Een onbekende historische foto. Is het verhaal erachter te vertellen? Deze keer een poging van Elsbeth Etty, redactrice van NRC Handelsblad en schrijver Simon Vinkenoog.
‘Broeders en zusters in den Here, ik ga u voor in gebed.’ Simon Vinkenoog weet het zeker: de man op de verhoging – directeur van een verpleegstersorganisatie – is aan het biddende. Ook Elsbeth Etty kan zich daar in vinden. Maar waar bidt hij voor, en waarom kijken anderen zo verveeld of zelfs slinks om zich heen?
Etty situeert het tafereel in een middelgroot levensmiddelenbedrijf: ‘Dat zie je aan de haarkapjes van de meisjes, het is duidelijk dat ze etenswaren fabriceren of verwerken.’ Zij plaatst het tafereel in de jaren vijftig, af te zien aan het plastic tafelkleedje, de koffiemolen aan de muur en de haardracht van de vrouwen. Vinkenoog denkt aan eind jaren veertig, begin jaren vijftig.
Zowel Vinkenoog als Etty bespeuren een plechtige bijeenkomst. Etty: ‘Als je goed kijkt, zie je dat er één stoel, precies de stoel waar de dahlia’s voor staan, leeg is. Met het meisje dat daar altijd zat, is het niet goed afgelopen. Kon haar baas zijn nu zo zedig gevouwen handen niet thuis houden of heeft wellicht iemand anders onder het personeel zich aan haar vergrepen?’ Even dacht Etty nog dat er een dode te betreuren was, maar sommige vrouwen kijken voor een zo droevige gebeurtenis te sceptisch, zelfs verontwaardigd. Bovendien huilt helemaal niemand. Nee, de directeur bidt waarschijnlijk voor de zielenheil van het gevallen meisje en haar ongeboren kind.
Volgens Vinkenoog heeft het tafereel met de missie te maken. Hij imiteert de directeur die ‘zijn meisjes’ heenzendt: ‘Straks gaan jullie op pad om lief en leed te delen met allen die de welstand ontberen waaraan wij zo gewend zijn geraakt, en zo de taak van de waarlijke Christen op zich te nemen, alvorens te worden uitgezonden naar Borneo, Suriname of China. God zij met jullie. Amen.’ Vinkenoogs tweede vermoeden schildert de meisjes heel wat minder vroom af. Weer klinken de woorden van de directeur, nu donderend en dreigend: ‘Wie is de schuldige? Wie van ons is het? Durven we elkaar aan te kijken, slaan we onze ogen neer, als de ander kijkt? Laat de schuldige opstaan! Wie uwer zonder zonden is, werpe de eerste steen!’ Welke beschamende daad hier gepleegd is, laat Vinkenoog graag aan de fantasie van de lezer over.
Etty denkt het raadsel opgelost te hebben: ‘De directeur heeft zojuist bekend gemaakt dat het bedrijf geheel of gedeeltelijk gaat sluiten. Bij het personeel wint lijdzaamheid het nog van verontwaardiging. Tien à vijftien jaar later zou de schim achter het buffet de potsierlijke directeur niet hebben laten uitbidden en zijn gezag met een effectief zetje in zijn rug aan het wankelen hebben gebracht.’
Uitleg:
Het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) werd in de Tweede Wereldoorlog genazificeerd. De vakbonden organiseerde in fabrieken en bedrijven verplichte bijeenkomsten waarop voormannen van het NVV het woord voerden. De werkneemsters op de foto luisteren zichtbaar verveeld naar een toespraak van voorzitter en NSB-voorman H.J. Woudenberg.
Dit artikel is exclusief voor abonnees