Home Charles Ruijs de Beerenbrouck (1873-1936)

Charles Ruijs de Beerenbrouck (1873-1936)

  • Gepubliceerd op: 28 mei 2018
  • Laatste update 10 jul 2023
  • Auteur:
    Frans Verhagen
  • 12 minuten leestijd
Charles Ruijs de Beerenbrouck (1873-1936)

In 1918 beleefden de Nederlandse katholieken hun moment van glorie. Voor het eerst mochten ze de premier leveren: Charles Ruijs de Beerenbrouck. Voor de protestanten was het een nachtmerrie.

Abraham Kuyper kon het maar moeilijk accepteren. ‘Boven de nok van dit Kabinet waait de pauselijke wimpel,’ schreef de bejaarde antirevolutionaire voorman in september 1918. Kuyper verwoordde de diepe zorg van veel protestanten bij het aantreden van Charles Ruijs de Beerenbrouck (1873-1936) als eerste katholieke minister-president. In protestantse nachtmerries dienden katholieken een buitenlandse heerser en was Ruijs niet meer dan een lakei van de paus in Rome, een bedreiging voor de Nederlandse protestantse identiteit. 

‘Ruijs is een lakei van de paus’

Honderd jaar later zijn deze gevoeligheden moeilijk voorstelbaar, maar toen was er wel degelijk sprake van een revolutie. De benoeming van Ruijs was een cruciaal moment in de katholieke emancipatie, een politieke volwassenwording, en markeerde een versnelling in het proces van verzuiling dat de Nederlandse samenleving tot in de jaren zestig zou kenmerken.

Allicht dat katholieken trots waren: sinds de Tachtigjarige Oorlog waren ze tweederangsburgers geweest. Ze woonden voor het overgrote deel in de zogenoemde generaliteitslanden, hun politieke rechten werden genegeerd, en hun geloof kwalificeerde hen als vijanden van Nederland. Met de grondwet van Thorbecke werd godsdienstvrijheid in 1848 een grondrecht, en in 1853 kregen katholieken het recht om in Nederland bisdommen te organiseren. Dat laatste leidde tot verzet: de protestantse Aprilbeweging toonde openlijk haar afkeer van katholieken. Zelfs koning Willem III bemoeide zich ermee. Katholicisme leek voor velen onverenigbaar met de Nederlandse identiteit, katholieken waren een gevaar voor het land. Talloze conflicten zouden volgen, kleine en grote. 

Sociale kwestie

In 1879 had Abraham Kuyper zijn ‘kleine luyden’ georganiseerd in de Anti-Revolutionaire Partij. De katholieken volgden dit voorbeeld, in eerste instantie onder leiding van Herman Schaepman, de priester-politicus. De socialisten organiseerden zich politiek in de SDAP, opgericht in 1894. In die jaren drong de ‘sociale kwestie’ zich op: wat te doen aan het belabberde leven van arbeiders, hun slechte werk- en woonomstandigheden, vrouwen- en kinderarbeid, hongerlonen en werkloosheid?

Ruijs de Beerenbrouck is drie keer premier en domineert de politiek in het Interbellum.
Katholieke leiders die tot dan toe vooral de liberale, ondernemingsgezinde politici steunden, begonnen te vrezen dat ze hun greep op de arbeiders kwijtraakten. Als ze niets te bieden hadden, zouden arbeiders afdwalen naar de socialisten. Zelfs de paus zag het gevaar. Rerum Novarum, de encycliek die Leo XIII in 1891 publiceerde, dwong de katholieke leiders tot nadenken over de moderne geïndustrialiseerde samenleving en de noodzakelijke rol van de overheid daarin.

Om de dreiging te keren zetten katholieken parallelle organisaties op, van lokale politieke afdelingen tot vakbonden, van drankbestrijdingsclubs tot coöperaties, altijd onder controle van de geestelijkheid. 

Corrupt proces

Een van de politici die in die jaren aan het werk gingen, was Charles Ruijs de Beerenbrouck, telg van een katholieke adellijke familie, voor wie bestuurlijke verantwoordelijkheid vanzelfsprekend was. In Maastricht had Ruijs geholpen arbeiders te organiseren in concurrerende katholieke vakbonden. Als gemeenteraadslid had hij katholieke politieke macht gekanaliseerd en liberaal gezinde katholieke ondernemers de loef afgestoken. Als lid van de Tweede Kamer voor het district Gulpen had hij sinds 1905 landelijk gezag verworven, niet zozeer als flonkerend politicus, maar als geboren bestuurder en intermediair tussen politiek en de vaak toondove bisschoppen. Tijdens de Grote Oorlog had Ruijs verantwoordelijkheid gedragen voor het onderbrengen van de honderdduizenden Belgische vluchtelingen in Nederland.
 

​Tekst loopt door onder de afbeelding.

Politieke emancipatie.


In mei 1918 was Ruijs zijn vader Gustave opgevolgd als Commissaris van de Koningin in Limburg. Hij deed dat met frisse tegenzin: Charles Ruijs was behoorlijk verknocht geraakt aan het Haagse en had de ambitie om misschien ooit Kamervoorzitter te worden, of minister. Maar hij was ook dienstbaar, en toen zijn zieke vader weigerde af te treden tenzij zijn zoon hem opvolgde, deed hij wat de oude Ruijs wenste. De snelle regeling hiervan leidde tot klachten over een corrupt proces, zowel van liberalen als van socialisten. 

​Tekst loopt door onder de afbeelding.

Concurrentie.

Krap anderhalve maand later, op 3 juli 1918, vonden er historische verkiezingen plaats voor de Tweede Kamer. Het waren de eerste verkiezingen onder het nieuwe systeem van evenredige vertegenwoordiging en met een algemeen kiesrecht voor mannen. Tot dan toe waren de katholieken sterk ondervertegenwoordigd. Hun afgevaardigden kwamen immers vooral uit het zuiden, waar districten vrijwel geheel katholiek waren en de vele extra stemmen er niet toe deden, terwijl de beperkte aantallen stemmen van noordelijke katholieken meestal gingen naar kansrijker confessionelen of zelfs liberalen. Terwijl katholieken ongeveer 35 procent van alle Nederlanders uitmaakten, hadden ze slechts 24 van de 100 zetels in het parlement. Liberalen, goed verdeeld over het land en met grote aantallen kiesgerechtigden, waren juist sterk oververtegenwoordigd. 

Geen zwaargewicht

De verkiezingen van 1918 zouden de boel flink opschudden. De hoge katholieke verwachtingen kwamen uit: ze haalden 30 zetels. Veel arbeiders hadden de opdracht van de bisschoppen om katholiek te stemmen keurig opgevolgd. Mede daardoor kregen de socialisten, die zich hard hadden gemaakt voor algemeen kiesrecht, met 22 zetels minder dan gehoopt. De liberalen verloren liefst 24 van hun 39 zetels. Met de ARP op 13 en de CHU op 7 had het confessionele blok 50 zetels in de Kamer van 100. Door een ongelukkig systeem van kiesdelers waren er acht fracties met één zetel in de Kamer.

Belgische vluchtelingen in Maastricht in 1914, aan het begin van de Eerste Wereldoorlog.
De katholieke politiek en kerkleiding waren verguld met de uitslag, al waren sommige politici terughoudend. De oorlog duurde nog voort en het was lang niet zeker of de Nederlandse neutraliteit niet alsnog zou worden doorbroken. Binnenslands heersten voedselnood en andere tekorten. De katholieke politicus en latere minister Piet Aalberse schreef in zijn dagboek te verwachten dat de nieuwe regering onpopulair zou worden en dat het ‘over vier jaar [zal] eindigen als een debacle voor rechts’. Zelf zag hij meer in een nationaal kabinet, om de kritiek te delen en breder te spreiden. Maar, schreef hij, de katholieke pers en de leiding willen nu de macht.

Dat klopte, en het sprak vanzelf dat de grootste partij het voortouw kreeg bij de formatie. Omdat de drie grote confessionele partijen samen op precies 50 zetels uitkwamen was een mandaat voor een ‘rechtse regering’ niet vanzelfsprekend. Een andere mogelijkheid was een zogenoemde ‘gemengde regering’ van confessionelen en liberalen; dit had de voorkeur van de antirevolutionairen in de Kamer en de steeds actievere zakenman Hendrik Colijn daarbuiten.

De koningin en haar adviseurs waren evenmin gecharmeerd van een katholieke hoofdrol. Ze hadden een voorkeur voor een protestantse premier, een sterke man, liefst Wilhelmina’s favoriet Colijn. Na vijf jaar extraparlementaire regering van Cort van der Linden wilde de koningin een krachtig parlementair kabinet. 

De arbeiders stemmen katholiek, zoals de bisschoppen opdragen

De eerste opdracht ging naar de Limburgse priester-politicus Wiel Nolens, de machtige katholieke fractieleider. Nolens wist dat een priester als regeringsleider enkele bruggen te ver was: hij was dan ook niet beschikbaar voor de regering. Wel vond hij dat de formateur in het kabinet moest zitten, zodat zijn rol die van informateur werd – toen een novum. Nolens had vanaf het begin een voorkeur voor een rechtse coalitie, maar ook hij wilde liever een protestant als premier om inkomend vuur beperkt te houden.

Toen hij geen enkele protestant daartoe bereid vond, dreigde Nolens met een katholieke premier. Al vrij vroeg had Nolens Ruijs op het oog. Hij kende hem goed, wist dat Ruijs loyaal was en niet gelukkig in Maastricht. Omdat Ruijs geen zwaargewicht was, verwachtte Nolens op de achtergrond een prominente rol te kunnen spelen als mentor. De 44-jarige Ruijs was wel wat jong, zei Nolens tegen Wilhelmina, maar verder geen probleem.

Mijnwerkers in Limburg. Katholieke leiders zetten eigen vakbonden op om het socialisme te keren.
De koningin dacht daar anders over en gaf een katholiek die haar meer aanstond, de ambassadeur bij het Vaticaan, Octaaf Van Nispen tot Sevenaer, opdracht zich te melden. Hoewel Van Nispen al had laten weten niet te willen, moest hij heel oorlogvoerend Europa door om dat in Den Haag te melden. Hij weigerde wegens hartklachten, maar was enthousiast over zijn vriend Ruijs. Zo sleepte de formatie zich de hele zomer voort. 

Gewiekst

Ondertussen had Nolens over programma en personeel van een rechtse coalitie overeenstemming bereikt. Maar vooral de oude CHU-leider Alexander de Savornin Lohman, de belangrijkste adviseur van de koningin, had bezwaar tegen Ruijs. Hij noemde Ruijs een paar keer ‘te rechts’, maar hij had vooral problemen met een katholieke Limburger, ‘met zijn onbegrip voor het protestantse deel van de samenleving’. 

Voor een katholiek maakt de premier een goede indruk

Na Nolens’ terugtreden gebruikte de koningin de gelegenheid om haar favoriet Colijn nog eens in te zetten. Ook de andere protestantse leiders wilden liever de liberalen in de coalitie om de katholieken in toom te houden. Colijn polste de liberaal Henri Marchant, maar Nolens liet zich niet zo gemakkelijk uit het centrum van de macht manoeuvreren en sprak een veto uit. Tijdens het intermezzo kwam de koningin ook nog met het onzalige idee om Colijn het premierschap te laten combineren met een directeurschap bij de Koninklijke Shell. Nolens achtte een dergelijk ‘petroleumkabinet’ onaanvaardbaar; hij voorzag enorme kritiek van de socialisten.

Zo kreeg Ruijs op 29 augustus de opdracht om het werk van Nolens af te maken. Op het laatste moment probeerde Abraham Kuyper nog een spaak in het wiel te steken. Zijn invloed was tanende, maar nog wel zo groot dat de drie antirevolutionaire ministerkandidaten niet zonder zijn zegen aan het werk wilden. Colijn moest eraan te pas komen om te beloven dat hij de regering zou verdedigen als Kuyper problemen zou maken. De minzaamheid van Ruijs, gericht op samenwerking en zonder egoklopperij, waren niet onbelangrijk in de laatste fase van de formatie. Ruijs slaagde erin de laatste hobbels te nemen en meteen een bepaalde vorm van omgang in het kabinet vast te leggen. 

​Tekst loopt door onder de afbeelding.

Wilhelmina op 25-jarige leeftijd. Gouache door Therèse Schwartze uit 1915.


Op 9 september, om twee uur ’s middags, meldde Ruijs zijn succes aan de koningin. Een uur later vond de beëdiging al plaats. Een parlementair kabinet geleid door een katholiek: het was de voltooiing van de politieke emancipatie van de katholieke Nederlanders. Ze verkeerden in een jubelstemming, al maakte men zich zorgen over de stabiliteit van het kabinet. Ruijs zou echter een gewiekst en flexibel premier blijken, een overlever, en meer dan dat: tot 1933 domineerde hij de katholieke politiek en was hij drie keer premier, in totaal twaalf jaar (alleen zijn bewonderaar Ruud Lubbers was het langer). Terwijl Colijn vaak als de dominante politicus van het Interbellum geldt, valt er veel voor te zeggen om Ruijs de Beerenbrouck die eer te geven.

De sceptische koningin Wilhelmina ging snel om – een compliment voor de communicatieve vaardigheden van Ruijs. Ze kon het goed vinden met Ruijs, schrijft haar biograaf Cees Fasseur. Ze moest wel even wennen: ‘Al was hij dan Limburger en katholiek, hij maakte een gunstige indruk.’ Zelfs als ze een compliment maakte, klonk het patroniserend. Ook minister Aalberse zou in de smaak vallen bij de koningin: een katholiek die luisterde en met haar meebewoog, dat kon ze wel waarderen.

Ruijs (tweede van links) en andere hoogwaardigheidsbekleders in 1929. Uiterst links staat Colijn.
Wat ze geen van allen konden weten was hoe blijvend de verandering in de Nederlandse politiek zou zijn. Als premier en tussen 1926 en 1929 als partijvoorzitter zou Ruijs er veel aan bijdragen om de katholieke partijorganisatie zo op te zetten dat alle geledingen van de samenleving vertegenwoordigd waren – een voorwaarde om de eenheid te behouden en maximale macht uit te oefenen. Tot en met Lubbers III in 1994 zouden de katholieken in alle kabinetten vertegenwoordigd zijn, in meer dan de helft van die jaren ook de premier leveren en een duidelijk stempel drukken op de Nederlandse politiek.

Meer weten

  • Staat van verzuiling. Over een Nederlandse mythe (2011) door Peter van Dam.
  • De eerste honderdvijftig jaar. Parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946 (2013) door J. van den Bergh en J.J. Vis.
  • In vrijheid herboren: katholiek Nederland 1853-1953 (1953) door L.J. Rogier en N. de Rooy.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 6 - 2018