Bloedwraak was in de Middeleeuwen een geaccepteerde manier om doodslag op een familielid te vergelden. De machthebbers probeerden de rust te handhaven, maar in afgelegen gebieden liepen de vetes niet zelden uit de hand.
Omstreeks 1466 sloeg Adriaan Heinenzoon een Zierikzeese poorter dood. Adriaan werd door het gerecht van Zierikzee verbannen. Desondanks bleef hij in Zeeland en vertelde aan diverse personen dat hij ook Ole Wisse Boomszoon, de oom van zijn slachtoffer, wilde doden. Daarop besloten Ole en zijn familieleden wraak te nemen. Van een knecht van Adriaan hoorden zij dat deze in zijn woning in Dreischor was teruggekeerd. In de avond van 12 november 1467 verlieten de wraaknemers Zierikzee, zwaar bewapend met bijlen, lange messen, pieken en andere wapens. Omstreeks elf uur bereikten zij Adriaans erf.
Toen de honden begonnen te blaffen, kwam Adriaan naar buiten met een helm op zijn hoofd en een zwaard in zijn hand. Ole gooide een mes naar hem. Getroffen kroop Adriaan naar de sloot bij het huis, waar Ole hem met een piek in zijn borst stak. Ole sprong vervolgens ook in de sloot onder het uitroepen van de woorden: ‘Aliaen denck om u ziele, want ghy en sult hier niet lange versien.’ De zwaargewonde man zou hebben geantwoord dat hij al lange tijd verwachtte dat Ole wraak zou nemen, waarop deze hem doodde. Ole liet het lijk van Adriaan gruwelijk verminkt in de sloot achter; de wraaknemers hadden bovendien het mes op het lichaam gelegd, met daarnaast vier zilveren penningen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In maart 1471 verscheen Ole Wisse Boomszoon voor het Hof van Holland in Den Haag, waar hij een verklaring aflegde over de vergeldingsactie. Hij beriep zich in zijn verdediging op het feit dat het regelmatig voorkwam dat een door het gerecht schuldig verklaarde balling door zijn vijanden werd doodgeslagen. De daders van een dergelijke wraakactie werden niet vervolgd, mits zij op het lijk vier zilveren penningen achterlieten, samen met het wapen waarmee de doodslag was verricht. Het Hof bestreed niet dat deze wijze van wraakneming nog steeds werd geaccepteerd.
Eergevoel
Uit het relaas van Ole en uit de talloze wraakacties na doodslag in het laatmiddeleeuwse Holland en Zeeland blijkt dat er in de toenmalige samenleving behoefte was aan private vergelding. Wraak werd genomen als mensen hun eer waren verloren na een ernstige belediging of vanwege het verlies van verwanten na doodslag: de bloedwraak. In veel gevallen was de wraak gewelddadig, maar er kon ook een aanklacht bij het gerecht worden ingediend. In Middelburg eindigden de verwanten hun officiële aanklacht standaard met de woorden: ‘en verzoeken dringend aan al onze vrienden en verwanten, […] dat zij ons helpen bij de herinnering aan onze zware ellende en ons groot verlies, tot de tijd dat wij wraak hebben genomen of genoegdoening hebben gekregen, en liever wraak genomen dan genoegdoening verkregen.’
Na doodslag op een familielid was het niet alleen gepast diens dood te wreken, maar werd dat zelfs noodzakelijk geacht om het ernstig beschadigde eergevoel van de familie te herstellen. Familie en vrienden werden massaal gerekruteerd om wraak te nemen. Vaak werd het het lijk van de dader daarbij verminkt, om hem nog verder te onteren. Achterlating van het wapen op of naast het lijk was een bekend ritueel bij veten in heel Europa. Volgens de Kanu, bijvoorbeeld, de vijftiende-eeuwse code die tot op heden de basis is voor de rituelen bij bloedwraak in Noord-Albanië, moet een dader het slachtoffer na de wraakneming op de rug leggen en het wapen waarmee de daad is verricht naast diens hoofd achterlaten.
Bloedwraak was in laatmiddeleeuws Holland en Zeeland van rechtswege toegestaan. Vermoedelijk ontbrak het de machthebbers aan voldoende middelen en manschappen om de dader zelf te achterhalen en te vonnissen. Vaak zullen de inspanningen van verwanten inderdaad meer resultaat hebben gehad. Zeker als de dader over de grenzen van het graafschap was gevlucht, zoals de wraakneming op Jan de Koster uit Zierikzee illustreert. In 1448 had deze Huge Hugenzoon doodgeslagen. Diens verwanten klaagden voor de rechtbank van Zierikzee en kregen toestemming om wraak te nemen. In Vlaanderen wisten zij de dader te achterhalen, waarna ze hem doodden.
Men kon zich echter niet onbeperkt wreken. De autoriteiten wilden tegemoet komen aan wraakgevoelens van de familie van een slachtoffer, maar probeerden deze wel te kanaliseren. Officieel mocht alleen op de dader wraak worden genomen. En pas na een aanklacht voor het gerecht gaven de lokale autoriteiten verwanten toestemming om zelf verhaal te halen. In de praktijk bleek echter dat vaak ook wraak werd genomen op familieleden van de dader. Dat werd in de late Middeleeuwen ingeperkt door de vorst.
De wraaknemers hielden zich hier echter niet altijd aan, vanuit het diepgewortelde idee dat de familie van de dader een collectieve verantwoordelijkheid droeg voor de misdaad. Het grote risico van bestraffing door de graaf werd op de koop toe genomen.
Broodmes
De plaats om wraak te nemen was een plek waarvan men kon verwachten dat de persoon op wie men zich wilde wreken er zou verschijnen. De kerk bleek zeer geschikt; de vroegmis (om ongeveer zes uur in de ochtend) en de vespers (ongeveer vier uur ’s middags) werden door veel mensen bezocht. Laurens Cornelis Christoffelszoon uit het Zeeuwse Rilland koos meerdere malen de kerk om wraak te nemen op de doodslagers van zijn neef Cornelis Corneliszoon. Toen de eerste wraakactie bij de kerk in 1495 mislukt was, kwamen Laurens en zijn vader, broers, oom en andere gezellen op Sacramentsdag 1496 opnieuw met stalen bogen en ander wapentuig naar de kerk van Rilland om Willem Janszoon en Jacob Janszoon van der Hoeve te doden.
Ook de herberg was in de late Middeleeuwen een sociale ontmoetingsplaats bij uitstek. Regelmatig werd in Zeeland gemeld dat een sluimerende vete opnieuw was opgelaaid in een herberg. Doodslagers die na een verbanning toestemming kregen om terug te keren naar Zeeland, moesten vanaf de zestiende eeuw vaak beloven herbergen te mijden waar zich verwanten van hun slachtoffers konden bevinden.
Hoewel vergelding na doodslag onder voorwaarden in de middeleeuwse rechtspraak was gelegitimeerd, wilden de vorst en de stadsbesturen rust in de stad. Hoe belangrijk dit was, blijkt uit de vele vredesbepalingen in de stadsrechten en stedelijke keuren. Personen die de orde verstoorden of zouden kunnen verstoren, werden gestraft, verbannen of geweerd. Na het uitbreken van een ernstig conflict poogden de rechtsofficieren – de baljuw of de schout – zo spoedig mogelijk minimale rust te herstellen.
Dit deed men door ‘vrede’ te bieden aan de strijdenden, waarmee men hoopte dat de amokmakers elkaar de hand zouden drukken om de strijd te beëindigen. Als dit mislukte, wat vaak het geval was, werd de vrede opgelegd. De vrede was een bestand dat de vijandige handelingen voor een korte periode stillegde en gold niet alleen voor de vechtenden, maar ook voor hun familieleden. Na doodslag was het vrede-leggen tussen de verwanten van het slachtoffer en de onschuldige verwanten van de dader tevens bedoeld om de laatste groep in bescherming te nemen tegen wraakacties.
Om de terugdringing van geweld in de stad te bevorderen, probeerde men verder het dragen van wapens te beperken. Niet alle messen waren verboden; soms was een broodmes met een breed lemmet en een stompe punt toegestaan. Messen waarvan men het vermoeden had dat ze te smal of te lang waren, moest men bij het stadhuis laten controleren. Daar hingen een meetlat en een ring om ze op te meten. De eigenaar van verboden wapens werd beboet.
Anarchie
Het isolement van de eilanden Schouwen en Duiveland maakte het mogelijk dat de hier wonende families hun wraakbehoeften konden botvieren zonder bang te zijn voor een al te snel ingrijpen van de vorst. Het beeld dat Philips van Bourgondië schetste van de eilanden in de eerste helft van de vijftiende eeuw wekt de indruk van complete anarchie. De vorst had een commissie naar de eilanden gestuurd om inzicht te krijgen in de situatie daar. Getuige haar verslag was het er een chaotische, onbestuurbare bende.
In de waslijst met wantoestanden werd vermeld dat vele families met elkaar in gewelddadige veten waren verwikkeld. Overal had men leegstaande huizen en onbewoonde stenen torens gezien, louter bestemd om overvallen uit te voeren op vijanden. Het gebrekkige functioneren van de grafelijke rechtbank in Zeeland (de zogenoemde Hoge Vierschaar) was ongetwijfeld debet aan de instabiele toestand. Deze rechtbank vereiste de persoonlijke aanwezigheid van de graaf of van zijn oudste zoon als plaatsvervanger. Als de graaf lange tijd niet in Zeeland was, had dit grote gevolgen voor de berechting van zware misdrijven als doodslagen. Het kwam voor dat plegers van dergelijke delicten tijdenlang ongestraft konden rondlopen.
Tot aan het begin van de zestiende eeuw werd het recht op private vergelding na doodslag nog nadrukkelijk erkend. De vermindering van bloedwraakacties daarna was voor een belangrijk deel het resultaat van effectiever optreden door de vorsten. Dankzij een grotere militaire macht konden zij hun gezag steeds dwingender opleggen. Het gebruik van geweld werd in de zestiende eeuw steeds meer als een staatsmonopolie beschouwd. Dat leidde tot unificering van de rechtspraak en uitbanning van het private veterecht. Bloedwraak werd geduld totdat de overheid voldoende machtsmiddelen had verkregen om de rechtsvordering zelf ter hand te nemen.
Het is evenwel opmerkelijk hoeveel veten er op de eilanden Schouwen en Duiveland in de vijftiende eeuw nog werden gevoerd. Tot ver in de zestiende eeuw bleef vergelding na doodslag op deze eilanden een door de bevolking geaccepteerde manier om recht te verkrijgen. Net als in andere perifeer gelegen gebieden in West-Europa, zoals de Schotse Hooglanden of Corsica, waar vetevoering eveneens een gewone zaak was, bevond de centrale machthebber zich hier op te grote afstand om private wraakneming op doeltreffende wijze te bestrijden.
Corien Glaudemans promoveerde in 2003 op ‘Om die wrake wille. Eigenrichting, veten en verzoening in laatmiddeleeuws Holland en Zeeland’, waarvan nu een handelseditie is verschenen (Hollandse Studiën 41). 416 p. Verloren, euro 33,00.