Koningin Wilhelmina gedroeg zich tijdens de Tweede Wereldoorlog lang niet zo manmoedig en standvastig als vaak wordt beweerd. Haar beoordelingsvermogen liet haar dikwijls in de steek, en het leek soms alsof de spanning van de oorlog haar te veel werd. Keer op keer kwam de koningin in botsing met ministers, die zich ergerden aan haar eigenzinnige gedrag.
Op 21 september 1944 kwam de Nederlandse ministerraad in Londen in vergadering bijeen. De minister van Justitie, Gerrit Jan van Heuven Goedhart, deed ‘verbluffende onthullingen’ over het ‘alleronaangenaamste’ onderhoud dat hij een dag eerder had met koningin Wilhelmina. ‘Zij liet zich op zeer onbehoorlijke wijze uit over al hare ministers,’ noteerde zijn collega-minister Otto van Lidth de Jeude in zijn dagboek. ‘Voor argumentatie is Zij niet vatbaar meer en haar optreden overschrijdt de grenzen der welgevoeglijkheid meer en meer.’
Meer lezen over de Tweede Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Wilhelmina’s gedrag had Goedhart, die pas twee maanden minister was, onthutst. In de vergadering sprak hij uit wat al vaker was geopperd door ministers met een langere staat van dienst: ‘Is Hare Majesteit wel geheel normaal? Heeft Zij door den schok der gebeurtenissen niet totaal haar evenwicht verloren?’
Wilhelmina als oorlogskoningin
Het bovenstaande strookt niet met het beeld van Wilhelmina dat na de oorlog is blijven bestaan. Volgens de algemene opvatting was de ‘oorlogskoningin’ juist een baken van onverzettelijkheid te midden van zwakke en laffe ministers. Winston Churchill noemde haar ‘de enige man in het Nederlandse kabinet’, een kwalificatie die zijzelf ongetwijfeld onderschreef. In brieven aan haar dochter Juliana duidde Wilhelmina haar ministersploeg steevast aan als ‘zwakke broeders’, ‘’t oude mannenhuis’ of – haar favoriet – ‘het stel’.
Inderdaad was er veel aan te merken op enkele ministers, die zo geschokt waren door de Duitse inval in Nederland dat zij aanvankelijk niet in staat waren om leiding te geven. Dat gold ongelukkigerwijs met name voor minister-president Dirk de Geer. Toen opperbevelhebber generaal Winkelman meedeelde dat de regering Den Haag moest verlaten, waren ‘een paar heren zelfs aan het huilen geslagen’, vertelde Wilhelmina in 1956 aan historicus Loe de Jong.
Maar zelf was ze net zo overstuur. Toen de minister van Oorlog, Adriaan Dijxhoorn, kort na aankomst in Londen met Wilhelmina door de tuin van Buckingham Palace wandelde, kon zij niets anders uitbrengen dan: ‘We moeten het land redden! We moeten het land redden!’ Ook de hoge Nederlandse ambtenaar in Londen George H.C. Hart merkte dat Wilhelmina ‘geheel verslagen’ was. Hij hoopte dat zij snel uit haar dal zou kruipen, want ‘we hebben leiding en beslissingen nodig’.
Regeringszetel in de Tweede Wereldoorlog
De eerste knoop die moest worden doorgehakt was de vraag of koningin en kabinet in Londen zouden blijven. Op 24 juni 1940 besloot de ministerraad om de regeringszetel te verplaatsen naar het vrije Nederlands-Indië. Daar was veel voor te zeggen, omdat de regering dan op eigen grondgebied en bij haar eigen onderdanen zou zijn. In Indië zou zij leiding kunnen geven aan de landsverdediging tegen de Japanse dreiging. Voor sommige ministers telde bovendien dat de Nederlandse regering vanuit Indië zelfstandiger kon opereren dan wanneer zij afhankelijk was van de Britse gastvrijheid.
Wilhelmina had er geen enkel bezwaar tegen als de ministers zonder haar naar Indië gingen. ‘Het zou eenvoudig heerlijk zijn ze kwijt te zijn!!!’
Bezwaren waren er ook, zeker achteraf gezien. Misschien had de bevolking in Nederland zich voor de tweede keer in de steek gelaten gevoeld wanneer de regering helemaal uit Europa was vertrokken. Ook had deze dan bij de Japanse inval in 1942 opnieuw moeten vluchten. Dat risico bestond in de zomer van 1940 echter ook in Groot-Brittannië, dat met angst en beven een Duitse invasie verwachtte.
Het was Wilhelmina zelf die de ministerraad had voorgesteld naar Indië te gaan. ‘Ik bedacht het en ik was er erg enthousiast over,’ schreef zij op 2 juli 1940 aan Juliana. De koningin veranderde daarna echter van gedachten. Niet vanwege bovengenoemde bezwaren, maar ‘om de thermometer’: het Indische klimaat was haar simpelweg te heet. Dit argument kwam in Wilhelmina op toen het in Londen zelf ook zomers benauwd begon te worden. Maar ze had er geen enkel bezwaar tegen als de ministers zonder haar naar Indië gingen. ‘Het zou eenvoudig heerlijk zijn ze kwijt te zijn!!!’
De ministerraad weigerde op het besluit terug te komen. Minister van Justitie Piet Gerbrandy besloot echter van de gelegenheid gebruik te maken om premier De Geer beentje te lichten. Hij fluisterde Wilhelmina in dat zij moest voorstellen in plaats van de hele regering slechts een delegatie van ministers naar Indië te sturen. Uiteraard moest De Geer meegaan, en dan was de Londense regering van deze uiterst zwakke minister-president verlost. Zelf kon Gerbrandy dit voorstel niet indienen, omdat de andere ministers hem dan direct door zouden hebben.
Na lang touwtrekken gaf de ministerraad zich gewonnen en stemde De Geer ermee in met een klein clubje ministers naar Indië te vertrekken, terwijl de anderen met het staatshoofd in Londen zouden achterblijven. Was dit plan van Wilhelmina en Gerbrandy uitgevoerd, dan was er een uiterst merkwaardige situatie ontstaan, met twee Nederlandse regeringen die zich elk op een andere helft van de aardbol bevonden. Het was daarom een geluk dat de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, de komst van de ministersdelegatie afwees. Hij hield niet van pottenkijkers.
Wilhelmina en ‘vredesduif’ De Geer
Wilhelmina’s beroemdste wapenfeit is dat zij met succes weerstand bood aan leden van het kabinet die na de nederlaag in 1940 openstonden voor onderhandelingen met Duitsland. De belangrijkste ‘vredesduif’ was minister-president De Geer. Hij achtte Hitlers oorlogsmachine onoverwinnelijk en hoopte door vrede te sluiten te redden wat er te redden viel. Zo kon misschien worden voorkomen dat Nederland een fascistisch marionettenregime kreeg.
Het kabinet was verdeeld. De ministers Dijxhoorn (Oorlog) en Welter (Koloniën) deelden De Geers pessimisme over Engelands oorlogskansen. Andere kabinetsleden, met name Gerbrandy, hadden daarentegen geen enkel vertrouwen in Hitler als onderhandelingspartner. Zij wilden dat Nederland bleef doorvechten tot het bittere eind.
Wilhelmina dacht er ook zo over. Waar haar ministers nog aarzelden om De Geer weg te sturen, besloot zij op eigen houtje te handelen. Na de premier mondeling de wacht te hebben aangezegd, liet zij hem in haar plaats door de directeur van het Kabinet der Koningin een ontslagbrief sturen, waarop zelfs haar handtekening ontbrak. Over deze inbreuk op de erecodes waren de andere ministers zeer ontstemd. Maar ze waren ook opgelucht door het vertrek van De Geer. Als nieuwe minister-president wees Wilhelmina Gerbrandy aan.
Het feit dat Wilhelmina de knoop doorhakte en Nederland definitief in het geallieerde oorlogskamp trok, heeft haar veel lof opgeleverd. Dat is terecht. De Geer daarentegen leeft in de herinnering voort als een slappeling en defaitist. Toch was zijn opvatting dat de oorlog door onderhandelen moest worden beëindigd niet zo gek als achteraf lijkt.
Oorlogen eindigen normaal gesproken met het sluiten van een vredesovereenkomst, waarin de nieuwe machtsverhoudingen worden vastgelegd. Er was in het voorjaar van 1940 weinig reden om aan te nemen dat het dit keer anders zou gaan. Duitsland had bewezen dat het sterker was dan de andere Europese machten. In elk denkbaar vredesverdrag zou die dominante positie zijn erkend.
Veel politici in de verslagen landen konden daar wel mee leven: waren de Duitsers immers niet het grootste volk van Europa, en liepen zij technologisch en economisch niet op de anderen vooruit? Zo dacht de Franse regering erover toen zij besloot de strijd te staken en het bestuur over te dragen aan maarschalk Pétain. In Nederland lieten gerespecteerde politici als oud-premier Colijn soortgelijke geluiden horen.
Ook in Groot-Brittannië bestond een aanziende lobby vóór vrede met Duitsland. Het land stond er in de zomer van 1940 alleen voor en lag qua bewapening nog jaren achter op Duitsland. Als Hitler na de overwinningen op Polen en Frankrijk zijn winst had genomen en de strijd had gestaakt, dan had Duitsland waarschijnlijk nog decennialang het Europese continent beheerst. We weten nu dat het anders is gegaan. Hitler viel in juni 1941 de Sovjet-Unie binnen en verklaarde in december de oorlog aan de Verenigde Staten. Daarmee luidde hij zijn ondergang in. In 1940 kon echter niemand dit met zekerheid voorspellen.
Ongrondwettelijk
Wilhelmina’s gedraai in de kwestie rond de regeringszetel en haar respectloze optreden ten aanzien van De Geer zorgden voor de eerste barsten in de relatie tussen de vorstin en haar ministers. Toch moesten zij het samen zien te rooien. De afwezigheid van het parlement noodzaakte koningin en kabinet te regeren bij Koninklijk Besluit. Wetten moesten door beide partijen worden getekend om rechtsgeldig te zijn.
Dat wilde niet zeggen dat de grondwet, die bepaalt dat de ministers verantwoordelijk zijn en het staatshoofd onschendbaar is, niet meer gold. Volgens de gebruikelijke interpretatie van dit grondwetartikel moest de koningin zo min mogelijk ingrijpen in de politieke besluitvorming. Wilhelmina had echter een andere opvatting. Zij zag zichzelf als de belichaming van het Nederlandse volk, waardoor zij het recht had zich inhoudelijk met het regeringsbeleid te bemoeien, wetten te blokkeren en zelf beslissingen te nemen.
Wilhelmina zag zichzelf als de belichaming van het Nederlandse volk
Fasseur redeneert in zijn boek Krijgshaftig in een vormeloze jas dat Wilhelmina terecht de rol van de Tweede Kamer overnam. Het kabinet, dat in 1939 was aangetreden, was extraparlementair, wat wil zeggen dat het niet steunde op een coalitie van partijen. Terecht merkt Fasseur op dat het kabinet in Londen daardoor een zwakke democratische grondslag had. Maar wat was de democratische basis van de koningin, die slechts staatshoofd was op grond van geboorte en traditie? De ministers waren in elk geval nog met gedoogsteun van de Tweede Kamer benoemd.
Wilhelmina had echter weinig respect voor de bewindslieden. Onder Nederlanders in Londen ging een humoristisch abc’tje rond dat als volgt eindigde: ‘De X is Xantippe, die moet hen allen wippen.’ De X, dat was koningin Wilhelmina, die de ene na de andere minister uit het kabinet gooide. Van de dertien ministers die in mei 1940 naar Groot-Brittannië vluchtten, zouden er tien als ambteloos burger naar Nederland terugkeren.
Bij twee van hen, Dirk de Geer en minister van Scheepvaart Piet Kerstens, die zijn dossier nooit goed op orde kreeg, was duidelijk sprake van incompetentie. De anderen werden uit het kabinet gezet of stapten zelf op, na conflicten met de koningin.
Wilhelmina nam soms individuele ministers in vertrouwen, wie ze verbood belangrijke informatie door te spelen aan hun collega’s. Haar beroemde toespraken voor Radio Oranje weigerde ze vooraf aan de ministerraad voor te leggen; alleen Gerbrandy mocht ze inzien en mondjesmaat commentaar leveren. Toen de ministers Welter en Steenberghe in oktober 1940 werden verrast door een hun totaal onbekende ‘regeringsverklaring’, traden ze af.
Wilhelmina weigerde haar beroemde toespraken voor Radio Oranje vooraf aan de ministerraad voor te leggen
Van Lidth de Jeude vond de manier waarop Wilhelmina ministers tegen elkaar uitspeelde ongrondwettelijk. Op 8 juni 1944 schreef hij in zijn dagboek: ‘Majesteit, Gij speelt een gevaarlijk spel, want telkens weer wilt Gij roekeloos het schild van Uw onschendbaarheid wegwerpen!’
Beoogd Nederland na de Tweede Wereldoorlog
Het belangrijkste conflictpunt tussen vorstin en kabinet was de zogenoemde herstelwetgeving. Het ging hierbij om twee vragen: hoe kon men voorkomen dat na de aftocht van de Duitsers in Nederland een gezagsvacuüm ontstond, en hoe moest het Nederlandse politieke bestel er na de bevrijding uitzien? De ministers en hun ambtenaren maakten overuren om wetten en regelingen te ontwerpen die moesten zorgen voor een soepel herstel van het wettige gezag.
Wilhelmina moest van hun voorstellen echter niets weten. Toen minister Dijxhoorn van Oorlog in een nota het idee opperde om voor de overgangsperiode na de bevrijding een opperbevelhebber met verregaande bevoegdheden aan te stellen, vond de koningin hem ‘overrijp voor ontslag’. Zij waste Dijxhoorn zodanig de oren dat de minister zich genoodzaakt voelde op te stappen. ‘Ik kan u daartoe slechts encourageren,’ antwoordde Wilhelmina koel.
De vorstin had haar eigen plan met Nederland, en daar had ze niemand bij nodig. ‘Ons volk […] wil dat Oranje ’t voor ’t zeggen heeft,’ schreef de koningin in september 1941 aan haar dochter. ‘Kamer en ministerie, die nimmer werkelijk populair waren, hebben afgedaan op dit ogenblik en ze willen door Oranje rechtstreeks geregeerd worden. Er mogen dan wel ministers zijn en later ook wel een kamer maar op het tweede plan.’ De staatkundige restauratie die daarvoor nodig was noemde Wilhelmina ‘vernieuwing’.
De vorstin had haar eigen plan met Nederland
De koningin wilde in Nederland een ‘Voorlopig Bewind’ samenstellen, dat klaarstond om bij de bevrijding onmiddellijk het gezag over te nemen. Vervolgens zou Wilhelmina naar het bevrijde vaderland gaan om zich aan het hoofd te stellen. De ministers konden rustig in Londen blijven, want zij zouden in één klap werkloos zijn: ‘Ik keer terug, gij niet,’ zo liet zij de ministerraad weten.
Gerbrandy en de andere ministers hadden bezwaar tegen het ongrondwettelijke karakter van een bestuurslichaam dat bestond uit personen die door het staatshoofd zelf waren uitgekozen. Bovendien vreesden zij voor een onwerkbare situatie. Het Voorlopig Bewind zou moeten bestaan uit verzetsmensen. In Wilhelmina’s voorstelling was het verzet een homogeen geheel van mensen, die eendrachtig samenwerkten aan de ‘vernieuwing’ van Nederland. In werkelijkheid waren de Nederlandse verzetsgroepen verdeeld langs politieke en religieuze lijnen en hadden zij tegengestelde opvattingen en ambities.
In Nederland vielen Wilhelmina’s plannen dan ook niet in goede aarde. Toen zij in de herfst van 1943 via Radio Oranje op eigen houtje bekendmaakte dat zij zonder tussenkomst van haar ministers tot het volk zou spreken, en dat er na de bevrijding een Militair Gezag zou worden ingesteld, verschenen er heftige proteststukken in de illegale bladen. De ministerraad moest een tweede radioboodschap inlassen om de angst voor een dictatuur weg te nemen. Er zou wel een Militair Gezag komen, maar dit was slechts tijdelijk en moest zich verantwoorden aan het kabinet.
Wilhelmina had een vertekend beeld van de stemming in Nederland
Hoewel Wilhelmina terecht veel lof heeft gekregen voor haar bemoedigende radioredes aan het Nederlandse volk, overschatte ze zichzelf toen ze aan Juliana schreef: ‘Nederland en Nederland alleen is mijn kompas, omdat ik denk en voel zoals mijn vernieuwd volk.’ Zoals blijkt uit bovengenoemd voorbeeld, had ze een vertekend beeld van de stemming in Nederland.
Wilhelmina maakt minister vleuggellam
In november 1943 weigerde Wilhelmina een wetsvoorstel te tekenen dat door de ministerraad was aangenomen. Minister van Justitie Van Angeren had een Buitengewoon Politiebesluit ontworpen waarmee de rijkspolitie onder zijn gezag zou worden geplaatst. Wilhelmina vond dat hij te veel macht voor zichzelf opeiste.
Bovendien had Van Angeren Wilhelmina’s kandidaat voor de post van ‘directeur van politie’, haar omstreden vertrouweling François van ’t Sant, afgewezen. Het conflict kreeg een onaangenaam tintje toen de koningin Van Angeren tijdens de begrafenis van twee marechaussees demonstratief de rug toekeerde. Zonder het vertrouwen van de vorstin was de minister vleugellam. In juli 1944 trad hij af.
Een soortgelijk conflict deed zich voor rond het Ontwerpbesluit Tijdelijke Voorziening Staten-Generaal. Dit wetsvoorstel, dat de ministerraad had goedgekeurd, regelde de vorming van een nieuw parlement na de bevrijding. De Tweede Kamer zou bijeen worden geroepen in de samenstelling van vóór de Duitse inval, met uitsluiting van de ‘foute’ leden.
Wilhelmina weigerde echter het ‘gedrocht’ te ondertekenen. Ze had al in 1940 laten blijken dat ze er niet rouwig om was dat de Duitsers de oude Kamer hadden ontbonden. ‘Dat is goed voor later,’ schreef ze aan Juliana, ‘dan behoeven we die verpolitiekte heren niet terug te roepen en kunnen [we] aansturen op een andere en verjongde kamer.’
Wilhelmina wilde dat het nieuwe parlement zou worden gevormd uit door de verzetsgroepen voorgedragen personen. Dit vond de ministerraad ondemocratisch. Volgens Van Lidth de Jeude vormde haar idee ‘een groot gevaar, in het bijzonder voor de Kroon zelve die nimmer haar onschendbare mantel, van constitutionele stof geweven, mag afleggen’.
Maar Wilhelmina wilde van geen wijken weten, en de impasse rond de volksvertegenwoordiging was nog altijd niet doorbroken toen Nederland op 5 mei 1945 werd bevrijd. Uiteindelijk moest het eerste naoorlogse kabinet van Drees en Schermerhorn het probleem oplossen. Zij deden precies wat de Londense ministers hadden bedacht.
Wilhelmina moest accepteren dat die ministers gewoon terugkeerden naar Nederland en ter plekke de macht overdroegen aan het nieuwe kabinet. Wel waren het merendeels andere personen dan degenen met wie ze vijf jaar eerder naar Londen was gevlucht. De vele opengevallen plekken vulde Wilhelmina met mannen die volgens haar ‘vernieuwd’ waren: zakenmensen uit Nederlands-Indië, Engelandvaarders en, vanaf september 1944, rooms-katholieken uit het bevrijde Zuiden.
De vele opengevallen ministersplekken vulde Wilhelmina met mannen die volgens haar ‘vernieuwd’ waren
Sommige keuzes waren opvallend. Zuiderling Jan de Quay, die in april 1945 minister werd, was in de zomer van 1940 als medeoprichter van de Nederlandsche Unie bereid geweest tot politieke compromissen met de Duitsers. Wat dat betreft verschilde hij weinig van de weggestuurde De Geer. Engelandvaarders Jaap Burger en Van Heuven Goedhart hadden het overigens al net zo snel bij de koningin verbruid als de anderen. Burger was ‘aan politiek gaan doen’, zodat ‘een kleinzielig vóór 40sch politiek gedoe’ was ontstaan. Na vijf maanden was hij alweer minister-af.
Neofascisme
Na 1945 werd Wilhelmina gecanoniseerd als de koningin die vanuit Londen leiding gaf aan een volk dat zich moedig door de oorlog had geslagen. De gemiddelde Nederlander herinnerde zich met ontroering Wilhelmina’s radiotoespraken. Wat zich achter de schermen in Londen had afgespeeld, was onbekend.
Dat bleef zo ook toen tussen 1947 en 1956 een parlementaire-enquêtecommissie de handel en wandel van de regering in ballingschap onderzocht. Wilhelmina werd niet gehoord, en de toenmalige minister-president Beel onthield de commissie documenten die konden wijzen op ‘een divergentie van opinie’ tussen koningin en ministers. Zo werd voor de bevolking verborgen gehouden welke intriges zich in Londen hadden afgespeeld.
De intriges in Londen bleven voor het volk verborgen
Hierin kwam pas verandering in 1979, toen deel 9 van Loe de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog verscheen. De Jong, die zelf tijdens de oorlog voor Radio Oranje had gewerkt, deed als eerste een boekje open over de verschillende conflicten tussen kabinet en koningin. In zijn ogen bleef Wilhelmina echter een heldin, die zich ondanks de handicap van een stel zwakke ministers ontpopte tot boegbeeld van strijdend Nederland.
De Jongs eindoordeel was daarmee opvallend mild voor iemand die tijdens de oorlog nog een manifest ondertekende van Nederlanders in Londen die verontrust waren over Wilhelmina’s autoritaire neigingen, het zogenoemde Comité van Actie tegen het Neo-Fascisme. Onder druk van Gerbrandy trok De Jong zijn handtekening overigens weer in.
De Jongs positieve eindoordeel over Wilhelmina werd nog eens extra aangezet in Cees Fasseurs biografie uit 2001. Fasseur mocht als eerste en enige citeren uit Wilhelmina’s brieven aan Juliana, die worden bewaard in het Koninklijk Huisarchief. De laatdunkende woorden die de koningin schreef over haar ministers vormden een prachtige historische bron, maar droegen bij aan het eenzijdige beeld. In de verschillende conflicten tussen de vorstin en haar ministers trok Fasseur steevast partij voor Wilhelmina. Pas als de lezer Fasseurs oranje bril afzette, kon een genuanceerder beeld ontstaan.
Terwijl Fasseurs biografie een bestseller werd, en ook de mede op dit boek gebaseerde NCRV-serie Wilhelmina een groot publiek bereikte, trok de publicatie – eveneens in 2001 – van de oorlogsdagboeken van Van Lidth de Jeude veel minder aandacht. Wat zijn observaties interessant maakt is het feit dat Van Lidth de Jeude vóór zijn toetreding tot het kabinet in september 1942 erg pro-Wilhelmina was. Dat veranderde echter snel toen hij als bewindsman met haar te maken kreeg.
De minister, die zelf meerdere aanvaringen had met de vorstin, sprak van ‘een misselijke zwoele atmosfeer, waarin Hare Majesteit ook een zeer gevaarlijke plaats inneemt’. Hij verweet premier Gerbrandy gebrek aan ruggengraat tegenover Wilhelmina. In kwesties als het ontslag van De Geer en de radioredes speelde Gerbrandy een kwalijke dubbelrol, die de eenheid in het kabinet ondergroef en de koningin veel ruimte gaf.
Hoewel Wilhelmina al vóór 1940 autoritaire fantasieën koesterde, verbaasde haar gedrag in Londen vriend en vijand. De vorstin toonde zich inflexibel, ongeduldig en licht ontvlambaar, en overschreed soms de grenzen van het persoonlijk en politiek betamelijke. Was zij overspannen? Sommige ooggetuigenverslagen duiden daarop. ‘Hare Majesteit in de laatste tijd onrustig,’ schreef Van Lidth de Jeude op 2 januari 1943. ‘[Zij] is vermoeid en kan blijkbaar hare gedachten niet concentreren. Zij zoekt nu en dan naar haar woorden en dan moeten wij helpen [dat is] raden, wat zij eigenlijk zeggen wil.’
Gezien de ingrijpende gebeurtenissen van de oorlog was het logisch dat Wilhelmina leed onder grote spanningen, die zich uitten in haar gedrag. Velen hadden er last van, ook haar ministers. Meer dan het in beton gegoten beeld van de onverzettelijke en manhaftige moeder des vaderlands maakten zulke zwakheden Wilhelmina menselijk.
Meer weten
- De bekendste biografie van koningin Wilhelmina is die van historicus Cees Fasseur. Het tweede deel, Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas (2001), gaat over de Londense jaren. Kritischer over Wilhelmina is Henk van Osch in zijn biografie van minister-president De Geer. In Jonkheer D.J. de Geer. De teloorgang van een minister-president (2007) schetst hij een somber beeld van de ruzies en intriges die leidden tot de val van de premier. Van Osch spaart de premier allerminst, maar heeft ook grote kritiek op Wilhelmina.
- In 1998 verscheen onder redactie van Betsy Udink de bloemlezing Wilhelmina. Een portret in herinneringen. Hierin is ook opgenomen wat Loe de Jong, auteur van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, over de koningin in oorlogstijd heeft geschreven.
- Voor informatie uit de eerste hand zijn de tweedelige Londense dagboeken van Jhr. ir. O.C.A. van Lidth de Jeude, januari 1940-mei 1945 (2001) een onschatbare bron. Wie meer wil weten over de Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Londen verbleven, doet er goed aan Henri van der Zees In ballingschap. De Nederlandse kolonie in Engeland (1940-1945) (2005) te lezen. In het kleine wereldje waren roddel en achterklap niet van de lucht.
- De drieënhalf uur durende televisieserie Wilhelmina die de NCRV in 2001 uitzond, is verkrijgbaar op dvd. Anne-Wil Blankers speelt de titelrol.