Home BOEKEN: Duitsland en Europa

BOEKEN: Duitsland en Europa

  • Gepubliceerd op: 15 augustus 2012
  • Laatste update 29 mrt 2023
  • Auteur:
    Willem Melching
  • 7 minuten leestijd

In een wereld waarin enerzijds globalisering en anderzijds regionalisering de toon aangeven, leek de rol van de nationale staat lange tijd steeds minder belangrijk te worden. Maar de praktijk leert dat de betekenis van de natiestaat alleen maar is toegenomen sinds de val van de Muur en de implosie van het Sovjetimperium. In tal van landen zien we heftige debatten over de nationale identiteit, Leitkultur, immigratie, en natuurlijk de rol van Europa en de euro.

De Duitse etnologe Irene Götz heeft deze trends – binnen een Europese context – specifiek voor Duitsland uitgezocht. In het geval van Duitsland is het debat rondom de nationale identiteit zo mogelijk nog heftiger dan in andere landen. Na 1945 was het onderwerp nationalisme, zeker bij de culturele elites, taboe. Liever zocht de West-Duitse ‘postnationale’ staat aansluiting bij het Europese ideaal. Figuren als Günter Grass en Jürgen Habermas zijn de vertegenwoordigers van deze trend. In de DDR zocht de partij ook haar heil in internationalisme, namelijk in de internationale broederschap van het socialisme.

Ontwikkelingen als de Duitse eenwording, twijfels over de immigratie en het verwelken van het Europese ideaal resulteerden in een nieuwe zoektocht naar de nationale identiteit. Het zomersprookje van de voetbalzomer 2006 – toen Duitsers in Oost en West voor het eerst in lange tijd tijdens het WK onbekommerd met het Schwarz-Rot-Gold konden zwaaien, markeerde de terugkeer van het patriottisme.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Götz gebruikt hiervoor de aanstekelijke term ‘Party-Patriotismus’. Zij ziet in het moderne nationalisme – ook wel nation branding genoemd – een grote rol weggelegd voor media en commercie. Maar ondanks alle manipulatie die bij deze Festivalisierung van het nationale hoort, moet er voor deze gerichte campagnes wel een voedingsbodem zijn. Anders zouden ze immers niet zo succesvol zijn en bedrijven ze niet gebruiken.

Het boek is niet altijd even leesbaar – vooral door het etnografische jargon –, maar het is leerzaam en inspirerend. Götz’ aanpak zou ook heel bruikbaar zijn voor een nader onderzoek naar de Oranje-manie in Nederland, uiteindelijk ook een zeer recent verschijnsel.

Het boek van Thilo Sarrazin is een mengeling van pamflet, memoires en geschiedschrijving. Al eerder zette hij Duitsland op stelten met zijn harde aanval op de immigratiepolitiek en de multiculturele samenleving. Dit keer moeten de politici en intellectuele elite die koste wat kost willen vasthouden aan de euro het ontgelden. Net als Götz signaleert Sarrazin een kloof tussen het kosmopolitisme van de elites en de nationale en regionale oriëntering van grote delen van het electoraat. Een kloof die wij in Nederland ook kennen.

Ditmaal is de argumentatie heel wat sterker, want Sarrazin is niet alleen econoom, maar heeft een fraaie carrière achter zich als topambtenaar en politicus. Hij was in verschillende functies betrokken bij het ontstaan van de euro en baarde opzien met een keiharde sanering van de financiën van de stad Berlijn.

De reacties op dit boek zijn wederom zeer heftig, maar Sarrazin krijgt nu steun van een keur van economen die tot min of meer dezelfde conclusie komen: doorgaan met steun aan Griekenland en andere landen staat gelijk met de economische zelfmoord van Duitsland en de andere noordelijke landen, en daarmee zal de EU zichzelf te gronde richten.

Sarrazins voornaamste bewaren tegen de ondersteuning van falende landen als Griekenland zijn van historische aard. Hij wijst erop dat de zuidelijke landen van oudsher een politiek systeem van cliëntelisme kennen dat veel overheidsgeld kost. Deze uitgaven werden in de regel gedekt met een ruimhartig monetair beleid, terwijl de internationale concurrentiepositie versterkt werd met inflatie en devaluatie.

Door de toetreding tot de euro kwam hieraan een einde. Het systeem werd vervangen door veel lenen tegen een ongekend lage rente. Maar de enorme leningen werden gebruikt voor staatsuitgaven en consumptie, niet voor een versterking van de concurrentiepositie. Sarrazin kan hier het provoceren niet laten. Geheel in de geest van Montesquieu verklaart hij de zuidelijke spilzucht onder meer uit het warme klimaat. Ironie? Dat is niet zijn sterkste kant; hij zou het zomaar kunnen menen.

Kern van zijn betoog is dat hij de beleidsmakers, in het bijzonder Helmut Kohl, beschuldigt van ‘magisch denken’. Normaal gesproken is een gemeenschappelijke munt de uitkomst van een historisch proces van politieke eenwording. Een bekend voorbeeld zijn natuurlijk de Verenigde Staten. Maar Kohl c.s. probeerden deze causaliteit om te draaien door eerst een gemeenschappelijke munt te introduceren; vervolgens zou er dan op wonderlijke wijze een politieke eenwording komen.

De positie van Duitsland in dit krachtenveld is voor een belangrijk deel historisch gedetermineerd. Nog steeds staat een groot deel van de Duitse politieke elite huiverig tegenover het eigen belang. De postnationale Europese ideologie moet het nationale belang vervangen of ten minste maskeren.

Alleen al het ontstaan van de euro was een zoenoffer voor de Duitse eenwording. Plots was Duitsland met afstand de grootste natie in Europa, wat werd afgekocht met het opofferen van de D-mark. De andere landen spelen de geschiedeniskaart schaamteloos uit. Dat varieert van smakeloze cartoons van Merkel in nazi-uniform tot en met regelrechte morele chantage.

Sarrazin brengt geen vrolijke boodschap, maar zijn argumenten zijn sterk. Zijn alternatief is een Europese bondsstaat, maar dan in de Amerikaanse of Zwitserse zin: een federatie van vrijwel autonome deelnemers. Anders dan wel wordt gedacht, is in deze landen de centrale overheid niet verantwoordelijk voor faillissementen van de deelstaten. In feite is dit een oud idee, want we zijn dan weer terug in de jaren zestig. Toen formuleerde De Gaulle het namelijk al: een Europa der Vaderlanden.

Als laatste een interessant werk over de man die ook uitgesproken ideeën had over een verenigd Europa onder Duitse leiding: Adolf Hitler. Deze studie van Plöckinger speelt een rol in de strijd over een wetenschappelijke uitgave van Mein Kampf. Momenteel is de deelstaat Beieren de eigenaar van de copyrights, maar in 2015 komen deze te vervallen. Beieren weigert elke medewerking aan een nieuwe editie, maar medewerkers van het gerenommeerde Institut für Zeitgeschichte, waaronder Plöckinger, lopen zich al warm.

Met grote precisie reconstrueert hij het ontstaan van het boek en gooit flink wat mythes overboord. Hitler heeft Mein Kampf niet gedicteerd en zeker niet aan Hess; hij heeft het eigenhandig getypt en is daarmee tijdens zijn gevangenschap in 1924 begonnen. Zijn medegevangenen waren letterlijk een geboeid publiek en moesten avondenlang luisteren naar Hitler die voorlas uit eigen werk. Er zijn ook geen mede-auteurs of ghostwriters; wél had hij de steun van een aantal correctoren en redacteuren.

Het grootste deel van Plöckingers boek is gewijd aan de receptie van het werk. Was het boek een commercieel en politiek succes? De uitgever had aanvankelijk lage verwachtingen. Door middel van intekenen op een luxe editie probeerde hij de belangstelling te peilen en de kosten te dekken. De verkoop liep aarzelend; na een redelijk begin zakte hij naar enkele duizenden per jaar.

Pas op het moment dat de NSDAP het goed ging doen in de verkiezingen groeide ook de verkoop: in 1930 naar ruim 50.0000 en in 1932 maar liefst 90.000 exemplaren. Na 1933 steeg de verkoop explosief; uiteindelijk bleef de teller staan op 12 miljoen. Mein Kampf maakte Hitler multimiljonair; hij wist meer dan 15 miljoen mark royalty’s te vergaren. De meeste exemplaren werden verkocht aan instellingen die het boek bijvoorbeeld cadeau gaven.

Afgezien van enkele veelal spottende recensies trok Mein Kampf bij verschijnen nauwelijks aandacht. Pas na de spectaculaire verkiezingswinst van september 1930 bogen velen zich erover. De toon bleef spottend, behalve bij zijn bewonderaars. De beschrijving van Hitler als ‘sadistischer Oberkonfusionsrat’ in de liberale Weltbühne is exemplarisch voor de systematische onderschatting van Hitler als politicus. Het was ook wonderlijk dat een verward denker en een nog verwarder auteur zo’n geslepen politicus kon zijn.

Uit het voorbeeld van Hitler blijkt dat het verstandiger is politici af te rekenen op hun daden dan op hun boeken. Dat de Duitse lezers dat inderdaad deden blijkt wel uit een heel ingenieuze bron: de uitleenbibliotheken. De uitleencijfers daalden drastisch met het uitbreken van de oorlog. De Duitsers waren heel tevreden over Hitler, maar deze vrijwillige belangstelling hield op 1 september 1939 op.

Deutsche Identitäten. Die Wiederentdeckung des Nationalen nach 1989

Irene Götz

376 p. Böhlau, € 49,90

Europa braucht den Euro nicht. Wie uns politisches Wunschdenken in die Krise geführt hat

Thilo Sarrazin

464 p. Deutsche Verlags-Anstalt, € 22,99

Geschichte eines Buches. Adolf Hitlers ‘Mein Kampf’ 1922-1945. Eine Veröffentlichung des Instituts für Zeitgeschichte

Othmar Plöckinger

641 p. Oldenbourg Wissenschaftsverlag, € 59,80

Willem Melching is Duitsland-deskundige aan de Universiteit van Amsterdam.