In 711 staken de Omajjaden, heersers over het kalifaat van het westelijke deel van de islamitische wereld, de Straat van Gibraltar over. Omdat ze veel sterker waren dan de Visigoten, die na de val van het West-Romeinse Rijk het gebied bewoonden, konden ze in korte tijd vrijwel het hele Iberische schiereiland veroveren. Hiermee begon een periode van bijna acht eeuwen van islamitische aanwezigheid in het huidige Spanje en Portugal, waarvan de sporen nu nog duidelijk zichtbaar zijn.

Al-Andalus was een relatief liberale samenleving waar christenen, Joden en moslims samenleefden. Christenen en Joden betaalden een speciale belasting en mochten daardoor hun religie belijden. Maar ze mochten geen klokken luiden, actief bekeren, of nieuwe kerken of synagogen bouwen. Toch konden veel Joden opklimmen tot hoge posities.

De tijd van het Kalifaat van Cordoba was de gouden periode van Al-Andalus. Door nieuwe irrigatietechnieken die vanuit de Arabische wereld werden geïmporteerd, groeiden de voedselproductie, bevolking en levensverwachting daar veel sneller dan in de rest van Europa. Gedurende de tiende eeuw ontwikkelde Cordoba – met 500.000 inwoners was het veruit de grootste stad van Europa – zich tot een belangrijk cultureel, economisch en wetenschappelijk centrum. Geleerden uit heel Europa gingen naar Al-Andalus om hun licht op te steken. De bekendste was de Schot Michael Scot, hoveling van de Rooms-Duitse keizer Frederik II, die in de dertiende eeuw de werken van Averroes en Avicenna vertaalde en meenam naar Italië.

Vrijwel gedurende de hele periode van Arabische overheersing deden christelijke vorsten uit het noorden pogingen om de Arabieren te verjagen. De zogenoemde Reconquista kwam echt op stoom toen paus Alexander II in 1063 zijn zegen gaf aan deze kruistocht. Het kleine emiraat van Granada kon het in het uiterste zuiden van het huidige Spanje nog lang uithouden, maar uiteindelijk werd ook dit rijk in 1492 door Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon veroverd.

Naarmate christelijke vorsten steeds meer gebied veroverden, ontdekten ze de rijk uitgeruste bibliotheken die de moslims achterlieten. Veel van de werken die ze daar aantroffen lieten ze vertalen, waardoor de Arabische kennis zich over de rest van Europa kon verspreiden. Ook troffen de christenen in de veroverde gebieden nieuwe kunst- en architectuurstijlen aan. Arabische kunstenaars en handwerkslieden bleven in groten getale achter. Door hen in te zetten bij bouwprojecten ontstond de zogenoemde Mudejar-stijl, waarin christelijke en islamitische stijlen verweven werden. De samenvloeiing van culturen heeft de Iberische landen hun unieke karakter gegeven.
Geen paella zonder de Arabieren
Behalve in de kunst en architectuur heeft de Arabische aanwezigheid ook invloed gehad op de Spaanse en Portugese cuisine. Zo hebben de Arabieren rijst, citroenen, sinaasappels, saffraan en aubergine geïntroduceerd – belangrijke ingrediënten in Spaanse en Portugese gerechten.

Alhambra
Misschien wel het bekendste voorbeeld van islamitische architectuur in Spanje is het Alhambra in Granada. Dit enorme paleis werd in verschillende fases gebouwd door de emirs, en later verbouwd door christelijke heersers. De moskee van Cordoba is een ander opvallend voorbeeld. In de zestiende eeuw werd midden in het complex een barokke kathedraal gebouwd die sterk contrasteert met het eenvoudige, serene ontwerp van de moskee.