Home Dadernatie over de shoah

Dadernatie over de shoah

  • Gepubliceerd op: 6 november 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    H.W. von der Dunk
  • 6 minuten leestijd

In zijn imponerende dissertatie Der Holocaust und die westdeutschen Historiker. Erforschung und Erinnerung heeft de jonge Duitse historicus Nicolas Berg (1967) de verhouding tussen herinnering en geschiedwetenschap als uitgangspunt gekozen. Daarmee sluit hij thematisch aan bij een kwestie die de laatste tijd overal sterk in de belangstelling van het gilde staat. Maar vraagstellingen hebben gewoonlijk een dubbele bodem, en wat de laatste aangaat is dit werk een indringend voorbeeld van een jonge generatie Duitse historici die sedert enige jaren de aanval heeft geopend op de generatie van de geëtableerde academici die het terrein beheersen – of beheersten.

Dat juist de relatie herinnering-wetenschap onlosmakelijk versmolten is met het generatieaspect behoeft geen betoog. Berg had voor zijn offensief geen explosiever vraagstuk kunnen kiezen dan de wijze waarop de Duitse historiografie vanaf 1945 is omgegaan met het meest beladen gebeuren van de eeuw, de shoah.

Dat het gros van de academici – niet het minst de historici – in velerlei gradaties gepacteerd heeft met het nationaal-socialisme is bekend. Eveneens dat na de ondergang tal van meer of minder bruine meelopers een prominente positie behielden en hun verleden ijverig bijkleurden of verdrongen. Aan de universiteiten bestond zoals overal een grote personele continuïteit, al droeg iedereen voortaan een onthutst democratisch gezicht. Alleen de meest notoire nazi’s en gecompromitteerden werden weggezuiverd – soms eventjes.

Kernverwijt van de Jong-Turken nu is dat de huidige mandarijnen nooit hun leermeesters, die tot die bewuste generatie van de verdringers en verdoezelaars behoorden, het vuur nader aan de schenen hebben gelegd. Als leerlingen-zonen rekenden zij onvoldoende af met de vaders. Zij bevorderden daarmee een tweede soort verdringing.

Berg heeft de koe bij de hoorns gevat, en dat zal hem niet onverdeeld in dank worden afgenomen. Het boek is een genadeloos penetrante analyse, gebaseerd op een enorme kennis. Doordat Berg de voornaamste historici en hun omgang met de shoah generatiegewijs de revue laat passeren, is deze studie tevens een instructief en bijzonder hoofdstuk Duitse historiografie. Zij het aan die ene doctrinaire maat gemeten, want ‘Auschwitz’ dient als folie waartegen de hele geschiedschrijving over het nationaal-socialisme wordt gehouden.

Slachtofferperspectief
De Duitsers waren in 1945 hun verleden kwijt. Als een afgrond scheidde het nazi-rijk hen van hun nationale geschiedenis. Historici trachtten de afgeknapte verbinding met hun identiteit en het verleden te herstellen. Zij beschouwden het als een nationale en persoonlijke wetenschappelijke verplichting om een eigen visie tegenover de internationale visie te stellen. Een hoofdthese van Berg is dat men daardoor de slachtofferzijde niet waarnam, of liever: dat men de relevante joodse publicaties, soms van kampoverlevenden, weliswaar vol schaamte, wroeging of plichtmatig respect als onmisbare bron aanvaardde, maar niet als echte objectieve wetenschap vanwege dat slachtofferperspectief. Waarbij soms nog een vleug antisemitisme achter het officieel beleden filosemitisme van de Bondsrepubliek schuilging.

Vooral het befaamde Institut für Zeitgeschichte in München krijgt ervan langs. Zijn representanten zetten zich af tegen een vooroorlogse oudere generatie, die direct na de oorlog ofwel het nationale verleden wilde redden door het nazisme als onduitse fatale calamiteit buiten de geschiedenis te zetten, ofwel haar geworstel met eigen en nationaal falen naar het religieuze vlak van een christelijke schuld-en-boeteproblematiek transponeerde. Niet boetepathos en emotionele introspectie, maar een zakelijk-objectieve benadering en een rationele analyse waren gevraagd als de enig passende methode bij zo’n horribiliteit, aldus de filosofie van het instituut. Wetenschap dient te verklaren, niet te preken.

Hoewel die generatie het Derde Rijk had meegemaakt, deels zelfs als partijlid, werden joodse historici die zich eveneens een wetenschappelijk-objectieve studie ten doel stelden, ietwat meewarig meer als subjectivistische getuigen dan als professionelen beschouwd. Berg laat vrij overtuigend zien dat de tegenstelling Duitse vakhistoricus-joods slachtoffer fictie is en de subjectiviteit van de vakman achter die wetenschapsfilosofie werd verstopt. Want in weerwil van het baanbrekende en alom gerespecteerde onderzoek van het instituut kon die eis tot nuchter-objectieve reconstructie en analyse van het criminele systeem een onderhuidse solidariteit met de landgenoten-daders inhouden.

Die focus op de daders was logisch waar het om een verklaring van de hele uitroeiingspolitiek en het functioneren van het systeem ging. Maar daarbij raken we het bekende tout comprendre c’est tot pardonner. Een algemeen probleem; we behoeven maar te denken aan het NIOD-rapport over Srebrenica en Dutchbat – hoe wereldwijd de afstand tussen beide thema’s ook is! De nadruk op het mechanisme en de dwingende dynamiek van een totalitaire bureaucratie relativeert de individuele schuld.

Het zijn die persoonlijke belevenis en herinnering van de onderzoekers, zelf tijdgenoten en burgers van de dadernatie, die hun afstandelijk-waardevrije aanpak ondermijnen en kleuren. Hadden de ouderen het graag over een duivelse catastrofe die Duitsland had geteisterd en bezoedeld, deze protagonisten van de nuchtere feiten-en-systeemanalyse depersonaliseerden het vraagstuk van schuld en verantwoordelijkheid, aldus Berg. Bij hun onwil om de joodse ervaring te integreren in hun beeld beriepen ze zich arrogant op hun professionalisme en op methodische mankementen van de slachtoffer-onderzoekers. Daarachter school de genoemde overtuiging dat alleen Duitsers de Duitse ontsporing adequaat wetenschappelijk konden behandelen. Men moest de totalitaire verleiding ondergaan hebben om een juist oordeel te kunnen vellen!

In het verlengde van dit objectiviteitsideaal lag het ‘functionalisme’, dat – alweer internationaal – bij een jongere generatie hoogtijdagen beleefde. Zo werd Hans Mommsen bekend door zijn these van de interne chaos, de polycratie van het systeem en een radicalisering die allen meesleurde. Hitler was ‘een zwakke dictator’. De veelgenoemde biografie van de Britse historicus Ian Kershaw is aan die theorie schatplichtig. De tegenhangers, de ‘intentionalisten’, droegen anderzijds bij aan de demonisering van Hitler.

Rode oortjes
Dit scherpzinnige werk leest niet gemakkelijk – een kwaal van veel met name Duitse academische publicaties. Toch leest men het met rode oortjes. De verontwaardiging van de geëetableerden (de generatie van hun omstreden leermeesters en instituutpioniers zelf leeft niet meer!) die hier van blinde vlekken en zelfs van ontlastende tendenties worden beticht, laat zich denken. Zij openden belangwekkende perspectieven vanuit een nieuw kritisch democratisch bewustzijn dat duidelijk verschilde van dat van hun leermeesters, ook als ze het verleden en de sporen daarvan in opvattingen en werk van die leermeester door de vingers zagen.

Bergs bewering dat hij niemand aan de schandpaal wil nagelen, maar dat het hem uitsluitend gaat om een analyse van de zo moeilijk te overbruggen tegenstelling tussen Duits en joods historisch perspectief, is lichtelijk hypocriet. Hij verschuilt zich zelf achter de waardevrije aanpak, die hij het Institut für Zeitgeschichte verwijt. Zijn analyse is een onversluierde aanklacht, waarbij soms morele verontwaardiging doorbreekt. Hij identificeert zich daarbij doorgaans met de joodse auteurs, onder wie overigens ook de nodige controverses bestonden.

Eén ding heeft deze indrukwekkende filering van historici in elk geval verduidelijkt: het belang van de tijdsafstand en van de persoonlijke belevenishorizon die elke generatie onwillekeurig vormt. Die afstand heeft niet (zoals gewoonlijk) een koel-afstandelijker benadering meegebracht, maar heeft de morele maatstaf en eisen ten aanzien van het verleden verhoogd. Verklaring staat daarbij in dienst van veroordeling.

Der Holocaust und die westdeutschen Historiker. Erforschung und Erinnerung door Nicolas Berg. 766 p. Walstein Verlag Göttingen, euro 47,30

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.