Automobilisten met pech kunnen sinds de jaren zestig via praatpalen contact zoeken met de wegenwacht. Erg handig, zeker in vergelijking met het alarmsysteem ervoor. Maar inmiddels zijn de palen overbodig, zo constateert Annegreet van Bergen.
De mobiele telefoon heeft ons leven in allerlei opzichten veranderd. Wanneer bijvoorbeeld een man in een film uit de vorige eeuw een pakje sigaretten uit zijn binnenzak haalt, denk ik altijd dat hij zijn mobiel gaat checken. Ook moet ik er bij die oude films altijd even aan wennen dat in het nauw gedreven types niet onmiddellijk hun mobiel kunnen pakken om alarm te slaan. Tegenwoordig kan toch iedereen overal en altijd hulptroepen waarschuwen?
Vanwege de ongekende mogelijkheden van de mobiele telefonie gaat er binnenkort weer iets veranderen. Met ingang van 1 juli 2017 worden de praatpalen waarmee gestrande automobilisten de wegenwacht kunnen alarmeren buiten werking gesteld. Ze zijn volgens Rijkswaterstaat en ANWB niet meer nodig. Zo kwam in 1993 nog 23 procent van de pechmeldingen via praatpalen binnen; nu is dat – met 30.000 paalmeldingen op een totaal van 1,2 miljoen – nog maar 2,5 procent.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Rijkswaterstaat is nog aan het onderhandelen met aannemers over het verwijderen van de praatpalen en de kabels. Dat moet niet alleen duurzaam, maar ook snel gebeuren. Dan is meteen duidelijk dat pechvogels niet meer kunnen rekenen op praatpalen en dat automobilisten er dus goed aan doen met een opgeladen telefoon op pad te gaan.
Hiermee komt er een eind aan het relatief korte leven van de praatpaal. Dat leven begon in de jaren zestig. Toen werden bij wijze van proef de eerste tien langs Rijksweg 13 tussen Den Haag en Rotterdam geplaatst. Voor automobilisten was het ongekend dat ze bij deze palen min of meer ter plekke hun autopech konden melden.
Zonder praatpaal of mobiel was het een kwestie van geluk of en wanneer patrouillerende wegenwachters gestrande automobilisten in het vizier kregen. Wim (1941) begon in 1962 zijn werk als wegenwachter op een BSA-motor-met-zijspan. ‘Wij reden altijd vaste routes over de snelweg. Wanneer een automobilist op die vaste route pech kreeg, was het tamelijk eenvoudig: ik zag een stilstaande auto waaraan de bestuurder als waarschuwingssignaal een vaantje van geel zeildoek – met daarop in koeienletters SOS – had bevestigd. Dan was het duidelijk dat er werk aan de winkel was.’
Zo simpel ging het uiteraard lang niet altijd. Er stonden ook auto’s met panne op wegen waar de wegenwacht niet patrouilleerde. Wanneer er dan geen huizen in de buurt waren waar de automobilist kon bellen, hing hij een geel vaantje aan zijn auto en moest hij maar hopen dat een medeweggebruiker hem opmerkte en de ANWB alarmeerde.
Wim legt uit hoe dat in zijn werk ging: ‘Op verschillende plaatsen langs onze vaste route waren telefoonposten van de ANWB, in restaurants of bij bruggenwachters bijvoorbeeld. Daarvandaan kon naar het hoofdkantoor worden gebeld, en omgekeerd. Wanneer er bij het hoofdkantoor een melding was binnengekomen van een pechgeval ergens in de buurt van mijn route, belde het hoofdkantoor naar telefoonposten op die route. Daar hingen ze dan een gele vlag buiten en dat was voor mij het signaal dat ik me daar moest melden om het hoofdkantoor te bellen. Van hen kreeg ik te horen waar de auto met pech stond en pas dan reed ik ernaartoe.’
Het ging niet snel, maar het werkte wel. Er is een prachtig verhaal over een automobilist die van Groningen naar België reisde. Wim: ‘Toen hij vertrokken was, zag zijn vrouw dat zijn grenspapieren nog thuis lagen. Omdat je destijds zonder die papieren België niet in kon, belde zij het ANWB-hoofdkantoor. Van daaruit werden de telefoonposten op zijn route gewaarschuwd; die hingen de gele vlag buiten en zo werden wegenwachters gewaarschuwd dat ze die ene auto moesten tegenhouden en terugsturen. Dat is gelukt. Dat kwam natuurlijk ook doordat er in die tijd maar weinig auto’s waren.’
Terwijl het autopark groeide, ontstonden ook de files. Toen er niet of nauwelijks mobiele telefonie was, kwamen de meldingen daarover binnen via wegenwacht, politie of tankstations. Dat waren momentopnames. Om de actuele stand van zaken te bepalen werden praatpalen vanaf een centrale post ‘uitgeluisterd’. Zo kon de ANWB hóren of het verkeer daar al dan niet doorreed en de staart van een file bepalen.
Tegenwoordig wordt voor filedetectie – naast camera’s en lussen in het wegdek – gebruikgemaakt van de plaats waarop mobieltjes zich bevinden en de snelheid waarmee ze verplaatst worden. Daarmee heeft de mobiel de functie van filedetector overgenomen en is de praatpaal ook als zodanig overbodig geworden.