Home Dossiers Nederlandse politiek Een liberale crisismanager

Een liberale crisismanager

  • Gepubliceerd op: 31 mei 2022
  • Laatste update 07 feb 2024
  • Auteur:
    Guido van Hengel
  • 12 minuten leestijd
Een liberale crisismanager
Cover van
Dossier Nederlandse politiek Bekijk dossier

Nederlandse liberalen streefden decennialang naar een nachtwakersstaat, die alleen het hoognodige deed. Maar dat veranderde rond 1900 mede onder invloed van Wim Treub. Deze sociaal-liberaal geloofde niet meer dat de markt alles kon oplossen en vond dat de overheid moest ingrijpen.

In 2014 concludeerde de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) dat de vermogensongelijkheid in Nederland al jaren toeneemt. De rijkste 10 procent bezit ruim 60 procent van het vermogen. Er worden inmiddels televisieprogramma’s aan gewijd (Klassen of Sander en de kloof), want het is een politieke en maatschappelijke realiteit: rijke ouders geven hun rijkdom door aan hun kinderen, terwijl kinderen van arme ouders bij geboorte al met 10-0 achterstaan.

Aan het begin van de twintigste eeuw bestreed de liberale politicus en wetenschapper Wim Treub deze kansenongelijkheid te vuur en te zwaard. Onvoorwaardelijk ging hij tekeer tegen de voorrechten van ‘blauw bloed’ in de plutocratie. Wat daarbij hielp was zijn voortvarende politieke stijl. Als wethouder in Amsterdam legde hij de fundamenten voor de verzorgingsstaat, en als minister tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij een razendsnelle crisismanager die Nederland behoedde voor de ergste armoede. Nu de VVD op zoek is naar een nieuwe bestuurscultuur, en een ‘nieuw verhaal voor de liberaal’, kan het zinnig zijn inspiratie te putten uit de tijd van Treub. Wie was deze sociaal-liberaal?

Radicaal op de fiets

Wim Treub werd geboren in 1858 in Voorschoten, als zoon van de burgemeester en een Frans-Zwitserse gouvernante en onderwijzeres. Hoewel hij de zoon was van een notabele, groeide hij niet op in grote weelde. In Leiden voltooide hij de hbs en werkte vervolgens een tijd als notaris. Tijdens zijn rechtenstudie deed hij mee aan een onderzoeksprijsvraag van de Universiteit Utrecht. Hiervoor schreef hij een historische studie naar het verband tussen de verschillende belastingstelsels in Nederland sinds de Bataafse tijd. Hij won prompt de hoofdprijs. Daarop volgden een promotie en een wild leven in Amsterdam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Wim Treub is een ideeënman met een sterke dadendrang, circa 1913.

In de jaren tachtig van de negentiende eeuw borrelde en bloeide de stad: bepalende gebouwen zoals het Rijksmuseum en het Concertgebouw verrezen, en nieuwbouw van de Pijp werd uit de grond gestampt. Ondertussen gistte het in de overvolle, straatarme wijken. In 1886 barstte de bom in de Jordaan met het Palingoproer. Elders, in cafés en tingeltangels, maakten de dichters van de Tachtigers literair lawaai. Ze dronken veel Pilsener (‘pils’) – een nieuw en modieus biertje, overgewaaid uit Midden-Europa.

In deze omgeving met benevelde politieke discussies in bierhuizen begon Treubs carrière. Hij was een van de aanjagers van de ‘radicalen’, een groep jonge, progressieve liberalen die zich afzetten tegen de ingedutte oude garde, en meer energie wilden steken in de strijd tegen de schrijnende armoede in de stad. Treub wilde het kiesrecht uitbreiden, een progressieve inkomstenbelasting doorvoeren, en inzetten op scholing. Als ‘ideeënman’ schreef hij scherpe stukken in bladen als Vragen des Tijds of Sociaal Weekblad, maar hij toonde zich ook een doener. Zo kwam in 1889 onder zijn leiding de liberale kiesvereniging in de Amsterdamse raad. De vernieuwers brachten meteen nieuw elan. Treub, bijvoorbeeld, kwam op de fiets naar de raadsvergadering, getooid met een slappe hoed en om zijn nek een karakteristieke, flamboyante strikdas. Een nieuwe generatie en een nieuwe bestuurscultuur dienden zich aan.

Veel vijanden

Deze radicalen in de raad voerden een zeer sociale politiek. Als wethouder regelde Treub de deprivatisering van de openbare werken, zoals de waterleiding en het telefoonnetwerk. Schoolkinderen moesten gratis kunnen baden. Hij pleitte voor een goede behandeling van werknemers, een minimumloon en een maximale dagelijkse werktijd van elf uur.

Treub geloofde niet in gelijkheid, maar was voor gelijke kansen

Door de bril van het heden ziet het liberale beleid van Treub er nogal socialistisch uit, maar dat was het niet. Hij geloofde niet in gelijkheid, maar hij was vastberaden iedereen gelijke kansen te geven. Zo was hij een fel tegenstander van het bestaande erfrecht en hoopte hij dat grondig terug te snoeien. In de hoofdstad zette Treub een ontwikkeling in gang die spoedig daarna ook in heel Nederland zou plaatsvinden: een van oorsprong op de elite gerichte en zeer terughoudende overheid zou meer op de voorgrond treden en zich serieus zorgen gaan maken om meerdere lagen van de bevolking. Treub toonde hierin een glasheldere visie over het belang van de publieke zaak en het politieke leven in een ‘samenleving’.

Maar Treubs dadendrang oogstte niet enkel lof; hij maakte links en rechts veel vijanden. Bovendien hield hij er een nogal onstuimig privéleven op na, met talloze buitenechtelijke relaties en zelfs buitenechtelijke kinderen. Mede daarom werd hij in 1896 weggepromoveerd tot professor in de statistiek aan de Universiteit van Amsterdam.

‘Mannen van de Daad’

Treubs Economische Bond is wel gekarakteriseerd als een populistische partij avant la lettre. Dat zal te maken hebben gehad met de nogal bronstige slogan ‘Mannen van de Daad’ en de zo op het oog bejubelde VOC-mentaliteit. Inderdaad, veel ondernemers steunden de Economische Bond, maar hun steun was tweeslachtig. Zo juichte ondernemer Anton Philips Treub toe vanwege zijn pleidooi voor arbeidersmedezeggenschap. Toen iemand de gloeilampengigant naderhand vroeg naar zijn enthousiasme voor medezeggenschap, antwoordde die: ‘Hier wel, in mijn fabriek niet.’

Een nadere blik op het programma van de Economische Bond toont dat het een progressieve partij was met sociale ideeën. Het was dus niet de inhoud, maar de stijl die de Bond het populistische karakter gaf. In 1918 hield Treub een campagnetour van zeventien dagen waarin hij 22 lezingen van drie uur gaf, kriskras door het hele land. Met deze bravoure benadrukte hij dat zijn zelfverklaarde ‘beweging’ wél naar het volk toe kwam en hun grieven serieus nam.

Maar ook vanuit de ivoren toren bleef hij maatschappelijk betrokken plannen realiseren. Zo stichtte hij het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen (CBSA), dat politieke initiatieven financieel-economisch ging doorlichten. Dit paste bij Treubs pragmatische werkwijze: hij was wars van deterministische marxistische verklaringsmodellen – die hij overigens intensief bestudeerde – en van blind geloof in het laissez-faire van de markt. Alleen cijfers en statistiek zouden aantonen wat Nederland nodig had. Op die manier was zijn politieke werkwijze ook transparant, en kon hij – uniek voor die tijd – goed samenwerken met collegae uit sociaal-democratische of confessionele hoek, over de grenzen van de klassenstrijd en de verzuiling heen.

Directeur van een ‘gekkenhuis’

In 1904 werd Treub verkozen tot lid van de Tweede Kamer namens een liberale fusie, de Verenigde Democratische Bond (VDB). Hij verruilde het mondaine, commerciële Amsterdam voor het chique, ambtelijke Den Haag. Als ongelovige liberaal trok hij in de Tweede Kamer fel van leer tegen de Anti-Revolutionaire voorman Abraham Kuyper. ‘Wat gij onder de naam van het christendom aan het volk biedt,’ sprak Treub, ‘is […] reactionaire politiek, waarbij de kleine luyden en de middenstand, die gij zegt op handen te dragen […] het loodje leggen.’ Maar behalve op de confessionele Kuyper opende Treub ook de aanval op de sociaal-democratische Jelle Troelstra, die hij om de oren sloeg met zeer parate kennis van de Verelendung en andere marxistische theorie.

In 1913 werd Treub minister van Landbouw, Nijverheid en Handel in een extraparlementair zakenkabinet onder leiding van de liberaal Cort van der Linden. Dit zouden beslissende jaren worden. Direct na het uitbreken van de Grote Oorlog speelde Treub – inmiddels opgeschoven naar het ministerie van Financiën – een sturende heldenrol. Hij lanceerde een radicaal plan om de beurs te sluiten. Het gevaar loerde dat de banken dan zouden omvallen, omdat die de beurs ook gebruikten voor leningen. Daarom stelde Treub voor om de gouden standaard los te laten en extra geld bij te drukken – de zogeheten zilverbonnen.

Wachtenden voor de gemeentelijke viskraam. Ze krijgen er voedsel uitgereikt. De Neude in Utrecht tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Ondertussen was er in het land een hysterische jacht op gouden munten uitgebroken en waren de burgers aan het ‘hamsteren’ geslagen (toen een nieuw werkwoord). Later schreef Treub in zijn memoires dat hij zich in die dagen de ‘directeur van een groot gekkenhuis’ voelde. In een bizar tempo schreef Treub een nieuwe Levensmiddelenwet en een Uit- en Vervoerswet om de Nederlandse economie te stabiliseren. Hiervoor trommelde hij midden in de nacht de heren van de Raad van State uit hun bed en liet hij koningin Wilhelmina alvast tekenen. Treub was van zessen klaar.

Harde botsingen

Mede door deze vliegende start groeide Treub tijdens de oorlog uit tot dé crisismanager van de Nederlandse economie. Een parlementair journalist schreef dat Treub meestal wachtte tot alle andere parlementariërs hun praatjes hadden gehouden, dan wat op een papiertje krabbelde, en vervolgens met de oplossing kwam. Hij had goede banden met koningin Wilhelmina en kon veel gedaan krijgen – ook wat betreft de sociale politiek. Hij stichtte een nationaal steunfonds, dat de hulporganisaties in het land coördineerde.

Vermogen terug naar de samenleving

Om alle burgers te kunnen laten meedoen in de samenleving, pleitte Treub voor een grondige herziening van het erfrecht. ‘Het bestaande wettelijke familie-erfrecht,’ schreef hij, ‘is voor een groot deel niet anders dan een overblijfsel uit lang vervlogen tijden, toen de familie de grotere gemeenschappen geheel in de schaduw stelde.’ Hij vond het vanzelfsprekend dat iemands vermogen bij overlijden zou terugvloeien in de samenleving, zodat niemand de rijkdom onverdiend in de schoot geworpen kreeg. ‘Er moet gestreefd worden naar een maatschappelijke toestand, waarin de persoonlijke verdienste van ieder individu beslissend is voor zijn positie in de maatschappij.’

Treub was pro-Brits, en daarom stuitte hij op de pro-Duitse krachten, onder andere bij de havenbaronnen en invloedrijke figuren in de agrarische sector. Er stonden enorme belangen op het spel, bij de handel op zee en de voedselvoorziening, en menigmaal botste hij hard met zijn politiek vijanden. Zijn ietwat dictatoriale methoden keerden zich tegen hem.

En dan was er nog zijn liefdesleven – een politieke achilleshiel. In een brief aan een vriend gaf schrijver Marcellus Emants een update uit het Haagse roddelcircuit: ‘Minister Treub, die al eens gescheiden is, wil andermaal scheiden, om te kunnen trouwen met een gehuwde vrouw, die dus nog scheiden moet. Van deze laatste wordt verteld, dat zij, ofschoon gehuwd en in het bezit van gehuwde kinderen, vrijwel een demi-mondaine is. En zulks met goedvinden van haar man, die nu en dan in het publiek zegt: “Ik kan vannacht niet thuiskomen, want Treub is bij mijn vrouw.”’

‘Ik kan niet thuiskomen vannacht, want Treub is bij mijn vrouw’

Ook in de oorlog konden zulke zedelijke kwesties de politiek sturen. Confessionele partijen waren machtig en die ondersteunden geen rokkenjagers – althans niet zomaar open en bloot. In januari 1916 stemde de Kamer tegen zijn plannen voor een Ouderdomswet en voor een motie van afkeuring. Treub pakte zijn biezen en trad af.

Tegen het geneuzel

De politiek kon maar een jaar zonder Treub, want in 1917 haalde Cort van der Linden de flamboyante minister weer terug. In het ‘tussenjaar’ had Treub een bestseller geschreven (het autobiografische Oorlogstijd) en even kunnen bijkomen van de turbulentie in zijn politieke en amoureuze bestaan. ‘Daar zat hij weer!’ schreef De Courant met enige opluchting. ‘Z’n scherpe, energieke kop, z’n hoekige kuif, z’n wat hooge rug en z’n flap-das: we voelden ons zoo echt op ons gemak toen we al dat bekende weer zagen.’

Maar nieuwe problemen doemden op. In de oorlog raakte hij, koppig als hij was, gebrouilleerd met ‘zijn’ Vrijzinnig Democratische Bond, en daarom richtte hij een nieuwe politieke partij op: de Economische Bond (zie kadertekst). Deze partij was, zo meldde het programma, voor ondernemers en ‘Mannen van de Daad’, die zich niet inlieten met eindeloos geneuzel in de Tweede Kamer. Hij stond een politiek voor waarin beleidsmakers en ondernemers door overleg zaken zouden doen. Het antipolitieke avontuur eindigde in een mislukking. Bij de verkiezingen van 1918 haalde Treub drie van de honderd zetels.

Affiche van de Vrijzinning-Democratische Bond, aanvankelijk Treubs partij.

Tot 1921 bleef hij in de Kamer, daarna verliet hij de politiek. In de jaren twintig was hij voorzitter van de Ondernemersraad in Nederlands-Indië, waar hij zich zou bezighouden met de koloniale ‘ethische politiek’. Luttele jaren voor zijn dood schreef hij nog wat bittere oudemannenmemoires, waarin hij mokte en morde hij over de veranderende wereld en fantaseerde over een staatsgreep. Door de conservatieve walm die uit deze teksten opsteeg, is Treub nadien weleens onterecht weggelaten uit de canon van het sociaal-liberalisme.

De scandaleuze, nauwelijks geheime liefdesrelatie met zijn 39 jaar jongere nichtje Alice vormde het sluitstuk van een leven waarin hij zich zelden iets had aangetrokken van heersende conventies of vaststaande overtuigingen. Op 17-jarige leeftijd scheidde hij nog van zijn derde vrouw. Drie jaar later stierf hij, in Den Haag.

Voorloper

Negentiende-eeuwse liberalen streefden naar een nachtwakersstaat, die enkel een oogje in het zeil hield en alle ruimte gaf aan de dynamiek van de vrije markt. Radicale liberalen zoals Treub vonden dat aan het einde van de negentiende eeuw niet meer genoeg. Zij zagen hoe urbanisatie, industrialisatie en modernisering een complexe samenleving hadden gebaard waarin de staat niet alleen kon toekijken, maar ook actief moest handelen.

Treub was een voorloper, maar door de Eerste Wereldoorlog raakte iedereen het er links en rechts wel over eens dat de staat de markt zou moeten sturen, en niet andersom. Maar zijn effectieve crisismanagement had twee gezichten. Enerzijds bracht hij verschillende maatschappelijke spelers samen: de overheid, de handel, wetenschappelijke experts, internationale en nationale vrienden en vijanden. Deze aanpak zorgde voor een integratie van beleid en bestuur, en zou zelfs kunnen worden beschouwd als een voorloper van het poldermodel, of het lubberiaanse geregel. Anderzijds trok Treub ook wel erg veel macht naar zich toe en ondermijnde hij in crisistijd de democratische procedures. Beide interpretaties van de maakbare samenleving zouden terugkeren in het Interbellum, op verschillende manieren en bij verschillende partijen.

Met sabel en steek is Wim Treub als minister van Financiën onderweg naar de opening van de Staten-Generaal, 21 september 1915.

Slechts weinigen geloofden na 1918 nog dat de markt alles zou oplossen. Crisistijden brengen dit soort inzichten, zoals ook in 2022. Het kabinet Rutte IV bestaat onder andere uit twee liberale partijen, die allicht inspiratie kunnen putten uit de tijd van Treub. Rutte is inmiddels teruggekomen op zijn beruchte uitspraak dat visie is als een ‘olifant die het zicht ontneemt’. Hij lere van Treub, die zonder meer kan worden gekenschetst als ‘een liberaal met een verhaal’.

Meer weten

  • Deugdzaam liberalisme (1997) door Stefan Dudink beschrijft het sociaal-liberalisme in Nederland.
  • Buiten schot (2014) door Paul Moeyes gaat over Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog.
  • Enfant Terrible (2016) door Diederick Slijkerman gaat over de vele gezichten van Wim Treub.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 6 - 2022