Tijdens de Opstand opereerde Willem van Oranje vanuit een zwakke stelling. Zijn bondgenoten waren onbetrouwbaar en hij had schrijnend geldgebrek. Toch hield hij vol en streefde naar een ‘religievrede’. Uit deze nieuwe biografie komt hij, ondanks zijn fouten, naar voren als een groot man.
Op de eerste bladzijden van René van Stipriaans biografie van Willem van Oranje treffen we de 22-jarige prins aan op een modderige vlakte in wat tegenwoordig de Belgische provincie Namen is. In opdracht van Karel V bouwt de piepjonge legerleider hier een vesting die een Franse opmars naar de noordelijker gelegen territoria van de Habsburgse vorst moet blokkeren. Willem van Oranje kwijt zich uitstekend van deze taak en vernoemt het vestingstadje, dat groter is geworden dan de bedoeling was, naar de troonopvolger: Philippeville.
Op het einde van boek vergelijkt Van Stipriaan Oranjes bouwactiviteiten in 1555 met die van Vespasiano Conzaga, die in dezelfde periode in opdracht van Karel V een soortgelijke opdracht uitvoerde in Italië. Deze hoge edelman was ook een van Karels favorieten en kweet zich eveneens uitstekend van zijn taak. Het vestingstadje Sabbioneta duikt dikwijls op in boeken over kunstgeschiedenis of architectuur en staat tegenwoordig op de Werelderfgoedlijst. In tegenstelling tot Oranje komt Conzaga in geschiedenisboeken nauwelijks voor.
Hoe het kon dat twee leeftijdgenoten, met vergelijkbare achtergrond en carrièrekansen, een heel andere plek in de geschiedenis kregen, wordt duidelijk uit Van Stipriaans biografie. Terwijl Conzaga een van de meest loyale legerleiders en adviseurs van Filips II werd, ging Oranje een heel andere weg. Dit klinkt als een welbewuste keuze. De kracht van deze biografie is dat de auteur laat zien dat Oranje zich tussen 1560 en 1584 ontwikkelde tot een belangrijke speler in de internationale politiek, maar dat hij vaak ook een speelbal was van krachten waarop hij nauwelijks invloed had.
In liberaal-nationalistische en protestants-christelijke kringen is Oranje lang vereerd als de ‘Vader des Vaderlands’ en verdediger van het ‘ware geloof’. De afgelopen decennia was het gewoonte om hem af te schilderen als een hyperambitieuze en opportunistische edelman die alleen zijn eigen belangen najoeg. Ook het feit dat hij vrijwel altijd zijn kaarten tegen de borst hield en de kunst van het veinzen perfectioneerde, wordt niet zelden negatief geïnterpreteerd. Van Stipriaan wijst er terecht op dat dit soort dingen in die tijd voor alle hoge edelen gold, en dus weinig zegt over de rol en betekenis van Oranje.
Oranje was inderdaad heel ambitieus en wilde de eer, glorie en bezittingen van zijn familie vermeerderen. Dus toen hij het gevoel had dat Filips II hem kleineerde, laaide de oude rancune van de Nassaus ten opzichte van de succesvollere Habsburgers weer op. Maar dat is niet het hele verhaal. Uitgebreid en helder beschrijft de biograaf de internationale krachtsverhoudingen ten tijde van Karel V en Filips II, de verplichtingen en geneugten van de hoge adel, de opkomst van het protestantisme en de reactionaire ontwikkeling binnen het katholicisme, en de starre wijze waarop Filips de Habsburgse centralisatie- en godsdienstpolitiek doorzette.
Filips II, die in 1555 zijn vader was opgevolgd als landsheer van de Nederlanden, joeg niet alleen Oranje tegen zich in het harnas. Zijn belasting- en centralisatiepolitiek viel slecht bij de gewesten en de steden, de adel voelde zich verdrongen uit het landsbestuur en het opkomende, militante calvinisme zag de fel katholieke koning als een soort plaatsbekleder van de duivel. Minutieus beschrijft Van Stipriaan hoe Oranje zich bewoog tussen deze radicaliserende krachten, waarbij zijn talent voor public relations en propaganda een niet te onderschatten factor was.
Terwijl sommige historici ook in Oranjes religiepolitiek niets anders zien dan opportunisme, toont Van Stipriaan dat hij wel degelijk diepgelovig was, maar dat zijn geloof ‘algemeen christelijk’ van aard was. Oranje vond dat christenen elkaar niet naar het leven moesten staan en dat dogmatische verschillen niet op de spits moesten worden gedreven, omdat dan de gemeenschappelijke kern van het geloof uit het oog werd verloren. Hij bepleitte een zogenoemde ‘religievrede’, waarbij de verschillende geloofsgemeenschappen naast elkaar konden leven. Tegelijkertijd wijst de biograaf erop dat deze politiek er mede de oorzaak van was dat het gebied waar de Opstand voet aan de grond kreeg steeds verder afbrokkelde. Veel tijdgenoten wilden namelijk de hegemonie van één geloof – en uiteraard het hunne.
Volgens Van Stipriaan laat Oranjes volwassen leven zich voor het grootste deel typeren als ‘schaken in een zwakke en vaak zelfs verloren stelling’. Hij moest voortdurend dealen met onbetrouwbare bondgenoten, met radicalen die niets snapten van diplomatie en met militairen die alleen voor het geld vochten. Terwijl er letterlijk geen dag voorbijging zonder financiële zorgen die zelfs de meest stabiele geest tot wanhoop moesten drijven. En het grootste deel van de tijd kon hij niets anders doen dan reageren op de omstandigheden en de schade beperken.
Oranje was berekenend en kon keihard zijn, maar tegelijkertijd dwingen zijn doorzettingsvermogen, moed en voor die tijd verstandige ideeën omtrent politiek en religie bewondering af. Een heilige was hij allerminst, maar dat hij ondanks alles een groot man was wordt in deze prachtige biografie overtuigend aangetoond.
De zwijger. Het leven van Willem van Oranje
René van Stipriaan. 944 p. Querido Facto, € 39,99|