Zoals in elke oorlog waren er in het Nederlands-Indonesische conflict van 1945-1949 mensen die duidelijk partij kozen, en mensen die een tussenpositie innamen. Een van deze ‘grijze’ personen was sultan Hamid II van Pontianak, West-Borneo.
Hamid, geboren in 1913, was ‘een man die nergens bij hoorde’, concludeert zijn onlangs gepromoveerde biograaf Katja Paijens. De sultanszoon volgde een opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Terug in Indië kreeg hij de juridische status van Europeaan, trouwde met een Nederlandse en werd officier in het KNIL. Tijdens de Japanse bezetting koos hij ervoor in krijgsgevangenschap te gaan, hoewel hij dat als Indonesiër niet hoefde. Het bleek zijn redding, want de Japanners vermoordden zijn hele familie vanwege hun relatie met de Nederlanders.
Na het uitroepen van de Republiek Indonesië op 17 augustus 1945 steunde Hamid het alternatieve plan van Den Haag voor een federatie van Indonesische staten. Hij was voor dekolonisatie, maar vond een eenheidsstaat niet passen bij de etnische diversiteit in de archipel. Het lukte Hamid en andere federalisten ternauwernood om een stoel aan de onderhandelingstafel te krijgen. Internationaal vonden zij geen gehoor.
Weliswaar kreeg Hamid een ministerspost in het Indonesische kabinet, maar in 1950 werd hij beschuldigd van het beramen van een coup, samen met de Nederlandse kapitein Raymond Westerling. Hij werd gearresteerd en veroordeeld tot een gevangenisstraf. President Soeharto liet hem in 1966 vrij. Twaalf jaar later overleed Hamid.
Beeld: Hamid II (staand) spreekt tot Nederlandse en Indonesische onderhandelaars. Den Haag, 23 augustus 1949.
