624 p. Nieuw-Amsterdam/Manteau, euro 34,95
In het westerse bewustzijn zijn indianen hulpeloos, kinderen die nauwelijks in staat zijn tot actief handelen. Westerlingen hebben deze zielige indiaan nodig om hun schuldcomplex over rijkdom en kolonisatie te kunnen aflossen met behulp van liefdadigheid en onvoorwaardelijke steun. Dat zijn de twee gezichten van de koloniaal; geen kolonialisme zonder Max Havelaar. Kijk hoe indianen tot op de dag van vandaag voorkomen in advertenties – armoedige, vuile kindertjes met snottebellen, levend op de vuilnisbelten van de stedelijke wereld, verschoppelingen op hun eigen continent – en je ziet hoe het kinderlijke beeld blijft hangen.
In werkelijkheid zijn indianen actieve participanten geweest in hun eigen geschiedenis: ze hebben zich een weg geslagen door het moeras van de kolonisatie. De uitbuiting was minder groot dan gedacht en bovendien konden de Spaanse en nationale Zuid-Amerikaanse economieën niet draaien zonder het economisch en politieke initiatief van indianen.
Volgens sommige antropologen is de indiaanse wereld niet alleen levend gebleven onder de mensen die zich nog altijd als indianen manifesteren, maar ook onder de zogenoemde mestiezen: mensen die hun plattelandsleven vaarwel zegden en in de stad zijn gaan leven. Indianen en mestiezen zouden samen een México profundo vormen of een Perú profundo, een ‘diep-‘ of ‘oer-‘Mexico en Peru.
Dit beeld is al decennialang te vinden in wetenschappelijke publicaties, maar het blijft opgesloten in academische bibliotheken. Zo nu en dan doet een auteur zijn best om een populair geschrift te schrijven om het andere beeld naar buiten te dragen, maar in het algemeen is dat tevergeefs.
Wetenschapsjournalist Charles Mann heeft de meest recente poging gedaan. Hij beschrijft de prekoloniale indiaanse wereld en stopt zijn relaas in 1491, het jaar vóór Columbus’ landing in het Caribisch gebied. In 461 bladzijden probeert hij de westerse lezer te ontdoen van de zielige indiaan in zijn bewustzijn: zo schrijft hij dat Amerika in 1491 dichter bevolkt was dan Europa, dat de grote steden groter waren dan die van ons, de ‘wetenschappelijke’ kennis verder was ontwikkeld, de landbouw ronduit progressief was te noemen en de geschiedenis van de indiaanse wereld ouder was dan de westerse. Als tijdens de botsing der culturen in 1492 één van de twee als primitief moest worden beschouwd, dan toch vooral die van de westerlingen.
Nogmaals: voor wetenschappers is dit bekende kost. Maar daar gaat het niet om. Mann wil een herziening van het algemene beeld van de indiaan. Dat zal hem niet lukken. Dit boek zal, vrees ik, gewoon in de bibliotheek worden opgeborgen. De westerling leest nu eenmaal liever over de hulpbehoevende indiaan dan over een zelfbewuste en zelfstandige figuur.
Dat neemt niet weg dat het boek vooral voor middelbare scholieren interessante leesstof is. Het is vlot geschreven, telt tal van anekdotes en uitgebreide beschrijvingen, en geeft een sympathiek en realistisch beeld van de indiaanse geschiedenis tot 1491. Een geïnteresseerde scholier die graag leest over Olmeken, Maya’s, Inca’s en Azteken komt ruim aan zijn trekken en krijgt veel onder ogen over maïsteelt, huizenbouw en samenlevingsvormen, waarover hij in zijn schoolboeken niets las.
Arij Ouweneel is onderzoeker aan het Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns Amerika.
Dit artikel is exclusief voor abonnees