over de Amstel, haar deuren aan het Rokin. De beurs was slechts één uur per dag, tussen elf en twaalf, toegankelijk. Het idee hierachter was om zoveel mogelijk kooplieden op een vaste tijd met elkaar in contact te laten komen. De onoverzichtelijkheid van de handel was verleden tijd. Elke handelswaar of handelsstad had een vaste plek op het middenplein of bij een genummerde zuil. De ‘hoekman’ was geboren. Er was praktisch alles te krijgen, van Aziatische foelie tot Canadese elandhuiden, van Scandinavisch hout tot Griekse olijven.

Girokantoor

Maar er was meer. Makelaars maakten het leven van de koopman makkelijker. Zij hadden netwerken en wisten exact waar, hoe en op welke wijze goederen konden worden aangekocht, opgeslagen en getransporteerd. Ook voor het huren van sjouwers, het verzekeren van de aangekochte lading en het aanvragen van krediet was je op de Koopmansbeurs op het goede adres.

De aandelen van de in 1602 opgerichte VOC – de eerste ‘beursgenoteerde’ multinational ter wereld – werden op de Koopmansbeurs grif verhandeld. Het VOC-aandeel leverde enorme voordelen op. Het ondernemersrisico werd verspreid over de vele aandeelhouders – die hoogstens hun inlegkapitaal op het spel zetten. Bovendien kon iedereen die een klein kapitaaltje had gespaard instappen. Uit de administratie van de VOC blijkt dat naast grootkapitaalbezitters menig ambachtslid, detailhandelaar en zelfs een enkele dienstmeid spaargeld investeerde in een VOC-aandeel. Het gevolg was dat er relatief snel behoorlijk wat geld bijeen kon worden gebracht voor de handelsreizen naar het Verre Oosten.

Mede op grond van het succes van de VOC en de waardevastheid van het aandeel ontstond er een speculatieve handel, die gokte op een prijsstijging of prijsdaling van het VOC-aandeel. De optiehandel – het recht om op een bepaald tijdstip een aandeel te kopen of te verkopen – deed hiermee zijn intrede. Naast informatie over tarieven werden geruchten over oorlog, gezonken schepen of mislukte oogsten daarom steeds belangrijker voor de handelaar. Amsterdam was niet alleen stapel- en kapitaalmarkt, maar ook Europa’s belangrijkste informatiecentrum geworden. Spoedig verschenen de eerste handelskranten op de Koopmansbeurs. Het gebouw werd in 1836 wegens verzakkingen en instortingsgevaar gesloopt. Het enige wat er nog aan herinnert is het straatnaambordje ‘Beurspoortje’.

Het toenemend aantal handelstransacties ging gepaard met chaos op de Amsterdamse geldmarkt. Allerlei vreemde munten uit verre landen doken op, geldwisselaars sjoemelden met het gewicht van de munt door de randjes eraf te knippen, en sjouwen met zakken edelmetaal was voor de koopman ook geen pretje. Ter bevordering van de handel besloot het stadsbestuur daarom in 1609 de Wisselbank op te richten. Daarmee was het eerste girokantoor – zeg maar de zeventiende-eeuwse Postbank – een feit.

Bij de in het stadhuis gevestigde bank kon je een rekening openen, geld overmaken naar een andere rekeninghouder en vreemd geld deponeren in ruil voor een wisselbrief. Het vertrouwen in de bank was zo groot dat de uitgegeven wisselbrief als betaalmiddel ging fungeren. Naast kantoren en een smelterij was er in het stadhuis een ondergrondse ruimte ingericht om de edelmetalen op te slaan. Een van de wagentjes die met behulp van een rails en katrol werden gebruikt om de zware edelmetalen in de kelder te laten zakken is nog altijd te bewonderen in het Amsterdams Historisch Museum.

De mede door het stadsbestuur ontwikkelde financiële infrastructuur – in de vorm van de Koopmansbeurs en de Wisselbank – moet worden gezien als een belangrijke factor in het succes van de Republiek.

Een stad op zich

Als er ergens geen gebrek aan was in de Amsterdamse Gouden Eeuw, dan was het aan ‘Duitsers’. Zij kwamen in groten getale naar onze latere hoofdstad om werk te zoeken. Een van hen was kleermaker Jörg Franz Müller, die hoopte snel rijk te worden door zich in te schepen voor een reis naar Indië. Hij gaf gehoor aan de luidruchtige oproep van de door de straten trekkende stoet van VOC-ronselaars om zich bij het Oost-Indisch Huis aan te monsteren voor een zeereis naar het Verre Oosten. Jörg schreef zich met groot enthousiasme in en kreeg meteen geld om spullen te kopen en een houten kist om ze in op te bergen.

Enige dagen later stond hij met vele anderen bij de Montelbaanstoren, die evenals de Schreierstoren – overigens niet vernoemd naar huilende vrouwen die hun zeevarende mannen uitzwaaiden, zoals het plakkaat op de toren vermeldt, maar naar de scherpe hoek (= Schrayershouck) waarop de toren destijds is gebouwd -, vaak werd gebruikt als laatste halte voor een reis naar het Verre Oosten. Een klein vaartuig bracht Jörg en andere gelukszoekers naar Texel, waar de grote schepen die op Indië voeren voor anker lagen.

Het door Hendrik de Keyser in Italiaanse Renaissancestijl gebouwde Oost-Indisch Huis aan de Oude Hoogstraat was het zenuwcentrum van de VOC. Amsterdam was naast Middelburg, Hoorn, Enkhuizen, Delft en Rotterdam slechts een van de zes onafhankelijke kamers van de Compagnie. Het was echter de grootste en bracht het meeste geld binnen. Vandaar dat maar liefst acht van de Heren XVII, een soort raad van bestuur van de hele VOC, Amsterdammers waren. De Heren XVII kwamen het vaakst bijeen in de Grote Zaal van het Oost-Indisch Huis. De kamer had een gigantische marmeren schoorsteen, een grote ovale eikenhouten tafel met een stuk of twintig bijbehorende stoelen, en aan de muur hingen schilderijen, die tegenwoordig zijn ondergebracht in het Rijksmuseum. In grote kasten werden documenten, kaarten, vlaggen, inheemse wapens en specerijenmonsters bewaard.

Een Engelse reiziger beschreef het gebouw als ‘een stad op zich’. Het moet er vooral bij het vertrek van de schepen naar Indië enorm druk geweest zijn. Scheepslieden kwamen zich inschrijven en lieten hun bagage controleren. Er werden dieren geslacht; vlees en ander voedsel, zoals groenten, werd in tonnen verpakt. Bij aankomst van een schip was er eenzelfde tafereel, waarbij de Aziatische koopwaar in de kelders en op de zolders werd opgeslagen.

Vanwege het ontbreken van ramen op de begane grond heeft het gebouw met zijn karakteristieke binnenplaats veel weg van een handelsfort. Na de bouw van het VOC-zeemagazijn op Oostenburg bleef het Oost-Indisch Huis dienstdoen als administratief centrum en werden er alleen nog zeer waardevolle Aziatische goederen opgeslagen.

In onze zoektocht naar het geheim van de Gouden Eeuw zijn we wellicht weer een klein stapje verder gekomen. Veelal uit Amerika verkregen edelmetaal werd meegenomen naar de Indische archipel. Uit China werden zijde en porselein gehaald om te verruilen tegen specerijen – de zogenoemde intra-Aziatische handel -, die met grote winst in Europa werden verkocht. De scheepvaart op Indië was bijzonder lucratief en droeg bij aan de rijkdom van de Republiek. Het was handelstechnisch gesproken echter slechts een uitbreiding van datgene wat men al in Europa deed. Met het verschil dat er grof geweld werd gebruikt om de Portugezen weg te jagen en gunstige handelsvoorwaarden af te dwingen van de inheemse bevolking.

Oorlogsvloot

Toenemende handelsconflicten met Engeland en de Akte van Navigatie, een door de Britse revolutionaire regering in 1651 afgekondigde wet die de Republiek verbood goederen te transporteren tussen Engeland en zijn koloniën, resulteerden uiteindelijk in drie Engelse Zeeoorlogen. Bewapende de Republiek voorheen nog haar handelsvloot – die groter was dan die van alle andere Europese landen tezamen -, na de Eerste Engelse Zeeoorlog (1652-1654) besefte zij dat het instellen van een permanente en professionele oorlogsvloot onvermijdelijk was geworden. Er werden meteen zestig nieuwe oorlogsschepen besteld.

Vrijwel tegelijkertijd besloot het stadsbestuur in 1654 dat er een centraal gelegen pakhuis moest worden gebouwd op het nieuwe kunstmatig aangeplempte eiland Kattenburg om de oorlogsvloot snel te kunnen bevoorraden. Volgens zeventiende-eeuwse historicus Olfert Dapper (1635-1689) was dit financieel gezien geen moeilijk besluit, omdat de verspreiding van de pakhuizen van de Admiraliteit over heel Amsterdam zeer hoge arbeids- en transportkosten tot gevolg had: ‘Zoo Hoogh liepen jaerlix deze onkosten dat de Penningen, die aan het stichten van dit gebou te kosten zijn geleidt, binnen vier of vijf jaren weder betaelt kunnen zijn.

’s Lands Zeemagazijn werd net als het stadhuis en de beurs opgetrokken in de door de regenten zo geliefde bouwstijl van het Hollands classicisme. Daniel Stalpaert (1615-1676), die naast Jacob van Campen betrokken was bij het uitvoeren van het ‘bouwwonder’ op de Dam, was de architect. ‘Het bouwwerk is meer dan alleen een pakhuis waarin touwen, zeilen, navigatie-instrumenten, geweren, geschut en kogels werden opgeslagen,’ verklaart Alan Lemmers, wetenschappelijk medewerker van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. ‘Het moest tevens de macht van de Admiraliteit tot uitdrukking brengen.’ Het massieve en sobere gebouw heeft een zee- en een landzijde. Aan beide kanten vindt men enige mythologische voorstellingen, die net als bij het stadhuis de relatie tussen handel, water en welvaart symboliseren.

Naast het Zeemagazijn lag de scheepswerf van de Admiraliteit. De oude toegangspoort is een van de weinige overgebleven zeventiende-eeuwse bouwwerken die op het marinecomplex zijn blijven staan. Honderden arbeiders, timmerlieden, mastenmakers, zagers en schilders liepen hier dagelijks onderdoor van of naar hun werk. Boven de poort is nog altijd het wapen van de Admiraliteit zichtbaar. Daaronder zijn allerlei soorten door scheepslui gehanteerd werktuig afgebeeld. Vroeger hing er ook nog een klok boven, die elk uur sloeg. In de winter werd er vanwege de vroege duisternis en kou korter gewerkt dan in de zomer. ‘Het werk op de werf was weliswaar zwaar,’ legt Lemmers uit, ‘maar de arbeiders waren tenminste verzekerd van een inkomen.’

Op het eiland Kattenburg was ook een jachthaven, met maar liefst zestig ligplaatsen voor pleziervaartuigen. De vrijetijdsbootjes werden onder meer gebruikt voor zogenoemde spiegelgevechten, het nabootsen van bekende zeeveldslagen waarbij met klein geschut werd geschoten. Dit spelevaren viel vooral bij de bezoekende Russische tsaar Peter de Grote bijzonder goed in de smaak. Hij meldde zich als scheepstimmermansleerling aan op de VOC-werf op Oostenburg, waar hij drie maanden werkte. Een plakkaat op het VOC-gebouw aan de Oostenburgergracht herinnert aan het certificaat dat hij van de VOC ontving.

William Temple kon zich nog zo enorm verbazen over het succes van de Republiek, de Gouden Eeuw kwam Amsterdam echt niet zomaar aanwaaien. De fundamenten die Amsterdams expansieve economische groei mogelijk maakten – de Alteratie, de blokkade van de Schelde en de stroom migranten, het gunstige handelsklimaat, de Koopmansbeurs, de Wisselbank, de VOC, de door het Zeemagazijn bevoorrade oorlogsvloot – legden een basis voor datgene waar William Temple naar op zoek was en het geheim van de Gouden Eeuw kan worden genoemd.

Dat bestond volgens Lodewijk Wagenaar uit ‘de zich steeds verder uitbreidende handelsrelaties van de Republiek, die lokale markten met elkaar verbond tot één groot internationaal handelsnetwerk’. Dat het verschijnsel globalisering tegenwoordig als iets heel nieuws wordt beschouwd, werkt op zijn lachspieren: ‘Laat me niet lachen. Die bestond al ten tijde van de Republiek, dát was het werkelijke geheim van Amsterdams Gouden Eeuw.’

Meer informatie

Boeken

Centrum van de Wereld 1578-1650 (2004) en II-2 Zelfbewuste stadstaat 1650-1813(2005), onder redactie van Willem Frijhoff en Maarten Prak, in de vierdelige ‘Geschiedenis van Amsterdam’-serie van uitgeverij Boom, is een zeer gedetailleerd werk over Amsterdams Gouden Eeuw met bijzonder mooie illustraties. Maarten Prak geeft in Gouden Eeuw. Het raadsel van de Republiek (2002) een beknopt historisch overzicht, waarin het voornaamste historische onderzoek van de afgelopen decennia is samengevat. The Dutch Republic. It’s Rise, Greatness, and Fall 1477-1806 (1995) is het welbekende, wetenschappelijke goed onderbouwd werk van Jonathan Israel over de geschiedenis van de Republiek.

Oscar Gelderblom onderzocht in Zuid-Nederlandse kooplieden en de opkomst van de Amsterdamse stapelmarkt (2000) de bijdrage van Zuid-Nederlandse ondernemers aan de Amsterdamse welvaart. Henk den Heijers De VOC en de Beurs. De Verenigde Oostindische Compagnie als grondlegger van de eerste aandelenbeurs (2002) is een leuk en helder boek, waarin op eenvoudige wijze het ontstaan van de effectenhandel en de rol van de VOC daarbij worden uitgelegd. Clé Lesger legt in Handel in Amsterdam (2001) vooral nadruk op het belang van Amsterdam als informatiemarkt. In Migrantenstad. Immigratie en sociale verhoudingen in 17e-eeuws Amsterdam (2005) schrijft Erica Kuijpers over de migratie van Zweden, Denen, Noren en Duitsers naar Amsterdam in de zeventiende eeuw. Het schetst een levendig beeld van de manier waarop migranten in de uitdijende stad overleefden.

Ernest Kurpershoeks gedetailleerde De Waag op de Nieuwmarkt (1994) heeft mooie illustraties en bevat lugubere en komische details over de anatomielessen van het Chirurgijnsgilde, die op de zolder van het gebouw gegeven werden. Alan Lemmers gunt de lezer in het fraai geïllustreerde Van werf tot facilitair complex. 350 jaar marinegeschiedenis op Kattenburg (2005) een blik achter de poorten van het oudste nog in gebruik zijnde marineterrein in Nederland. Geert Mak beschrijft in Het Stadspaleis (1997) zeer lezenswaardig de geschiedenis van het Paleis op de Dam. Sjoerd de Meers ’s Lands Zeemagazijn (1994) is een leesbaar boek over de geschiedenis van het huidige Scheepvaartmuseum.

Websites

www.ahm.nl is de degelijke website van het Amsterdams Historisch Museum. www.amsterdam.nl/stad_in_beeld/geschiedenis/de_geschiedenis_van is een informatieve website over de geschiedenis van Amsterdam. Over de historie van de VOC is er de voor het jubileumjaar van de Compagnie gemaakte site www.voc-kenniscentrum.nl/.

www.bmz.amsterdam.nl/adam/index.html is een zeer uitgebreide en informatieve website over monumenten in Amsterdam. www.panoramsterdam.com/ is een fantastische site waarmee je de wandelroute kunt afleggen vanuit je luie stoel.

De website van het Koninklijk Huis www.koninklijkhuis.nl biedt, nu het Paleis wegens renovatie gesloten is, een virtuele rondleiding door het voormalige stadhuis op de Dam. Klik op ‘Paleizen’, vervolgens op ‘Koninklijk Paleis Amsterdam’ en ten slotte onder aan de pagina op ‘Virtuele rondleiding’.

Geert Mak vertelt op zijn eigen website www.geertmak.nl onder de knop ‘Video’/ ‘Wij Amsterdammers, een kleine inburgeringscursus’ in de aflevering over de Gouden Eeuw over pannenkoeken, nieuwkomers en handel in Amsterdam.