Home Dossiers Wederopbouw Waterbouwkundige Leen Becu over de Deltawerken

Waterbouwkundige Leen Becu over de Deltawerken

  • Gepubliceerd op: 7 juni 2002
  • Laatste update 05 mrt 2024
  • Auteur:
    Geertje Dekkers en Bas de Jong
  • 9 minuten leestijd
Waterbouwkundige Leen Becu over de Deltawerken
Cover van
Dossier Wederopbouw Bekijk dossier

In 1962 werd het eerste deel van de Deltawerken voltooid: Zeeland was weer veilig voor het water. Leen Becu was meer dan twintig jaar betrokken bij Nederlands knapste staaltje waterbouwkunde: ‘Er is wel eens ’s nachts op de dijken met grote witte letters “Deltamoordenaars” geschreven.’

Op 12 mei 1962 wordt de laatste van de vier caissons in het zuidelijke sluitgat van de Grevelingen gesleept. Daarmee is het zuidelijk deel van de Grevelingendam afgesloten en een van de eerste delen van de Deltawerken voltooid. De watersnoodramp in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 had duidelijk gemaakt dat de Zeeuwse eilanden dringend tegen de zee beschermd moesten worden. De regering riep de Deltacommissie in het leven, en al in 1954 wordt met de bouw van de dammen gestart.

Waterbouwkundige Leen Becu maakt alles van dichtbij mee: direct na de ramp helpt hij maandenlang de gaten in de doorgeslagen dijken te dichten. Daarna werkt hij tot 1982 als ingenieur bij de Deltadienst, die de Deltawerken ontwerpt en uitvoert. Hij bouwt mee aan de Grevelingendam en de Oosterscheldedam en ziet hoe de Deltawerken het Zeeuwse landschap veranderen. In 1986 verschijnt aan de hand van zijn aantekeningen Dagboek van een waterbouwer, 1944-1986, over de Zeeuwse strijd tegen het water.

Vóór 1953 was al gewaarschuwd dat een zware storm ernstige schade zou kunnen aanrichten aan de dijken in Zeeland. Is er door de overheid wel voldoende aandacht besteed aan deze waarschuwingen?
‘Zeker. Maar Nederland kwam net uit de oorlog. Alles ging wat trager. Het was de bedoeling de dijken langzamerhand te verstevigen, maar de storm was ons voor. De watersnoodramp was een waarschuwing van de natuur. Die is niet altijd mooi en prachtig; soms is zij hard. De zee is een vriend en een vijand, verraderlijk en sluw.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Hoe hebt u de watersnoodramp zelf meegemaakt?
‘Ik werkte aan de inpoldering van de Braakman, in Zeeuws-Vlaanderen, bij Terneuzen. Die was net voor de ramp klaar. Ik had de ramp moeten zien aankomen. Toen ik naar bed ging was het eb, maar het water stond al hoog, op het niveau waarop het normaal met vloed staat. In de nacht van de ramp ben ik door de politie wakker gemaakt en ingezet bij het dichten van een gat in de dijk bij Terneuzen. Wat een watermassa! Daar sta je dan, in het donker in het brullende water.

Het grootste probleem was dat we geen spullen hadden. Toen ik aankwam, was het gat een meter of twee diep. Maar we konden niks doen zolang er geen materiaal was. Ondertussen verdween de bodem: dieper en dieper, tot een meter of tien. We moesten alles provisorisch dichtpieteren. We hebben bijvoorbeeld een schip gecharterd, dat volgepompt met zand en het laten zinken in het gat. Als het ene gat dicht was, ging ik naar het volgende. Uiteindelijk ben ik zo maanden van huis geweest.’

In 1957 nam de Tweede Kamer de Deltawet aan. Daarin stond dat de Oosterschelde, het Veersegat, het Brouwershavensegat en het Haringvliet moesten worden afgesloten. Hoe werd daar in Zeeland op gereageerd?
‘Het was een belangrijke gebeurtenis voor Zeeland. Allemachtig, je sluit wel even alle zeearmen af. Maar de Zeeuwen vonden het wel best. Een Zeeuw is iemand die beleefd denkt: de staat doet dit, en die zal het wel goed doen. Bovendien waren de mensen nog erg bezig met hun eigen problemen; ze lieten alles graag over aan de instanties.’

Welke verschillende methoden zijn er gebruikt voor het dichten van de zeearmen?
‘Het eerste sluitgat in de Grevelingendam hebben we gedicht met caissons: grote betonnen vierkante blokken, een soort drijvende sluizen. Voor het tweede sluitgat kwam iemand op het idee kabelbanen te gebruiken. Dat was wat. De kabelbanen zwiepten heen en weer wanneer de stenen werden losgelaten. En dat ’s nachts bij mist; dat was wel griezelig. Dag in dag uit gingen de gondels door met het droppen van de stenen. Behalve op zaterdag en zondag natuurlijk.

Na de kabelbaan kwam mijn baas op het idee om helikopters te gebruiken. We konden een helikopter lenen van het Amerikaanse leger om deze methode uit te proberen. Er is toen serieus over nagedacht om daar helikopters te bestellen en zo de Oosterschelde dicht te gooien. Dat had ik wel gewild, maar de regering heeft het uiteindelijk niet aangedurfd.’

De manier waarop de Deltawerken gebouwd zijn wordt wel de Deltaschool genoemd: eerst werden de kleinste en ondiepste geulen gevuld, daarna de grotere. Al bouwende werd ervaring en kennis opgedaan voor de volgende fases in het bouwproces. Heeft dat in de praktijk gewerkt?
‘Het bleek een groot voordeel: zo waren we flexibel en konden we inspelen op de problemen die we tegenkwamen. Vooral bij de bouw van de Grevelingendam hadden we veel profijt van de kennis die we hadden opgedaan bij dijksluitingen tijdens de ramp. Bij de Oosterschelde heeft het niet echt geholpen, omdat we te maken kregen met veel nieuwe dingen. We werkten met andere materialen: plastics, pvc, en met nieuwe meetinstrumenten. Dat was echt een revolutie. Bovendien sloten we de Oosterschelde niet af; we gingen sluizen bouwen. Ook dat was revolutionair. De pijlers mochten niet verzakken. Ze werden op enorme matrassen gezet: de grootste was 400 meter lang en 40 meter breed. Om die op hun plek te krijgen hebben we ze opgerold, met een sleepboot naar de juiste plaats getrokken, en daar laten zinken.’

De protesten tegen een volledige afsluiting van de Oosterschelde begonnen eind jaren zestig. Waarom toen pas, en niet bij de eerder gebouwde dammen?
‘De grote stimulans voor de acties tegen een afgesloten Oosterschelde kwam van de Zeeuwse visserij. De Oosterschelde is het grootste visgebied van Zeeland, en ook de schelpdiercultuur is daar erg belangrijk. Door het protest van de vissers gingen de kranten, de politiek, de televisie en de radio zich ermee bemoeien. De vissers kregen ook veel steun van andere instanties, onder andere van milieuactivisten. Toch leefde het milieuargument voornamelijk in de rest van Nederland en niet zozeer in Zeeland.

We hebben eens Provinciale Staten op bezoek gehad, in het kader van hun jaarlijkse reisje. We lagen toen in de haven van Burgsluis en iemand gaf een lezing. Ik keek uit het raam en het was net of ik de Armada zag aankomen – schitterend. Het leek wel de invasie uit de Tweede Wereldoorlog. Honderden schepen blokkeerden de haven. Ze hadden allerlei vlaggen en doeken bij zich waar “Oosterschelde open” op stond. De rivierpolitie heeft ze op gegeven moment zo’n beetje de zee op geduwd en toen zijn we weer verder gevaren.’

Zijn de protesten nooit grimmig geworden?
‘Nauwelijks. Er is wel eens ’s nachts op de dijken met grote witte letters “Deltamoordenaars” geschreven, maar echt grimmig werd het nooit. Persoonlijk heb ik nooit last gehad van de protesten. Het is dikwijls gebeurd dat we aan het werk waren en de mosselvissers even kwamen aanleggen. “Hier heb je een zooitje mossels,” zeiden ze – en dan kregen we een emmer vol – “maar ik ben tegen jullie werk!” Ik begrijp het ook wel van de vissers, want het ging toch om hun boterham. Uiteindelijk heeft de regering dan ook gezegd: “Stop maar met de bouw. We gaan er eerst eens over nadenken.” Toen werd de commissie-Klaasesz opgericht om nieuwe plannen te maken.’

Hoe stond u zelf tegenover het uitstel van de afsluiting van de Oosterschelde, en tegenover het feit dat er nieuwe plannen moesten worden gemaakt?
‘Ik had daar wel moeite mee. Maar ja, je bent rijksambtenaar, hè? En de opdracht was duidelijk. We hadden de pylonen voor de gesloten dam al in de bodem van de Oosterschelde geslagen en die moesten weer getrokken worden. We hebben ze toen maar op de wal gelegd. Daar lagen ze dan, die stille pylonen, alsof het een kerhof was. Niemand heeft er verder moeilijk over gedaan. Maar persoonlijk wilde ik dat ding helemaal dicht hebben. Potdicht, dat vond ik het best voor de veiligheid. Dat komt natuurlijk ook doordat ik de ramp van dichtbij heb meegemaakt. En zo dachten meer mensen erover.’

Hoe is de uiteindelijke oplossing voor de Oosterschelde – een dam met schuiven waardoor de getijdenbeweging behouden blijft – tot stand gekomen?
‘Eerst wilde de commissie-Klaasesz een doorlatende dam. Maar dat kon niet. We hebben toen een jaar lang overlegd, op de manier waar Nederland zo goed in is: met de commissie, in subcommissies. We kwamen op het idee van schuiven en sluizen in een dam. Toen hebben we tegen de regering gezegd: “Het kan, we zijn dán klaar, en het kost zóveel.” Dat hadden we eigenlijk niet moeten doen. Het heeft langer geduurd en het is iets duurder geworden. Maar ja, zo is het met alle grote werken uit de geschiedenis gegaan.’

Zijn er veel tegenslagen geweest tijdens het bouwen van de Deltawerken?
‘Nee, we hebben geluk gehad. Ik was wel bang voor een nieuwe storm, maar we hebben in al die jaren weinig zware stormen gehad. Dat is prettig, want die hadden de dam in aanbouw kunnen beschadigen. Met de kabelbaan in de Grevelingen hebben we wel tegenslag gehad. De kabel brak, met een knal als van een straaljager die door de geluidsbarrière gaat. Stomme pech, we raakten drie maanden achter. En het was vaak ingewikkeld. Op sommige plaatsen in de Oosterschelde bleek de grond te zacht om de pijlers op te zetten. Tsjongejonge, hoe moeten we dat nu weer doen, dacht ik dan. Uiteindelijk is er een speciale trilmachine ontwikkeld om de bodem aan te stampen. Ik vond het heerlijk om zulke problemen op te lossen.’

Hebben de Deltawerken Zeeland veranderd?
‘Ik schreef al vroeg in mijn dagboek: “Het is allemaal mooi, deze werken, maar er gaat ook veel verloren voor Zeeland.” Zeeland is uit zijn isolement gehaald. De verbindingen tussen de eilanden zijn veel beter; ze zijn nu als een spinnenweb met elkaar verbonden. Maar daardoor is het leven hier ook veranderd. Bepaalde gewoontes verdwijnen. Als ik vroeger op zondag wilde gaan schaatsen, reed ik om het dorp heen, zodat niemand het zag. Nu schaatst iedereen ’s zondags. Misschien is het jammer, die veranderingen. Je kunt de deur niet meer open laten staan ’s nachts.’