Home Dachau en de varkens

Dachau en de varkens

  • Gepubliceerd op: 8 januari 2001
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    F.R. Ankersmit

De vergelijking van Robert Long van de bio-industrie met de concentratiekampen is zo gek nog niet. Dezelfde mechanismen die Duitsers (en Nederlanders) maakten tot passieve toeschouwers bij de jodenmoord doen ons nu de ogen sluiten voor de gruwelen in de vleesindustrie.

We weten allemaal dat J.J. Voskuil de auteur is van de veeldelige serie Het Bureau, die merkwaardige mix van Kafka en de memoires van Saint-Simon over het hof van Lodewijk XIV. Minder bekend is dat Voskuil zich ook inzette tegen de varkensfokkerij. Hij nam dat lovenswaardige initiatief toen met de varkenspest van drie jaar terug de abjecte toestanden die heersen in de bio-industrie in het volle daglicht kwamen te staan. Hij stichtte daartoe de vereniging Varkens in Nood, die sindsdien functioneert als een min of meer effectieve lobby tegen de varkensfokkerij. Na Voskuil waren Youp van ’t Hek en Koos van Zomeren de woordvoerders van deze vereniging. En nu is dat de cabaretier Robert Long. Hij is handiger in het debat dan zijn voorgangers en vooral ook minder bang om klip und klar te zeggen waar het op staat. Onlangs vergeleek Long de bio-industrie met de concentratiekampen, met de varkensfokkers in de rol van concentratiekampbewakers. Onze hedendaagse concentratiekampbewakers spanden daarop tegen Long een rechtszaak aan, die zij prompt verloren.

Nu zijn er ook heel goede argumenten aan te voeren voor die door Robert Long gebruikte vergelijking. Men kan daarvoor het beste te rade gaan bij een van de meest fascinerende boeken die over de holocaust werden geschreven, namelijk Zygmunt Baumans boek Modernity and the Holocaust (1989). Zoals de titel al aangeeft, wil Bauman in dat boek aantonen dat de holocaust niet gezien moet worden als een oprisping van archaïsche en atavistische resten in de Duitse ziel, maar eerder in verband moet worden gebracht met wat wij met moderniteit associëren. De holocaust was niet zozeer een buiten alle proporties aangewakkerd antisemitisme; hij was wezenlijk iets meer en iets anders dan een pogrom op ongekende schaal. Bauman herinnert er in dit verband aan dat de Kristallnacht in de ogen van de nazi’s een teleurstelling was: de gebroken winkelruiten en de publieke vernedering van buren en bekenden wekten afschuw bij de meerderheid van de Duitse bevolking en was voor slechts een minderheid de lang verbeide bevrediging van antisemitische sentimenten.

De nazi’s begrepen daaruit dat zij hun plannen met de joden in het geheim ten uitvoer zouden moeten brengen. Illustratief is hier die beroemde, in het geheim gehouden toespraak van Himmler voor de SS in Poznan in 1942, waar hij over de uitvoering van de holocaust het volgende zegt: ‘Ik denk dat het het beste is dat wij die last voor ons volk op ons hebben genomen en dat we het geheim ervan in het graf mee zullen moeten nemen.’ Kortom, men zou het Duitse volk met de holocaust een grote ‘weldaad’ bewijzen, maar de pijnlijke aanblik ervan moest het volk blijven bespaard.

Tuinmetafoor
Hier ligt een eerste link met de bio-industrie. Wij willen graag (veel) vlees eten, maar dan moet ons wel de aanblik worden bespaard van het afbranden van de snavels van kippen, van legbatterijen, van kalveren die in hokken worden gestopt waarin iedere beweging onmogelijk is, van varkens die geen enkele kwelling (fysiek en anderszins) wordt bespaard en van veetransporten, die zich door de anomalieën van het EU-subsidiesysteem soms over heel Europa uitstrekken en die zozeer herinneren aan de transporten van de joden naar Auschwitz, Treblinka, Sobibor et cetera.
        
Maar de parallellen gaan dieper en verder. Dat blijkt als we letten op de ambities die Bauman aan het modernisme toeschrijft. Voor de modernist is de wereld en de natuur een tuin, zo zegt hij. En zoals de tuinman (of boer) in zijn tuin snoeit, sproeit, bemest, planten en diersoorten veredelt en onkruid rücksichtslos verdelgt, zo wil het modernisme dat met heel onze Umwelt, de natuur en de sociale werkelijkheid doen. Het uitroeien van de joden paste daarmee geheel en al binnen de logica van het modernisme: de joden waren een ras dat niet paste in hoe de nazi’s zich hun ideale ‘Duitse tuin’ voorstelden en dat daarom moest worden uitgeroeid.

En zo menen ook wij dat wij met de natuur en met dieren alles mogen, kunnen en zelfs moeten doen wat onze eigen behoeftes lijkt te kunnen bevredigen. Meer nog, Baumans keuze voor juist die tuinmetafoor suggereert hoezeer het boerenbedrijf voor dit alles model staat: het boerenbedrijf is als het ware de oervorm van onze overwinning op de natuur (waarvan wetenschap en techniek slechts de latere erfgenamen zijn). Het boerenbedrijf heeft daarom voor ons vaak nog iets quasi sacraals en de boer heeft daarmee nog steeds een aparte plaats in onze collectieve psychologie. Tekenend is in dit verband hoezeer boeren eigenlijk ook onder en boven de wet blijken te staan. Zij mogen ongestoord bouwen, vervuilen, oneigenlijke economische winst opstrijken, landelijke en Europese regels aan hun laars lappen en zich aan iedere denkbare vorm van asociaal gedrag schuldig maken. En dat alles op een manier die geen enkel normaal bedrijf, laat staan de gewone burger zich zou kunnen permitteren. Een wel heel krasse illustratie zijn die Engelse veeboeren die van staatswege compensatie kregen voor door de BSE geleden verliezen, terwijl niemand zich bekommerde over de mensen die daadwerkelijk Creutzfeldt-Jakob kregen.

De boeren vormen een soort adelstand in onze genivelleerde samenlevingen, met hun veestapel als hun rechteloze horigen. Dat zij die uitzonderingspositie wisten te verwerven en te behouden is in feite hoogst mysterieus. Want de boerenstand omvat een verdwijnend klein percentage van het electoraat. En de uitoefening van hun archaïsche liefhebberij kost de belastingbetaler jaarlijks honderden miljarden aan landbouwsubsidies, geld dat de samenleving voor geen enkele andere noodlijdende bedrijfstak zou willen opbrengen. De voor de boeren opgerichte tariefmuren stoten het brood uit de mond van een hongerende derde wereld en het door hen verwoeste en gemaltraiteerde landbouwareaal houdt de infrastructuur van ons land in een verstikkende wurggreep. En in ruil voor dat alles krijgt men een grote mond, stank, continu lawaai en onherstelbare milieuschade. Stank voor dank – indeed!
        
Modernistische mechanismen
Maar laat ik terugkeren naar de bio-industrie en waar die gedragen wordt door dezelfde ‘modernistische’ mechanismen die Bauman aanvoert ter verklaring van de holocaust. Wat de holocaust mogelijk maakte in het land van Goethe, Kant en Beethoven waren, aldus Bauman, vooral de volgende drie ‘modernistische’ mechanismen. In de eerste plaats, het moderne idee van de natie(-staat) maakte de holocaust ‘denkbaar’ – inderdaad in de zin dat die überhaupt eerst gedacht en voorgesteld kon worden. In de tweede plaats, moderne technologie en maatschappelijke organisatie maakten de holocaust uitvoerbaar. En in de derde en wellicht belangrijkste plaats, de moderne, neutrale staat die zich gewillig voor ieder moreel en immoreel doel gebruiken laat, zorgde voor wat Bauman aanduidde als de ‘sociale productie van onverschilligheid’. Dat alles tref je precies zo in de bio-industrie. Het moderne idee van de maakbare samenleving, van een samenleving die volledig voorziet in de behoeftes van de mensen, maakte het idee van een bio-industrie denkbaar en zelfs wenselijk; de moderne technologie maakte de bio-industrie mogelijk; door de bio-industrie (net als de concentratiekampen) en de ellende daarvan aan het oog te onttrekken werd die ‘sociale productie van onverschilligheid’ gegarandeerd.

Kortom, wat de Duitsers (en, laten we niet vergeten, ook de Nederlanders) maakte tot passieve toeschouwers bij de jodenmoord en de SS’ers tot Hitlers ‘willing executioners’, dat zijn dezelfde mechanismen die ons doen vergeten hoezeer een bepaalde mix van technologie, bureaucratie, wetenschap, industrie en transport een andere modernistische massamoord mogelijk maakt. En zoals zo’n zestig jaar geleden de Duitsers de andere kant opkeken, zo eten wij nu onze karbonaadjes met de geruststellende gedachte dat wat er in de bio-industrie gebeurt onze verantwoordelijkheid niet is. Inderdaad, geen grote collectieve ‘modernistische’ zondes zonder een nog grotere hypocrisie.
        
Kan men van de geschiedenis leren? Jazeker, maar dat vereist vaak de moed te erkennen dat je niet veel beter bent dan de mensen die wij nu zo makkelijk voor slecht en primitief verslijten. Laten we die fout nu eens een keer niet maken, onze bio-industriële concentratiekampen sluiten en die, net als Auschwitz, ombouwen tot een indrukwekkend monument ter eeuwige herinnering aan hoe we nooit en te nimmer opnieuw met natuur en dieren mogen omgaan.

F.R. Ankersmit is hoogleraar theoretische geschiedenis. Afwisselend met H.W. von der Dunk schrijft hij korte historische beschouwingen naar aanleiding van actuele ontwikkelingen.

 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €3,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.