Home Bezorgd over het eindeloze paren der Saracenen

Bezorgd over het eindeloze paren der Saracenen

  • Gepubliceerd op: 18 april 2003
  • Laatste update 11 apr 2023
  • Auteur:
    Peter Hoppenbrouwers
  • 7 minuten leestijd
Bezorgd over het eindeloze paren der Saracenen

Het gevoel dat Nederland vol is, is niet alleen van deze tijd. Ook de middeleeuwse intellectueel maakte zich zorgen om de groeiende bevolking, zonder zich te storen aan de demografische realiteit.

Tot schrik van de linkse goegemeente is in ons land een oud thema opnieuw – zoals dat zo mooi heet – bespreekbaar gemaakt. Het is het thema ‘Nederland is vol’. Je zou denken dat dit typisch een onderwerp is waar mediëvisten bij hun onderzoek nooit op stuiten, omdat mensen in de Middeleeuwen hun wereld toch moeilijk als ‘vol’ konden zien. Naar een voorzichtige schatting telde heel Europa rond 1300, op de piek van een langdurige expansiefase, om en nabij de 75 miljoen inwoners. Dat is ongeveer zesmaal minder dan rond de afgelopen millenniumwisseling. Dus waar had men zich druk over kunnen maken?

En toch gebeurde dat wél. Daar lijkt gemakkelijk een goede reden voor aan te wijzen: Europa mag toen véél dunner bevolkt zijn geweest dan het nu is, tegelijk was de gemiddelde levensverwachting een stuk lager en werd de bevolking regelmatig bedreigd door voedselcrises. Het merkwaardige is alleen dat intellectuelen uit die tijd weliswaar regelmatig schreven over bevolkingsvraagstukken, maar daarbij nauwelijks een relatie legden met de demografische en economische werkelijkheid. Dit werd onlangs nog betoogd in het buitengewoon fascinerende The Measure of Multitude. Population in Medieval Thought van de Britse historicus Peter Biller.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het middeleeuwse intellectuele vertoog over de ‘veelheid van mensen’ werd gevoed door eigentijdse preoccupaties die ons merendeels vreemd zijn. De onontkoombare leidraad was de bijbel, maar dat is, zoals bekend, een vat vol tekstuele tegenstrijdigheden. In het Oude Testament copuleren aartsvaders er onder het goedkeurend oog van Jahweh lustig op los, terwijl de beschrijvingen van het leven van Christus en zijn apostelen in het Nieuwe Testament een maagdelijkheids- en kuisheidsmodel propageren. Hoe valt dat met elkaar te rijmen?

Mannelijk zaad

In navolging van de kerkvaders uit de late oudheid gaven middeleeuwse commentatoren hiervoor een historische verklaring: het uitverkoren volk van God moest eerst ‘op aantal’ komen, en dus mocht er in oudtestamentische tijden geen mannelijk zaad worden verspild. Pas nadat ‘het getal der uitverkorenen’ was bereikt (numerus electorum impleretur, volgens Albertus Magnus) verdiende ingetogenheid de voorkeur. Uiteraard bleef procreatie – binnen een strikt monogaam kader – hierna noodzakelijk om het christenvolk voor uitsterven te behoeden. Superieur aan de huwelijkse staat was echter een leven van volstrekte seksuele onthouding.

Nu hadden de kerkvaders al omstreeks 400 het gevoel dat de wereld vol genoeg was met gelovigen, maar dat gevoel ebde vervolgens weg, om pas in de dertiende eeuw terug te keren. Alweer is men geneigd te denken dat dit te maken had met de sterke bevolkingsgroei in die periode, maar dat is niet zo. Eerder telden bepaalde eschatologische verwachtingen, die voorspelden dat de wereldgeschiedenis spoedig in haar spirituele eindfase zou komen. Dus was het tijd om de christelijke gelederen te sluiten.

Los daarvan werd het denken over bevolkingsgroei in de dertiende eeuw gecompliceerd door drie bijzondere preoccupaties. Ten eerste bestond in het christelijke Westen het hardnekkige idee dat de bevolking van de moslimwereld in angstaanjagend tempo groeide door de veelwijverij en de infiniti concubitus – ‘het eindeloze paren’ – der Saracenen. Deze gedachte kreeg een nieuwe impuls toen de kruisvaarders kort voor 1300 hun laatste steunpunten in het Heilige Land moesten opgeven. In die situatie pasten geen restricties meer en gingen er stemmen op om een nieuwe kruistocht demografisch te ondersteunen door een doelgerichte (re)kolonisatiepolitiek, desnoods door misdadigers naar Jeruzalem te verbannen en jonge christenmeisjes te verplichten om ter plekke te trouwen met moslims.

Een tweede bron van zorg was de creatie van het Mongolenrijk door Djengis Khan en zijn zonen, een ontzagwekkende ontwikkeling die in het christelijke Westen met gemengde gevoelens werd gevolgd. Veel christenen vreesden een mogelijke Mongolenstorm op het Westen, als straf van God voor moreel verval. Maar volgens anderen dienden de Mongolen als werktuigen van de Heer een heel ander – positiever – doel, namelijk om af te rekenen met de erfvijanden van de christenheid.

Terwijl deze laatste illusie een paar jaar na de Mongoolse verovering van Bagdad in 1258 op het slagveld van Ayn Jalut werd vernietigd, had de Pax Mongolica, de eenheid en rust die de Mongoolse overheersing in Centraal-Azië had gebracht, de weg vrijgemaakt voor een fenomenale vergroting van de kennis over het Verre Oosten in het Westen. Uit de verslagen van broeder Willem van Rubroek, Marco Polo en andere onverschrokken reizigers naar China, India en Iran kreeg men in Europa in de loop van de dertiende eeuw een veel betere indruk van de enorme omvang en religieuze samenstelling van de bevolking in Azië. Twijfel rees of de wereld wel zo ‘vol’ – in de betekenis van ‘vol van gelovigen’ – was als men tot dan toe had gedacht. Onmiddellijk zwermden missionarissen uit om het getal der uitverkorenen te vergroten.

De derde preoccupatie werkte in een heel andere richting. Ze werd gevormd door de vertaling, omstreeks 1268, van het staatkundige traktaat de Politica. Dit was een van de laatste werken van Aristoteles die bekend werden in het Westen, waar de Griekse wijsgeer een schier onaantastbare autoriteit genoot. De Politica gaat onder andere over het vraagstuk van de ideale bevolkingsgrootte van een politieke gemeenschap. Aristoteles meende dat een optimale bevolkinggrootte was bereikt als de gemiddelde rijkdom van de burgers niet verder kon toenemen.

Sommige oplossingen die Aristoteles voorstelde om dat optimum niet te passeren legden zijn middeleeuwse commentatoren gegeneerd naast zich neer, zoals het pleidooi voor homoseksuele relaties (tussen mannen, welteverstaan). Maar bij de aangedragen alternatieven zou heden ten dage zelfs de ergste rechts-extremist de wenkbrauwen fronsen: een verbod voor meisjes onder een bepaalde leeftijd om kinderen te krijgen; gedwongen abortus van foetussen met fysieke gebreken of geringe kansen op een ‘gelukkig leven’; het verminderen van voedselrantsoenen voor fysiek of geestelijk gehandicapte of anderszins als minder waardevol beschouwde burgers; gedwongen uitzetting van iedereen die gebrekkig, arm of onnuttig was.

Hooggewaardeerde theologen uit de dertiende en veertiende eeuw, zoals Alberus Magnus, Peter van Auvergne en Walter Burley, hadden met dergelijke radicale voorstellen geen enkele moeite, maar tot hun verontschuldiging dient meteen te worden aangevoerd dat zij het ook niet als hun taak zagen om praktische oplossingen voor maatschappelijke problemen aan te dragen.

Pestepidemieën

In het scholastieke vertoog rond de multitudo hominum werd het demografisch vraagstuk van relatieve overbevolking dus alweer niet, of althans niet in de eerste plaats, vanuit de demografische realiteit benaderd. Veel intellectuelen hadden gewoon een niet te onderdrukken behoefte om zich uit te spreken over Aristoteles. Zelfs de meest begenadigde proto-demograaf uit de late Middeleeuwen, de Franse filosoof Nicholas Oresme, leed aan dit syndroom.

Toen hij de Politica in het Frans vertaalde en van commentaar voorzag, hadden de pestepidemieën de populaties van Europa en Azië gedecimeerd, en je zou van iemand als Oresme een gloedvol pleidooi voor een actieve herbevolkingspolitiek hebben verwacht. Maar niets daarvan. Oresme, werkend in een traditie die wetenschap eerst en vooral zag als een intellectuele worsteling met gezaghebbende teksten uit het verleden, wilde niets meer dan zijn steentje bijdragen aan een discussie die nu eenmaal draaide rond de kwestie van overbevolking. En dus onderzocht hij in een steeds leger wordende wereld de premisse ‘De wereld is vol’.

Peter Hoppenbrouwers is hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef, samen met Wim Blockmans, Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa (2002).

Afbeelding: middeleeuws fresco van een Saraceen.