Vijftien jaar geleden maakte de eerste en enige Nederlandse astronaut zijn reis door de ruimte. Sinds de Koude Oorlog voorbij is, stelt de ruimtevaart niet zoveel meer voor, vindt Wubbo Ockels. Hij werkt nu aan een project waarmee op tien kilometer hoogte energie opgewekt kan worden. ‘Door de ruimtevaart hebben we net op tijd gezien dat we de aarde kapot aan het maken zijn.’
Deze zomer werd planetoïde 9496 die ergens in een baan tussen Mars en Jupiter zweeft, naar hem vernoemd. Vijftien jaar geleden, op 9 oktober 1985, vloog Wubbo Ockels als eerste Nederlander mee met spaceshuttlemissie D-1. In geitenwollen sokken en korte broek – ‘dat doe ik voor alle Nederlandse vrouwen’ – was hij een wat onorthodoxe verschijning. Terug op aarde werd hij, tot zijn verbazing, verwelkomd als de held van de natie.
Tegenwoordig werkt Ockels bij het European Space Agency (ESA) in Noordwijk. Daar probeert hij de Europese jeugd aan de ruimtevaart te brengen. Ook is hij uitvinder. ‘Als je vraagt of ik het over zou willen doen – onmiddellijk. De ruimte in is absoluut uniek.’
Hoe bent u astronaut geworden?
‘Als jongetje tekende ik al bijzondere vliegtuigen waarmee ik de wereld kon rondvliegen. School interesseerde me niet zo, dat kwam pas op de HBS. Ik had toen een fantastische natuurkundeleraar, vandaar dat ik dat uiteindelijk ben gaan studeren. Vlak na mijn promotie, in 1977, werden er door het European Space Agency astronauten gevraagd. Ik heb me daar toen voor aangemeld. Ja, en bij de interviews en tests bleek dat ik net op het goede moment aan alle vereisten voldeed. Ik was toen ook absoluut zeker dat ik die eerste vlucht in 1983 zou maken.’
Toch was de Duitser Ulf Merbold u voor.
‘Ja, kijk, ik zat in Amerika voor een astronautenopleiding, terwijl Ulf ondertussen heel intensief met de Europese wetenschappers had gewerkt. En dat waren uiteindelijk de mensen die de keuze maakten. Er was ook een zekere politieke druk vanuit Duitsland. Europa had voor het spaceshuttleproject het ruimtelaboratorium Spacelab gebouwd, en daar had Duitsland heel erg veel geld in gepompt. Dan zou het toch wel leuk zijn als de eerste Europese astronaut een Duitser was.
Bij de bekendmaking zaten we met z’n tweeën in een kamertje, ergens in het NASA- complex. Dat ging allemaal heel officieel. Toen we de uitslag te horen kregen, haalde Ulf een fles koude champagne uit zijn koffertje. Die was eigenlijk voor mij bedoeld – zelfs hij had een beetje verwacht dat ik die eerste vlucht zou hebben.’
In 1985 was het uw beurt. Hoe was die vlucht?
‘In de ruimte zijn is fascinerend. De vrijheid die je voelt in zo’n zwevende toestand. Op aarde is alles dan zo zwaar, zo drukkend. Het was heel vreemd om ontkoppeld te zijn van de aarde. Het is opeens een bol waar je in anderhalf uur omheen draait. Dan zie je ook goed wat voor een oase het is, dat je zuinig moet zijn op die plek. Verder is zo’n vlucht gewoon heel erg hard werken. Een soort Olympische Spelen. Je moet in een heel korte tijd een stuk of zeventig experimenten afwerken. En dat terwijl die wetenschappers óp van de zenuwen achter zo’n controlpanel zitten.
De experimenten varieerden van het maken van nieuwe metaallegeringen tot het gewichtloos bevruchten van paddeneieren. Daarnaast waren we zelf proefkonijn. Je hele lichaam zit vol met elektroden om te meten hoe het met je bloedhuishouding gesteld is, of je botten niet langzaam aan het ontkalken zijn, dat soort dingen. Gewichtloosheid is een hele prettige toestand, maar niet bepaald iets waar het menselijk lichaam op gebouwd is.’
Terug op aarde was u een bekendheid. Altijd op TV, radio, in de krant, zelfs een zoutje van Smiths liep met u weg.
‘Bekend zijn is erg prettig. Alle deuren staan voor je open, je krijgt veel gedaan. Maar ik voelde ook een hele grote verantwoordelijkheid, een prestatiedrang. Al die mensen die in mij geïnteresseerd waren, die moest ik wel iets waardevols kunnen vertellen. Kijk-TV was daarop een antwoord. Dat was een programma waarin ik techniek en wetenschap, van platenspeler tot turbomotor, begrijpelijk probeerde te maken voor een groot publiek. Er waren natuurlijk ook vervelende dingen. Dat je met je dochter gaat schaatsen en je kop meteen op de voorpagina van Privé staat – dat is voor een kind toch een soort vertrouwensbreuk, die wil meteen niet meer met je schaatsen. Ja, en over dat zoutje, dat wilde ik niet hebben. Stel je voor zeg, zouden mijn kinderen door het leven gaan als ‘Wockeltjes’. Die campagne ging toch door, achteraf heb nog excuses gekregen, maar die zijn dan niet meer zo veel waard.’
Drie maanden na uw vlucht explodeerde de Challenger.
‘Voor mij persoonlijk was het een enorme klap, er zaten collega’s en vrienden in die shuttle. Later hoorde ik van die rubberen ring bij de brandstoftank die slecht sloot, en dat het eigenlijk veel te koud was geweest om op te stijgen. Ik werd zo ontzettend boos op die belachelijke bureaucratie bij de NASA – keep the program, keep the momentum. Het was heel duidelijk dat dat domme in het programma zat, dat had ik al eerder gezien. Ze waren op een gegeven moment achterop met het bekleden van de shuttle met hittebestendige tegeltjes. Ze hebben toen honderden studenten opgetrommeld om het werk af te maken. Natuurlijk moest dat gesupervised worden. Dan wordt er zo’n vrouw achter een tafeltje geplant die helemaal niet lekker in d’r vel zit, die is veel te dik en die valt in slaap. Op dat moment zeg je er niets van, want dat is jouw plaats niet. Maar het is wel tekenend.
Maar uiteindelijk heb ik toch respect gekregen voor de manier waarop de NASA en Amerika hiermee zijn omgegaan. Door de onderzoekscommissie Rogers is toen echt de onderste steen bovengehaald. Amerikanen zijn dan heel direct: ‘Jij was de verantwoordelijke? Dan ga je weg, klaar.’ En geen discussie. Men heeft de hulp van astronauten ingeroepen om het programma veiliger te maken. Dat is heel goed geweest. Nadien heeft de shuttle nog tachtig keer gevlogen, zonder ongelukken.’
Lag het aan de ramp dat u geen tweede keer de ruimte in bent gegaan?
‘Tot op zekere hoogte. Aanvankelijk was ik heel optimistisch over mijn kansen. Maar de veiligheidsvoorzieningen werden na het ongeluk erg aangescherpt. In plaats van acht mochten er maar zeven mensen mee. Er waren vijf Amerikanen, twee Duitsers én een Wubbo Ockels en de Duitsers moesten beslissen, dus toen viel ik af. Ik heb het later nog wel geprobeerd, maar op een gegeven moment had ik geen zin meer in dat eeuwige getouwtrek. Ik zag collega’s hun hele leven wachten op een volgende vlucht, en zo ben ik niet. Ik haal mijn waarde niet uit herhaling.’
De spaceshuttle waar u mee vloog was onderdeel van weer een prestigeslag in de Koude Oorlog.
‘De Koude Oorlog was fantastisch voor de ruimtevaart. Juist die enorme prestatierace maakte dat iedereen wist wat er moest gebeuren, alle neuzen stonden dezelfde kant op. Zo’n Apollo-project om mensen op de maan te brengen, dat is in minder tijd tot stand gekomen dan dat wij over de Betuwelijn hebben gediscussieerd. En of het nou zo agressief was – volgens mij is de ruimtevaart daar niet geschikt voor. Om maar de spionagesatellieten te noemen, die ziet iedereen hangen, daar kan je helemaal geen gekke dingen mee doen. Ze scheppen eerder vertrouwen, omdat je weet waar de ander mee bezig is. En de politiek – daar interesseer ik me niet voor. Dat gaat allemaal veel te langzaam, dat gesodemieter met vergaderingen.’
Met het spaceshuttleproject wilden jullie een lijndienst op de ruimte creëren, wat is daar van terechtgekomen?
‘Tijdens de Koude Oorlog dacht men nog dat er daarboven een enorme bedrijvigheid zou ontstaan. Met dat idee werd de spaceshuttle ontwikkeld. Dat bleek allemaal moeilijker dan gedacht. De politieke motivatie was niet meer zo sterk, omdat de verhoudingen tussen Amerika en de Sovjet-Unie toch iets beter waren, en dus was er minder geld beschikbaar. De mensen die eraan werkten, hadden ook een andere instelling dan in het Apollo-tijdperk, waren minder gedreven. En de markt daarboven, die ontstond niet. De shuttle kreeg toen functies waarvoor ze niet gemaakt was, zoals het naar boven brengen van satellieten. Het project werd ontzettend duur – per vlucht zo’n 1 miljard dollar. Tegenwoordig is de belangstelling helemaal weggeëbd. We zitten met onze hoofden al weer veel verder: op Mars of op bemande ruimtestations.’
Ruimtevaart wordt eigenlijk alleen maar geassocieerd met Amerika, misschien Rusland. Wordt het niet tijd voor Europa om iets substantieels te ondernemen?
‘Europa had in de jaren tachtig een ambitieus plan voor onafhankelijke ruimtevaart, los van de Verenigde Staten. Dat is prachtig, en ook noodzakelijk. Europa is economisch gezien sterk genoeg, heeft een veel rijkere cultuur en historie en draagt daardoor wat mij betreft de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de wereld. Maar de onafhankelijkheid van Europa in de ruimtevaart is nooit echt goed ontwikkeld. Ieder land volgde als het ware zijn eigen strategie en door die nationale gerichtheid sneeuwde de Europese ruimtevaartgedachte helemaal onder. Natuurlijk is de raket Ariane ontwikkeld, die is heel belangrijk geworden voor het lanceren van commerciële satellieten. Eigenlijk was het goed geweest daar een shuttle op te zetten en zelf mensen de ruimte in te sturen. Dan ben je niet meer afhankelijk van NASA.
Geld is natuurlijk een deel van het probleem. In Amerika is defensie de drijvende kracht achter technologie en ruimtevaart, altijd geweest ook, dat gaat daar allemaal veel slagvaardiger dan hier. Maar het gaat ook om mentaliteit. In Europa denken we dat we technologisch niet veel voorstellen, dat ruimtevaart toch vooral een zaak van de NASA is.’
Heeft u daar zelf dan iets mee gedaan, met die achtergestelde positie van Europa?
‘Ik had in 1996 een plan om Europa eindelijk eens op de kaart te zetten, om vaart te krijgen in die ruimtevaart hier. Euromoon heette dat. Daarin wilde ik met een onbemand ruimtevaartuig naar de zuidpool van de maan, waar de zon nooit onder gaat – heel handig voor de energievoorziening. Uiteindelijk zou het doel een maanbasis zijn, bewoond door robots. Door middel van virtual reality zou je vanaf de aarde een uitstapje kunnen maken op de maan. Beam me up, Scotty in het echt, zeg maar. Er was heel veel enthousiasme voor, vooral bij de jeugd. Maar dan stuit je weer op die ruimtevaartpolitiek. En die is zo duf, zo ouderwets. Ze hebben geen idee van wat er in de maatschappij speelt. Nee, het project was te eng, en Europa werd ook al teveel benadrukt. Nou vraag ik je! Waar zijn we nu met z’n allen zo hard naar op zoek? Iets om de Eurogedachte mee naar voren te brengen.’
U werkt nu bij ESA, u geeft college aan de universiteit in Delft, u bent bezig met duurzame energie. Ligt uw eigen toekomst in de ruimtevaart?
‘Ik geef de laatste jaren steeds meer aandacht aan de dingen die ik zelf heb uitgedokterd. Dat astronaut zijn, dat is toch een beetje met je neus in de boter vallen, dat is geen verdienste van jezelf. Mijn roeping nu is het ontwikkelen van duurzame-energieprojecten. Dat is wat mij betreft het belangrijkste wat overgebleven is van veertig jaar ruimtevaart. Dat we door het gemonitor met satellieten net op tijd zagen dat we de aarde kapot aan het maken zijn. Via ruimtevaart zijn we daarachter gekomen, via ruimtevaart kunnen we het oplossen. Voor die projecten heb ik een eigen bedrijf, Wubbo Ockels BV.
Ik bezig nu met een waanzinnig project: ik ontwerp een laddermolen, een soort hele grote windmolen die op tien kilometer hoogte energie gaat opwekken. Zo hoog levert zo’n molen zo’n zestig keer meer energie op dan op de grond. Om het project te stimuleren heb ik plannen voor een Wubbo Ockels Instituut in Amsterdam. Als het allemaal gaat lukken, ben ik heel wat verder dan toen ik astronaut was. Want er zijn driehonderd astronauten in de wereld, en er is er maar een die zo gek is om te denken dat dit gaat werken. Dus ik laat de ruimte voor wat ‘ie is. Maar als ze me vragen naar Mars te gaan, dan ga ik toch wel mee, hoor.’
Meer over NASA en ESA op www.nasa.gov en www.esa.int