Home Brieven: Weinreb

Brieven: Weinreb

  • Gepubliceerd op: 8 januari 2001
  • Laatste update 07 apr 2020

In ‘Brieven’kunnen lezers hun mening geven over artikelen die in Historisch Nieuwsbladverschenen zijn. De redactie behoudt zich het recht voor om brieven in te korten.


In haar artikel ‘De nieuwe Weinreb-affaire’ in Historisch Nieuwsblad (2000/8) bestrijdt Regina Grüter mijn boek Willem Frederik Hermans, de geschiedkunde en het fenomeen Friedrich Weinreb. Daarin heb ik aan de hand van een dozijn zaken betoogd dat Weinreb als onschuldig aan verraad in de Tweede Wereldoorlog dient te worden beschouwd. Het gaat om de vier zaken waarvoor Weinreb na de oorlog door twee rechtbanken veroordeeld is en de acht waarbij volgens de schrijvers van het Weinreb-rapport, A.J. van der Leeuw van het RIOD, tegenwoordig Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, en D. Giltay Veth, doden zijn gevallen. De kwestie Weinreb staat of valt hiermee. Want als hij geen verrader was, blijft over dat hij joden gered heeft door inventieve misleiding van de Duitsers en door ze te laten onderduiken. Grüter heeft de lezer in haar artikel al ingewijd in de kwestie. Ik zal dus bij de verdediging van mijn standpunt met de deur in huis vallen.
        Het is opvallend dat Grüter niets inbrengt tegen mijn behandeling van een dozijn zaken, het pièce de résistance van mijn behandeling van de Weinreb-zaak. In haar biografie neemt ze kritiekloos de conclusie van het Weinreb-rapport over dat Weinreb een grootscheepse verrader was. Zij had in haar artikel de ruimte mijn meest concrete kritiek op dit Rapport te pareren, maar ziet daar kennelijk geen kans toe.
        Ik heb de schrijvers van dit Rapport vooringenomenheid verweten. Grüter gaat hier tegen in door te wijzen op door mij niet behandelde zaken, waarbij zij concluderen dat het onduidelijk is of Weinreb verraad heeft gepleegd, of zelfs onschuldig is, en bijgevolg niet vooringenomen zouden hebben geredeneerd.
        Ik heb echter niet gesteld dat zij altijd, in alle zaken, bevooroordeeld waren. Maar ik laat zien dat ze dit in elk geval zijn in de zeven zaken die ik in mijn laatste hoofdstuk behandel en in één belangrijke zaak, die van de Reinkenstraat, in het voorafgaande. Laat ik in het kort twee voorbeelden uit mijn boek geven.
        In de eerste zaak van het laatste hoofdstuk komen drie personen ervoor in aanmerking verraad te hebben gepleegd, onder wie Weinreb. Van der Leeuw en Giltay Veth stellen dat Weinreb de boosdoener is zonder dat er bewijsmateriaal tegen hem in het bijzonder bestaat.
        In de daarop volgende zaak besluiten van der Leeuw en Giltay Veth tot verraad op grond van een verklaring van één man, die geen steun kreeg van de rechtstreeks betrokkene naar wie ze verwees en die later ook nog door deze ene man ingetrokken werd. En zo gaat het door, nog vier zaken lang. Dit is genoeg om met een gerust hart vol te houden dat Van der Leeuw en Giltay Veth vooringenomen zijn, en dat is nog zachtjes en beleefd uitgedrukt.
        
Nu komt de klap op de vuurpijl, de zedenzaken, eindelijk iets smeuïgs. Wat ik volgens Grüter genegeerd heb is: ‘het schandaal in Turkije, waar hij studentes medisch onderzocht en injecties gaf – activiteiten die de doofpot ingingen. Ook Weinrebs activiteiten als goeroe en nepgynaecoloog, die aanleiding waren voor zijn veroordelingen wegens zedenmisdrijven in 1957 en 1968 (waarvoor hij geldboetes, acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en TBR kreeg), tellen voor Marres niet mee’.
        Over de veroordelingen heb ik wél iets gezegd, bij mijn bespreking van de polemiek van W.F. Hermans tegen Weinreb, en daar zal ik nu nog wat aan toevoegen. Weinreb is inderdaad een paar keer veroordeeld in Nederland, voor het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde, zoals gezegd, en later een keer voor hetzelfde feit plus onzedelijke handelingen, die soms pijnlijk waren geweest.
        Ik heb in mijn boek er al op gewezen dat zulke veroordelingen sinds de aanname van de wet ‘Beroepsuitoefening Individuele Gezondheidszorg’ bijna onmogelijk zijn. Sindsdien is het beoefenen van de geneeskunde door niet-artsen namelijk toegestaan, behoudens een paar ingrepen, zoals opereren en injecties geven. Mocht Weinreb dat laatste gedaan hebben, dat is nog steeds verboden. Verder mogen vrouwen – en mannen – tegenwoordig zelf uitmaken of zij zich willen laten onderzoeken en – eventueel pijnlijk – laten behandelen door iemand, die geen arts is. Dit betekent dat zij, wanneer zij zich in vrijheid aan zoiets onderworpen hebben maar achteraf ontevreden zijn en er bezwaar tegen ontwikkelen, niet meer naar de rechter kunnen lopen.
        Wat Weinreb deed was toen strafbaar, maar nu in hoofdzaak niet meer. Net als abortus plegen, door een dokter (of een ander), vroeger een ernstig misdrijf was en nu niet meer. Ik bedoel hiermee dat het op bepaald moment vigerende strafrecht het beoefenen van de alternatieve geneeskunde wel kan verbieden, maar dat dit weinig zegt over het morele aspect ervan. Zelf geloof ik niet in alternatieve geneeskunde, maar er is geen reden het Weinreb kwalijk te nemen. Een vrouw is geen kind en moet zelf weten wat ze doet of niet doet. Hij was op dit punt nogal voorlijk, dat is alles.

Grüter besluit dat Weinreb een schurk was die een spoor van ellende achter zich liet. Hij had tijdens de oorlog joden de mogelijkheid van emigratie voorgespiegeld, terwijl hij zelf wist dat die niet te regelen was.
        Voor Weinreb was dit voorwendsel echter een noodzakelijk middel om hun uitstel van deportatie bij ambtelijke instanties te bezorgen, hetgeen voor een bepaalde tijd ook gelukte. Hij kon de geholpenen de ware toedracht niet vertellen omdat zijn bouwsel dan in zeer korte tijd zou zijn ingestort. Uiteindelijk ging het mis omdat de oorlog zich veel langer voortsleepte dan men hoopte en verwachtte. Ook hielp hij velen met onderduiken door hun adressen, valse persoonsbewijzen en geld te geven. Dit zijn vaststaande feiten. Dat hij verraad gepleegd zou hebben is daarentegen slechts een verdenking die niet waargemaakt is. In geen enkel geval is het bewezen of zelfs maar aannemelijk gemaakt. De verdenkingen ontstonden omdat Weinreb soms met Duitsers praatte, om hen te misleiden, en omdat hij in een bepaalde periode in de gevangenis in het oog lopend goed behandeld werd door hen. Ook Grüter weet niets steekhoudends tegen mijn betoog over de ongegrondheid van de verdenkingen in te brengen.
        Zij wijst op mensen – Weinrebianen noemt zij ze – die volgens haar aan Weinreb geloven wegens zijn geschriften over joodse mystiek. Als niet-religieus persoon behoor ik daar niet toe. Ik bewonder zijn oorlogsmemoires, Collaboratie en verzet 1940-1945, Een poging tot ontmythologisering. Dit is een uniek ego- en historisch document en ook in literair opzicht een meesterwerk, zoals men slechts zelden tegenkomt. Ik sta met mijn positieve oordeel niet alleen. Oud-verzetsman Pieter ’t Hoen (pseudoniem voor Frans Goedhart) Weinrebs schildering van de toestanden tijdens de oorlog betrouwbaar en authentiek. Het werk is nog slechts antiquarisch te verkrijgen en het wordt daarom tijd voor een stevig gebonden dundrukuitgave in één deel.
René Marres

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.