Tijdens de Tweede Wereldoorlog vorderden de Duitsers duizenden fietsen, zodat ze zich tijdens een landing van de geallieerden per rijwiel naar de kust konden spoeden. Een zinloze actie, constateert Annegreet van Bergen, die grote woede opriep.
In augustus 2018 fietste een groep jonge Duitsers naar Nederland, zogenaamd om fietsen terug te geven die door hun grootvaders in de Tweede Wereldoorlog in beslag waren genomen. Het idee kwam van Jochen Baier (1969). Nadat Baier herhaaldelijk van Nederlandse vrienden te horen had gekregen ‘Ik wil mijn fiets terug’, had hij zich verdiept in het Nederlandse oorlogstrauma waaruit deze gevleugelde woorden voortsproten. Hij schreef een roman, Fahrräder für Utrecht, over een oude Duitse man die op zijn sterfbed zijn kleinzoon vraagt een door hem gestolen fiets naar Nederland terug te brengen. Dat deed Baier vervolgens met een aantal mensen in het echt.
Anno 2018 zitten Nederlanders niet meer te wachten op oude fietsen. Alleen al in dat jaar werden er meer dan een miljoen nieuwe exemplaren verkocht. Maar hier belande vluchtelingen kunnen ze goed gebruiken. Voor hen waren de ‘teruggebrachte’ Duitse fietsen dan ook bestemd.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Anno 2018 zitten Nederlanders niet meer te wachten op oude fietsen.
Door het te pas en te onpas gebruikte ‘Ik wil mijn fiets terug’ is in de loop der jaren een vertekend beeld ontstaan van de omvang van de fietsenroof door de Duitsers. In 1991 schreef het RIOD (voorloper van het NIOD) dat het om hooguit tussen de 100.000 en 150.000 fietsen ging. ‘Op de 4 miljoen fietsen die bij het uitbreken van de oorlog in gebruik waren, betekent dit “slechts” zo’n 3,5 procent. Het is dan ook niet zozeer het aantal geroofde fietsen dat zoveel commotie veroorzaakte als wel het feit dat iedereen de kans liep zijn zo geliefde vervoermiddel kwijt te raken. Het Parool gaf uiting aan de algehele verontwaardiging door op 25 juli 1942 te melden dat vrijwel geen andere daad van de bezetter “een zoo wilde woede, een zoo grote verbittering veroorzaakt had als deze massale rijwieldiefstal”.’
Je kunt je nu bijna niet meer voorstellen dat de Duitsers ooit dachten ze met Nederlandse fietsen de oorlog konden winnen. Het idee was dat hun soldaten, in geval van een landing van de geallieerden bij Scheveningen, zich daar op de fiets naartoe konden spoeden. Door gebrek aan benzine was een snelle, massale troepenverplaatsing per legerauto namelijk niet meer mogelijk. Die invasie kwam er niet en los daarvan verkeerde het merendeel van de gevorderde fietsen in zo’n slechte staat dat slechts een fractie bruikbaar was. Het eveneens nijpende gebrek aan rubber werd opgelost door fietsen houten banden te geven. Dit gebeurde zo vaak dat in juni 1943 hout voor fietsbanden niet meer onder het ‘Rijksbureau voor Hout’, maar onder het ‘Rijksbureau voor Rubber’ viel.
Je kunt je nu bijna niet meer voorstellen dat de Duitsers ooit dachten ze met Nederlandse fietsen de oorlog konden winnen.
Al sinds pakweg 1880 bestond er in diverse landen belangstelling voor fietsen in het leger. Fietsende manschappen konden bijvoorbeeld de cavalerie vervangen. Maar eind negentiende eeuw was alleen de elite in staat zo’n ‘ijzeren ros’ te berijden. In Nederland schoot in 1886 daarom de overkoepelende organisatie van fietsclubs, ANWB, de minister van Oorlog te hulp en bood aan te helpen bij de introductie van de ‘snelwieler’ in het leger. Die hulp werd dankbaar aanvaard en gedurende een aantal jaren maakten door de ANWB geronselde vrijwilligers een bliksemcarrière in het leger. Daar kwam een eind aan toen het leger midden jaren negentig zelf soldaten leerde fietsen. Dat was best moeilijk. ‘Bij ’t opstijgen en rijden mag men nooit naar zijn rijwiel zien en dit is zeer belangrijk, want men zou al spoedig zijn nevenmenschen aanrijden,’ werd er gewaarschuwd.
De fiets werd in de loop der jaren aan de militaire eisen aangepast. Zo had een tandem als voordeel dat de man achterop de kaart kon raadplegen, zijn veldkijker kon gebruiken en naar onraad kon speuren. Ook kwamen er fietsen met een laag frame. Dan hoefden soldaten niet meer af te stappen voordat ze gingen schieten, maar konden dat zittend op het zadel doen, met beide benen op de grond.
De vouwfiets, destijds ‘plooifiets’ genaamd, kon op de rug worden meegenomen. In het fietsenmuseum Velorama in Nijmegen hangt zo’n fiets, vervaardigd door de in Deventer gevestigde Burgers ENR, Eerste Nederlandse Rijwielfabriek, opgericht in 1869 en in 1961 ter ziele gegaan. Naast de fiets hangt een foto van soldaten die, een kepie op het hoofd en polsstok in de hand, met hun fiets op de rug over een sloot springen. Een mission impossible.
Niet ver over de grens bij Nijmegen, in de voormalige Romeinse stad Xanten, wordt verteld hoe slagvaardige Bataafse strijders het de Romeinen moeilijk maakten, omdat ze gezeten op hun paarden met volle wapenrusting door rivieren konden waden. Daaraan konden vouwfietsen niet tippen. Maar uiteraard is dat niet de belangrijkste reden waarom soldaten nooit meer fietsen zullen vorderen.