Home We deden kwaad, maar vooral ook veel goed in Indië

We deden kwaad, maar vooral ook veel goed in Indië

  • Gepubliceerd op: 21 februari 2011
  • Laatste update 23 jun 2021
  • Auteur:
    Jos Palm

Mag je schrijven over historisch pijnlijke onderwerpen zonder de grote morele kwesties expliciet aan de orde te stellen? In het geval van de Tweede Wereldoorlog ligt het antwoord besloten in de vraag. Zowel Loe de Jong als zijn eigentijdse erfgenaam Chris van der Heijden schreef zijn oorlogsgeschiedenis met een pen gedoopt in morele gevoeligheid, en zo droegen ze ieder op eigen wijze bij aan de publieke meningsvorming over dit lastige verleden.

 

 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Maar hoe is het gesteld met dat andere moeilijke verhaal uit onze vaderlandse historie: het koloniale verleden dat in de West is getekend door slavernij, in de Oost door bloedige oorlogen, en in beide gebieden door bevoogding en superioriteitsbesef? Kan een historicus daarover schrijven zonder ook maar iets van een Multatuli te hebben?

Het is deze gedachte die telkens weer opkomt bij het lezen van het nieuwste deel in de monumentale serie publieksboeken over ons verleden, de ‘Algemene Geschiedenis van Nederland’. De titel van Zo ver de wereld strekt. De geschiedenis van Nederland overzee vanaf 1800, een boek van de Leidse historicus Wim van den Doel, wijst op een te prijzen streven naar objectiviteit. Toch rest na lezing een licht onbehagen. Want worden de grote pijnlijke kwesties van een koloniaal rijk niet net iets te vrijblijvend benaderd?

‘Mensen en machten uit Nederland hebben een belangrijke rol gespeeld bij het ontstaan van de moderne wereld,’ schrijft Van den Doel, als hij anderhalve eeuw kolonialisme samenvat als onze bijdrage aan de ontwikkeling van de mensheid. We waren er, we deden kwaad, we deden vooral ook veel goed, en we gingen weer. Zo ongeveer luidt de strekking van zijn verhaal. Als historicus van een niet onschuldig verleden lijkt hij het zich te makkelijk te maken.

Als historicus weet Van den Doel absoluut waar hij het over heeft. Het wetenschappelijke perspectief tekent zijn boek, dat de historie van koloniale reus Nederland als het even kan behandelt in internationaal verband. Daar ook ligt de betekenis van dit werk, dat precies om de reden dat het als wetenschappelijk handboek geslaagd is als publieksboek tekortschiet.

We lezen en leren veel. Dat de geschiedenis van de moderne koloniale staat feitelijk begint als in het westen het Ancien Régime op zijn eind loopt. Dat er begin negentiende eeuw al verlichte geesten waren die vonden dat de kolonie er niet was om specerijenbomen te kappen en godsdienst te onderdrukken, maar om de inlanders te helpen deugdzame mensen en onderdanen te worden (de latere ‘ethische politiek’ had vroege voorlopers).

Verder leren we dat het zogenoemde cultuurstelsel – waarbij inlanders werden gedwongen handelsgewassen te verbouwen – een tijdlang effectief was. Het was niet alleen ‘fout’, want het zorgde er ook voor dat de Javaan ‘deel ging uitmaken van een kapitalistische wereldeconomie’.

We lezen over de goede bedoelingen van de ethische politiek, de befaamde ‘eereschuld’ die de kolonisator had in te lossen, maar niet kón inlossen ‘omdat het kleine Nederland simpelweg niet in staat bleek het enorme koloniale rijk werkelijk te ontwikkelen’. En we lezen over de Atjeh-oorlog, die neerkwam op een Blitzkrieg, gevolgd door een opgelegde administratieve erkenning van het gezag van de overheerser.

Op het moment dat hij deze smerige oorlog aansnijdt, blijkt dat ook Van den Doel zijn Multatuli heeft gelezen en geenszins blind is voor het leed van het kolonialisme. Hij beschrijft bijvoorbeeld helder hoe de pacificator Van Heutz alle kritiek op zijn ‘lichtvaardige menschenafmakerij’ afdoet als ‘praatjes van snaterende Kamerleden’. Alleen is dat voor de historicus net iets te vanzelfsprekend – zo gaat de geschiedenis nu eenmaal – om er een punt van te maken.

Anders gezegd: de rotzooi en het geweld uit onze koloniale geschiedenis zijn voor de vakman schijnbaar zo ‘gewoon’ dat hij lijkt te vergeten dat de lezer bij het bloedbad van Rawagede uit 1947 en andere onmenselijkheden – want ze worden allemaal genoemd – naar lucht zit te happen.

Indien er een rode draad is in dit boek, dan is het naast de internationale context het feit dat Nederland eigenlijk niet wil geloven dat de inlanders ooit volwaardige mensen zullen worden. ‘Ze leven nog in staat van kinderlijke eenvoud,’ schrijft gouverneur-generaal Van der Capellen begin negentiende eeuw over de ‘bergjavanen’. Alles wat ‘de vervulling der gewone dierlijke behoeften te boven gaat’ is verspilde moeite, constateert minister van Koloniën Baud in 1842 met betrekking tot de Surinaamse slaven. En over ‘het negervolk op Curacao’ schrijft de ethicus Van Kol: ‘Het verkeert nog in de periode der kindsheid van de beschaving. Aan ons de schoone taak, de heerlijke zending, het daartoe op te leiden. Dien heiligen plicht zullen wij niet van de hand wijzen.’

Dat laatste zou maar mondjesmaat lukken, in Suriname, op de Antillen en in Indonesië. De ethici van de koloniale overheid bedoelden het goed, maar het zwaarst woog het belang van de Nederlandse staat en van de koopman-handelaar – van de Koninklijke Shell evenzeer als van de negentiende-eeuwse koffie- en indigoplanter. Dat ze Ons Indië meetrokken in de vaart der volkeren, daar heeft Van den Doel vast gelijk in (voor de Antillen en Suriname geldt dat overigens in zeer beperkte mate). Dat Indië net voldoende werd ontwikkeld om een nationalistisch en patriottistisch kader te creëren dat de onafhankelijkheid kon dragen, is ook zonneklaar.

De kleine natie met een groots koloniaal verleden kon zichzelf nauwelijks anders zien dan als een welwillende en zo nodig hardhandige vader. Dat wordt ook bij Van den Doel nog eens overduidelijk. Dankzij de Japanse bezetting en dankzij de Verenigde Naties was de vader uiteindelijk in 1949 bereid zijn rijkste kind af te staan. En tijdens de linkse lente van 1975 verstootte hij in een opwelling het lastige kind dat Suriname heette.

Maar vanzelf ging het allemaal niet. In zijn poging ons koloniale verleden te historiseren heeft Van den Doel deze witte en zwarte bladzijden uit onze geschiedenis te veel willen normaliseren. Er ‘werd iets slechts verricht’, en ‘er werd iets groots verricht’. Dat is uiteindelijk de boodschap van de historicus, die de nadruk legt op het laatste, want ‘wij’ brachten ‘ze’ toch maar mooi in contact met de wereldeconomie en de moderne tijd.

Achter zijn betoog zijn ondanks de vele welgekozen citaten de grote vragen en de mens zo goed als helemaal verdwenen. Zoiets mag misschien in een academisch geschrift, bij een publieksboek heet het een zonde.

Wim van den Doel

Zo ver de wereld strekt. De geschiedenis van Nederland overzee vanaf 1800

516 p. Prometheus, € 29,95