Home Dossiers Middeleeuwen Bonifatius en de kerstening van Nederland

Bonifatius en de kerstening van Nederland

  • Gepubliceerd op: 18 mei 2005
  • Laatste update 07 dec 2023
  • Auteur:
    Marco Mostert
  • 9 minuten leestijd
Bonifatius in de twaalfde eeuw.
Banner Middeleeuwen
Dossier Middeleeuwen Bekijk dossier

Rond het jaar 700 staken Willibrord (658-739) en Bonifatius (672-754) vanuit Engeland over naar het huidige Nederland om de heidenen hier te kerstenen. Willibrord bekeerde iedereen tot het christendom en Bonifatius verdiepte hun geloof door zijn prediking. Alleen de Friezen hielden vast aan hun eigen religie, en dat leidde tot de beroemde moord op Bonifatius bij Dokkum.

Bovenstaand verhaal over de kerstening van Nederland is de afgelopen decennia onder vuur komen te liggen. De bewoners van de Lage Landen lieten zich maar langzaam overtuigen en het duurde eeuwen voordat de kerk zijn positie hier definitief had verzekerd-denkt men thans. Na de dood van Bonifatius lijkt het Friese bisdom, dat grofweg het westen en noorden van het huidige Nederland omvat moet hebben, zelfs min of meer te zijn opgeheven. Pas in de tiende eeuw lukte het bisschop Balderik (917-975) vanuit Utrecht weer een rol van betekenis te spelen.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

In de tiende eeuw werd ook de bestuurlijke organisatie van de kerk op lokaal niveau ter hand genomen. Daarvóór bestonden hier waarschijnlijk alleen zogenoemde eigenkerken, die eigendom waren van de stichters, hun erfgenamen, of de kloosters waaraan ze ooit gegeven waren. Ze waren in de eerste plaats bedoeld voor het zielenheil van de stichter, diens verwanten en familia-iedereen die van hen afhankelijk was-die de priester onderhielden. Pas in tweede instantie dienden de eigenkerken ook het heil van eventuele andere omwonenden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In de elfde eeuw vormden zich nieuwe nederzettingen; de bewoners hadden behoefte aan een kerk of kapel voor iedereen. Uit die tijd stammen de eerste echte parochies, en in deze periode werd geregeld kerkbezoek belangrijk voor de gehele bevolking. Het zal geen toeval zijn dat in het elfde-eeuwse Leven van de heilige Frederik, bisschop van Utrecht in de negende eeuw, de trouwe kerkgang van de heilige voor het eerst nadrukkelijk aan de gelovigen ten voorbeeld wordt gesteld.

Uit deze tijd stamt ook de werkelijke kerstening: die van het inwendige gedrag, het denken en voelen, het geweten en de criteria voor wat ‘goed’ en wat ‘kwaad’ was. De christelijke boodschap drong door tot het hart en de ziel van de gelovigen. De persoon van Jezus van Nazareth werd voor hen definitief van ultiem belang.

Een belangrijk moment in het kersteningsproces was dan ook-paradoxaal genoeg-het eerste optreden van ‘ketterijen’: twijfels aan de officiële geloofsleer ontstaan namelijk pas als men de geloofswaarheden werkelijk serieus neemt. In het diocees Utrecht vinden we de eerste ‘ketterij’ aan het begin van de twaalfde eeuw, rond de persoon van Tanchelm. Hij protesteerde tegen misstanden binnen de clerus, de kerkelijke liturgie en het betalen van kerkelijke belastingen. Tanchelm stond een leven voor zoals de apostelen dat ooit geleefd hadden. Juist onder leken zocht en vond deze beweging aanhangers.

Al met al duurde de kerstening in deze gebieden zo’n zeshonderd jaar: van de komst van de eerste Frankische missionarissen rond 600 tot het begin van de dertiende eeuw. De achtste eeuw, de periode van Willibrord en Bonifatius, was daarin evenwel cruciaal.

Smerig en goddeloos

Over de periode van het heidendom in de vroege Middeleeuwen is weinig bekend. Alle teksten uit die tijd zijn geschreven door christenen, dus we kunnen het heidendom alleen bestuderen door de bril van de christelijke tegenstanders. Die waren mordicus tegen heidense praktijken, die ze karakteriseerden als smerig en goddeloos: de goden van de heidenen waren afgoden, valse goden, fantasmen. De heidenen waren bezeten door de duivel en hun leer was een dwaalleer, schreven de christelijke auteurs. Zodra het christendom ook maar enigszins voet aan de grond had gekregen, werd het heidendom afgedaan met een scheldwoord als ‘ketterij’.

Over de eerste fase van het kersteningsproces weten we iets meer. De beruchtste gebeurtenis uit die periode, de moord op Bonifatius, is bijvoorbeeld goed gedocumenteerd. Een jaar of zes na de moord, rond 760, beschreef de Angelsaksische geestelijke Willibald vanuit Mainz het leven van Bonifatius, waarbij hij gebruikmaakte van ooggetuigenverslagen.

Volgens Willibalds heiligenleven voer Bonifatius met zijn metgezellen vanuit Mainz over de Rijn naar Friesland. Daar aangekomen verwoestte hij waar nodig heidense plaatsen en afgodsbeelden, bouwde kerken en doopte grote aantallen mannen, vrouwen en kinderen. Bij de Boorne, aan de grens van Westergo en Oostergo in de huidige provincie Friesland, sloeg hij samen met een aantal geestelijken zijn tenten op. Daar werden dopelingen voor Bonifatius gevoerd, die hun de hand oplegde. Daarop gingen ze naar huis, met de bedoeling om op de dag van het vormsel terug te keren.

‘Toen de vastgestelde dag echter aanbrak,’ schrijft Willibald, ‘en het rode morgenlicht met de opkomende zon doorbrak, kwamen er in plaats van vrienden vijanden terug, en nieuwe beulsknechten in plaats van nieuwe gelovigen. En een enorm aantal vijanden drong met blinkende wapens, met schilden en speren, het kamp binnen.

Daar storten de wapenknechten die uit hun tenten komen zich meteen op hen, en ze slaan de wapens op elkaar, en proberen de heiligen en hen wie spoedig de martelaarsdood te wachten staat te beschermen tegen de woedende heerschare van het razende volk. Zodra hij het aanstormen van de tierende massa gewaarwordt, verzamelt de man Gods meteen zijn schaar geestelijken om zich heen, neemt de relikwieën van de heiligen die hij bij zich placht te hebben, schrijdt zijn tent uit en verbiedt de wapenknechten ogenblikkelijk verder te vechten, met de woorden: “Laat af, mannen, van de strijd, houdt op met oorlog voeren, want het ware getuigenis van de Heilige Schrift leert ons, niet kwaad met kwaad te vergelden, maar kwaad met goed.”

Terwijl hij met dergelijke aansporingen van de Leer zijn leerlingen vriendelijk aanzette tot de martelaarskroon, stortte de hele woedende menigte heidenen zich met zwaarden en volle wapenrusting over hen heen en hieuw hun lichamen neer in heilbrengende moord.’

Afgodendienaars

De heidenen plunderden het kamp. ‘En ook de kisten, waarin veel boeken zaten, en de busjes die relikwieën bevatten, roofden ze in de waan dat ze een hoeveelheid geld en zilver gewonnen hadden.’ Daarop begaven ze zich naar de schepen, met de proviand van de geestelijken en hun wapenknechten. Ze vonden onder meer wijn, die ze meteen opdronken.

De verdeling van de buit leverde problemen op. De rovers kwamen er niet uit hoe ze hun buit moesten opsplitsen, en het eindigde ermee dat er twee partijen ontstonden die op elkaar inhakten. En zo kwamen veel moordenaars om door hun gierigheid, schrijft Willibald. De overlevenden vonden tot hun afgrijzen geen goud en zilver. Ze troffen slechts boeken aan, die ze uit woede weggooiden over de velden of in het moeras wierpen. Gelukkig werden ze later teruggevonden en verstuurd naar het door Bonifatius gestichte klooster Fulda, midden in het huidige Duitsland.

De beulen verging het slecht. Toen het nieuws van de gruwelijke moordpartij zich verspreid had in het land, rukten ‘snelle krijgers van de komende wraak’ op naar de plaats van de moord, ‘betraden het land van de ongelovigen en brachten de van verschillende kanten hen weerstrevende heidenen een verwoestende nederlaag toe’. Vluchtelingen werden nagezeten, hun have en goed genomen. ‘De christenen keerden met de buitgemaakte vrouwen, kinderen, knechten en dienstmaagden van de afgodendienaars naar huis terug.’ De overgebleven heidenen bekeerden zich schielijk tot het christendom.

Geen van de gezellen van Bonifatius overleefde het woeden der heidenen, dus Willibald kan niet werkelijk geweten hebben wat Bonifatius’ laatste woorden waren. Hij legde hem daarom vreedzame christelijke woorden in de mond die pasten binnen de conventies van een categorie heiligenlevens: die van missionarissen die op gruwelijke wijze omkwamen als martelaar voor het geloof.

Demoniseren

Wie nou die Friezen waren met wie Bonifatius te maken had, wordt steeds onduidelijker. Zeer waarschijnlijk waren het andere mensen dan de ‘Friezen’ die de Romeinen eeuwen eerder hadden aangetroffen in de drassige gebieden ten noorden van de grenzen van het Romeinse Rijk in de Rijndelta. Mogelijk waren het immigranten uit Engeland, die afstamden van groepen die Germaanse dialecten spraken en enkele eeuwen eerder Brittannië aan zich hadden onderworpen.

Het vroegmiddeleeuwse Friesland besloeg ongeveer het gebied van het huidige Zeeland tot Oost-Friesland en landinwaarts tot aan Utrecht en Dorestad, bij het huidige Wijk bij Duurstede, maar vormde geen eenheid, cultureel noch politiek. Er waren wel Friese koningen, zoals de regionaal zeer machtige Radbod, die zetelde in Utrecht en Dorestad. Hier, aan de grenzen van wat eens het Romeinse Rijk was, vermengden zich etnisch en cultureel verschillende grotere en kleinere groepen. Het was hier, in Utrecht, dat de Angelsaksische missie onder de Friezen begon. De missionarissen kregen daarbij ruimschoots ondersteuning vanuit het zuiden, van de christelijke Frankische machthebbers die de macht van de Friezen over Dorestad en Utrecht bestreden: nu eens beheersten de Franken de steden, dan weer de Friezen.

We weten niet veel over de gebruiken van de Friezen die Bonifatius doodden. We mogen aannemen dat ze geloofden in een of meer goden, verheven wezens die uitzonderlijke eerbied en verering verdienden. Zij lieten zich in hun handelingen gedeeltelijk leiden door hun religieuze opvattingen, blijkt onder meer uit een lijst van niet-christelijke religieuze praktijken die in het Utrechtse missiecentrum werd opgesteld (zie kader). En zij gaven, zo blijkt uit diezelfde lijst, aan hun geloof een symbolische uitdrukking in woord, beeld of gebaar.

Ze hadden godsdienstige opvattingen, houdingen, bijeenkomsten, rituelen en godsdienstige gebouwen en gebruiksvoorwerpen die anders waren dan die van de door de Franken gesteunde christenen. Ze ontleenden daar hun identiteit aan, terwijl de christenen hun goden letterlijk demoniseerden. Dat kon niet goed gaan. Geweld werd door beide partijen niet geschuwd, en het resultaat-de moord-is bekend. 

De nakomelingen van de daders werden binnen een luttel aantal generaties christenen-en niet alleen uiterlijk. In het verhaal van de kerstening van Nederland blijven de gebeurtenissen van 5 juni 754 dan ook een kernmoment: de Franken namen de gelegenheid te baat om hun invloedssfeer in het noorden uit te breiden, en de macht van de Friese koningen in te perken. Het christendom was nu de religieuze norm, hoe lang het ook zou duren voordat deze religie daadwerkelijk door het overgrote deel van de bewoners van het latere Nederland werd aangehangen. 

Meer weten:

  • In 754: Bonifatius bij Dokkum vermoord door Marco Mostert (1999), verschenen in de serie Verloren Verleden, staan de feiten over de moord.
  • De heidense Middeleeuwen onder redactie van L. Milis (1991) behandelt onder meer de kerstening van Europa.