Home Voornamen in Nederland

Voornamen in Nederland

  • Gepubliceerd op: 26 maart 2002
  • Laatste update 15 apr 2021
  • Auteur:
    Marchien den Hertog en Marjolein van Rotterdam
  • 12 minuten leestijd
Voornamen in Nederland

Chayenne, Naomi, Lisa of Tim; de huidige Nederlandse voornamen verdwijnen even snel als ze gekomen zijn. Maar tot de jaren zestig worden kinderen gewoon vernoemd naar opa, en draagt de helft van de bevolking dezelfde tien namen. ‘Je kon precies voorspellen hoe kinderen uit een huwelijk gingen heten.’

‘Op 10 augustus 1941 werd tot onze groote vreugde geboren onze zoon KEES. Dat het een echte Hollandsche jongen zal worden.’ De advertentie van de ouders van Kees van Kooten geeft blijk van onverhulde vaderlandsliefde. Zij zijn niet de enigen die naamgeving beschouwen als een politieke daad. Op dezelfde bladzijde geeft een echtpaar met blijdschap kennis van de geboorte van een zoon, die alle negen namen van Prins Bernhard meekrijgt. In dezelfde tijd wordt een Amsterdamse jongen gezegend met de namen Adolf Anton Benito en propageert een dubieus boekje een terugkeer naar de goed-Germaanse oernamen.

Onze voornamen, zou je denken, zijn een spiegel van de geschiedenis. Veel middeleeuwse kinderen heetten Jan, Dirk of Arnold, in navolging van populaire gravenhuizen. Arthur, Floris, Roeland en Miranda zijn overgenomen uit toneelstukken of ridderromans. Er is een golfje Joeri’s en Glenns in de jaren zeventig, waarin de ruimtevaart haar eerste successen boekt. Her en der loopt nog een Elvis rond, een Bono of Dylan, en vergeet niet de kinderen van de flower-powergeneratie, die zich, inmiddels in de dertig, moeten voorstellen als Silver, Tijgerlelie, Lotus of Sunshine.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Toch is naamgeving niet echt historisch gevoelig, stelt Doreen Gerritzen, onderzoeker naamkunde bij het Meertens Instituut in Amsterdam, dat zich bezighoudt met de Nederlandse taal en (volks)cultuur. Zelfs een invloedrijke gebeurtenis als de Tweede Wereldoorlog heeft uiteindelijk weinig invloed op de voornamen van in de oorlog geboren kinderen. ‘In 1942 vaardigen de Duitsers een verbod uit om kinderen meerdere ‘ongewenste’ namen achter elkaar te geven, bijvoorbeeld Wilhelmina Juliana Beatrix Irene Bernardine. Ook Franklin en Winston zijn niet toegestaan. Maar uiteindelijk komen dergelijke politiek beladen namen weinig voor.’

De meisjes die de naam Wilhelmina krijgen worden wel vernoemd, niet echter naar de koningin in ballingschap, maar naar hun eigen grootmoeder, zoals dat al eeuwen gerbruikelijk is. Het is deze hardnekkige gewoonte om naar familie te vernoemen, die verandering van de Nederlandse voornamen lange tijd beperkt. Uiteindelijk is de voornamenvoorraad slechts twee keer drastisch vernieuwd; aan het einde van de Middeleeuwen en vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw. Gerritzen: ‘Maar andersom is het wel zo dat als er iets met namen gebeurt, er ook maatschappelijk iets aan de hand is.’

Catherina en Nicolaas

De basis van het Nederlandse voornamenbestand is Germaans; de eerste namen zijn genoteerd door de Romeinen die rond het begin van de jaartelling door West-Europa zwierven. En al in deze tijd worden kinderen vernoemd. ‘De bovenlaag begon ermee’, vertelt Rob Rentenaar, van oorsprong mediëvist en tussen 1961 tot 2000 werkzaam op de afdeling Naamkunde van het Meertens Instituut. ‘Waarschijnlijk vanwege het toegenomen belang van de familie. Men werd zich meer bewust ergens bij te horen, deel uit te maken van een keten van personen. Daarnaast kunnen religieuze motieven een rol spelen. De geest van een voorouder leeft door in het nageslacht met dezelfde naam. In het begin hebben de Germaanse namen nog een betekenis – Kracht, Strijd, Zwaard, Overwinning –, maar door het vernoemen verdwijnt die al snel.’

Wonderlijk is het wel dat ouders hun kinderen Germaanse namen blijven geven, ook nadat de lage landen volledig zijn gekerstend. Pas in de twaalfde en dertiende eeuw komt hier verandering in. Dan begint wat naamkundigen wel ‘de grote ommekeer’ noemen: Germaanse namen worden massaal ingeruild voor namen van vereerde heiligen als Catharina, Margareta, Elisabeth, Johannes, Nicolaas en Petrus. De namen, van Griekse, Latijnse of Hebreeuwse herkomst, doen opgang in grote delen van Europa. Hoewel de omslag zich geleidelijk voltrekt – hij bereikt Noord-Nederland pas aan het einde van de vijftiende eeuw – is hij behoorlijk ingrijpend; rond 1500 zijn er in Holland meer niet-Germaanse dan Germaanse namen.

Waarom de heiligennamen juist in deze tijd zo populair worden, is voer voor speculatie. Het christendom treedt in de late Middeleeuwen meer naar buiten, wat zich bijvoorbeeld manifesteert in de kruistochten en de stichting van bedelordes, die heiligenverering propageren. Rentenaar: ‘De bedelmonniken werken vooral in de steden. Ze hebben een sociale functie, maar ook een administratieve. Ze schrijven dingen op voor mensen. Het kan best dat ze daarbij invloed hebben op de manier waarop die met namen omspringen.’

Zeker is dat de heiligenverering in deze periode opleeft. Heiligen komen dichter bij de mensen te staan. In de vroege Middeleeuwen hebben ze een andere status, ze wekken ontzag op en boezemen angst in. Gerritzen: ‘Daarom worden ze niet vernoemd, net zoals we kinderen hier nog steeds geen Jezus noemen. Maria is in de Middeleeuwen een zeldzame naam.’ Dit verandert als heiligen een vastomlijnde beschermingsfunctie krijgen: van reizigers, gilden, tegen onheil. Door je kind naar een heilige te vernoemen roep je deze bescherming over hem af.

Toch is Gerritzen er stellig van overtuigd dat de gewoonte om heiligennamen te geven uiteindelijk niet voortkomt uit persoonlijke devotie. ‘De heiligenvernoeming verspreidt zich als een griepepidemie, via mond-tot-mond reclame. Men kiest de nieuwe namen vanuit modegevoeligheid en statusdenken. Het prestige dat eraan vastzit is belangrijker dan de heilige zelf. Men wil bij de groep te horen waarmee men zich identificeert.’

Gerritzen vermoedt dat naamgeving vooral verandert onder invloed van nieuwe contacten. De bevolking van de steden en de hogere klassen zijn daarom de vernieuwers; zij komen het eerst met de nieuwe namen in aanraking. En zij kunnen het zich ook meer veroorloven om af te wijken van de groepsnorm. Rentenaar: ‘Er zijn twee bewegingen: van bovenaf naar beneden en vanuit de steden naar het platteland. Dat zie je telkens weer in de geschiedenis van de naamgeving. Voor de verbreiding van de heiligennamen gaat het allebei op.’

Jan en Marie

Na deze radicale vernieuwing gebeurt er eeuwenlang bijna niets. Tot ver in de twintigste eeuw krijgt meer dan de helft van de Nederlanders een (afgeleide)voornaam uit een top van ongeveer tien grondvormen. Naamkundige R. Ebeling spreekt zelfs van een ‘Eeuwige Top Tien’: Johannes, Hendrik, Maria, Cornelis, Wilhelm, Gerard, Petrus, Jacob, Adrianus en Anna. Vooral Johannes is buitengewoon populair. Zowel mannelijke als vrouwelijke namen worden van de grondvormen afgeleid; Cornelis wordt Kees, Nelis, Cornelia, Corrie; Johannes wordt Jan, Janneke, Hans, Janet.

Aan de basis van dit verschijnsel ligt de terugkeer van het starre vernoemingssysteem. Gerritzen: Je kunt heel lang precies voorspellen hoe kinderen uit een huwelijk gaan heten.’ Alleen in Friesland, waar nog veel Germaanse namen bewaard zijn gebleven, is de naamgeving gevarieerder. Wel is het zo dat bijna niemand zijn officiële doopnaam als roepnaam draagt. Gerritzen: ‘Mensen zijn heel lang tevreden met hun doopnaam, omdat ze in het dagelijks leven toch een andere naam gebruiken. En deze roepnamen zijn veel modegevoeliger.’ Zo kunnen drie generaties Catharina achtereenvolgens Cato, Karin en Katja heten.

In deze lange periode wordt het voornamenbestand alleen op kleine schaal aangevuld. Met de herontdekking van de klassieken wil men kinderen in de zeventiende eeuw nog wel eens een antieke naam geven als Hector of Penelope. Zo is Joost van den Vondel bezig met een stuk over Constantijn de Grote, als hij vader wordt van een zoon. Met zijn vrouw steggelt hij over de naam van het kind: ‘Hy zeide, noem het Konstantyn’, beschrijft een tijdgenoot. ‘Zy voerde hem te gemoet: Niemant van de vrienden heeft dien naam ooit gevoert.’ Vondel krijgt uiteindelijk zijn zin. Soms worden bestaande namen geantiquiseerd; Jelle wordt Julius, Seger wordt Victor, Roelof wordt Rodolphus. De ietwat snobistische gewoonte is overgewaaid uit Italië, maar blijft beperkt tot een intellectuele elite.

Ook immigranten brengen nieuwe namen mee. Rentenaar. ‘Rond 1600 komt een stroom mensen uit Duitsland, Frankrijk en Scandinavische landen naar de Republiek, die zich met name vestigt in het westen van het land. De bevolking van Amsterdam is hierdoor volstrekt vernieuwd. Die Duitse, Franse en Scandinavische namen zijn allemaal geïntegreerd.’ In Zeeland floreren oudtestamentische namen als Abraham, Susanne en Sara onder invloed van hugenoten die zich op de eilanden vestigen.

‘En soms wordt er ook níet vernoemd’, vertelt Rentenaar. ‘Een onecht kind wordt vaak niet vernoemd, en het komt voor dat er geen familieleden meer over zijn die vernoemd kunnen worden. Je hebt ook zoiets als onomastische inteelt. Als de beide grootvaders Jan heten, kun je je voorstellen dat er al gauw heel veel Jannen zijn, en dat de keuze dus beperkt is.’

Hoe gereguleerd de naamgeving ook is, ze berust tot het einde van de achttiende eeuw op ongeschreven gewoontes en tradities. Pas met de komst van de Fransen aan het einde van de achttiende eeuw gaat de overheid zich ermee bemoeien. De eerste Nederlandse naamwet stamt uit 1803; hij verbiedt familienamen als voornaam en staat alleen namen toe die afkomstig zijn uit de heiligenkalenders of klassieke oudheid. Gerritzen: ‘Wat voornamen betreft levert de wet niet veel problemen op: het enige wat voor onrust zorgt zijn de Franse lijsten waarop oude inheemse namen – bijvoorbeeld de Friese – niet voorkomen.’ Na het vertrek van de Fransen versoepelt de Nederlandse overheid de wet om dit probleem te ondervangen. Deze wet uit 1815 blijft van kracht tot 1970.

Astrid en Richard

Maar dan wordt alles ook helemaal anders. De naamwet van 1970 draait het naamgevingsprincipe om; niet langer moet men kiezen uit een beperkte selectie toegestane namen; de nieuwe wet werkt volgens het ‘alles mag-behalve’-principe. Alle voornamen zijn voortaan toegestaan, behalve familienamen en namen die ‘ongepast’ zijn. Wat ongepast is, bepaalt in eerste instantie de ambtenaar van de Burgerlijke Stand en het begrip is in de loop der tijd behoorlijk opgerekt. De wet sluit aan op de trend die zich vanaf de jaren vijftig en zestig ontwikkelt en een tweede revolutie betekent in de Nederlandse naamgeving. In rap tempo worden de onverslijtbare traditionele namen vervangen door namen van vooral buitenlandse herkomst.

Verdwenen zijn Trijntje, Corrie, Annie en Marie, Wim, Jan en Hendrik. De Nederlandse schoolklassen vullen zich met Linda, Kim, Astrid, Monique, Marcel en Richard. Buitenlandse vakanties, beter onderwijs en de opkomst van de massamedia brengen de Nederlanders in contact met de nieuwe namen. En het is een tijd waarin op alle fronten wordt gebroken met conventies en tradities. Gerritzen: ‘Men krijgt andere opvattingen over het individu en familierelaties. Het idee ontstaat dat een kind een eigen leven moet opbouwen en daarvoor zelf verantwoordelijk is.’ En bij een individu past een oorspronkelijke naam.

Anders dan in de Middeleeuwen komt iedereen in contact met de nieuwe invloeden; de omslag in naamgeving vindt dan ook gelijktijdig plaats in alle sociale milieus. Toch ziet Gerritzen overeenkomsten met de eerdere namenrevolutie. ‘In beide periodes wordt het vernoemen losgelaten en verandert de herkomst van de namen. Toen waren de nieuwe namen afkomstig uit het Hebreeuws, Grieks of Latijn. Nu uit Amerika, Engeland, Frankrijk, Italië en Scandinavië. En ook de verspreiding van de nieuwe namen verloopt hetzelfde. Ze worden niet opgelegd van bovenaf, door de kerk of televisie, maar komen voort uit de directe omgeving. Men laat zich niet inspireren door heiligen of idolen, maar door de sociale groep waartoe men behoort of waaraan men zich spiegelt. Mensen zijn toch erg gevoelig voor wat de buren denken.’

De trend om nieuwe namen, vooral uit het buitenland, te geven is sinds de jaren zestig niet meer weggeweest. En het lijkt alsof het kiezen een voornaam steeds belangrijker wordt: namenboekjes vliegen de winkel uit en iedere baby-website heeft wel een aparte pagina met tips voor de keuze van een goede –vooral originele – naam. Gerritzen: ‘Naamgeving is in Nederland tegenwoordig ook iets waarmee je je sociaal typeert.’

En dat is nieuw. Namen waren vroeger niet voorbehouden aan bepaalde klassen; de traditionele namen waren van hoog naar laag hetzelfde. ‘Nu heb je in Nederland clusters namen die sociaal bepaald zijn’, vertelt Gerritzen. ‘De Dennissen en Kimmen, de Fleurs en Roderikken. We beschikken op het Meertens Instituut over het namenbestand van de Sociale Verzekeringsbank, uitvoerder van de kinderbijslag, vanaf 1985 inclusief postcodes. Nu kunnen we eindelijk gaan onderzoeken in welke buurten de Chayenne’s worden geboren, en waar de trendsetters zitten. Dat soort informatie kan ons wellicht ook meer vertellen over de verspreiding van namen in het verleden.’

Eén ontwikkeling is inmiddels onmiskenbaar: in Amsterdam is de meest populaire naam sinds kort Mohammed. En het ziet er niet naar uit dat dat binnenkort verandert. De nieuwe generatie Turken en Marokkanen krijgt geen Nederlandse namen; ze krijgt zelfs geen namen die Nederlanders makkelijker kunnen uitspreken of op schrijven. Gerritzen: ‘Of dit in de toekomst anders wordt hangt af van de mate waarin ze blijven vasthouden aan de islam; die weerhoudt hen van het kiezen van een westerse naam.’ Omgekeerd nemen de Nederlanders geen Turkse of Marokkaanse namen over. ‘Terwijl we wat naamkeus betreft toch heel open zijn’, weet Gerritzen. ‘We zijn veel veranderingsgezinder en meer op het buitenland gericht dan andere landen.’ De enige namen die wij niet willen zijn Duitse namen. In die zin laat de Tweede Wereldoorlog alsnog zijn sporen na.

Vernoemen

Over het algemeen werd de eerste zoon vernoemd naar zijn grootvader van vaderskant, een eerste dochter naar de grootmoeder van moederskant. De volgende zoon kreeg de naam van de vader van moederskant, en omgekeerd. Latere kinderen werden vernoemd naar ooms, tantes en verdere familieleden.

De vernoemingsregels waren zo strikt, dat het voorkwam dat kinderen in een gezin dezelfde naam droegen. Bij het overlijden van een kind werd diens naam vaak doorgegeven aan een jonger broertje of zusje; zo had een gezin in Zuid-Beijerland achtereenvolgens zeven (van vijftien) kindjes die Johanna Kornelia heetten.

Als vader overleed tijdens de zwangerschap kreeg een zoon vaak zijn naam; als moeder stierf in het kraambed werd een dochter naar haar genoemd. Een weduwnaar die hertrouwde en uit dat huwelijk een dochter kreeg, gaf haar de naam van zijn overleden vrouw. Vondelingen werden wel vernoemd naar de heilige op wiens naamdag ze werden gevonden (Silvester op 31 december), naar de vindplek en soms naar de vinder. En in sommige gemeentes kreeg een kind wel eens de naam van de dominee of een plaatselijke notabele.

Na de Tweede Wereldoorlog nam het vernoemen af, maar nog steeds vernoemt meer dan de helft van de ouders hun kind naar een familielid (4,3 procent naar een idool). Nu wordt meestal vernoemd in de tweede naam; de eerste naam is een nieuwe naam. De tweede namen komen vrijwel overeen met de traditionele namen die eeuwenlang de ranglijst aanvoerden. De gewoonte om te vernoemen is tegenwoordig het meest gangbaar in hogere milieu’s, waar het ook gebruikelijker is om meerder voornamen te geven.

Marokkanen moeten zich beperken tot vaste naamlijsten (865 namen voor jongens, 720 voor meisjes). Turken moeten zich houden aan de Turkse naamwet: de naam moet passen in de Turkse cultuur, mag niet buitenlands en niet belachelijk zijn. Een nieuwe naam verzinnen mag, maar bijna niemand doet het. Het Meertens Instituut zoekt iemand om een voornamenboekje te maken voor Turkse en Marokkaanse ouders, die de boekjes in hun moedertaal niet kunnen lezen.

Meest voorkomende roepnamen van personen geboren tussen circa 1880 en 1961.

(Bron: Nipo-enquete 1961)

JONGENS

1. Jan

2. Piet

3. Henk

4. Peter

5. Hans

6. Kees

7. Wim

8. Cor

9. Gerard

10. Gerrit

11. Johan

12. Rudi

MEISJES

1. Annie

2. Bep

3. Marie(tje)

4. Mien

5. Willie

6. Alie

7. Corrie

8. Lenie

9. Greetje

10. Tinie

11. Jopie

12. Ansje

Meest voorkomende namen geboorteaangiften Alkmaar 1965

JONGENS

1. Johannes

2. Cornelis

3. Maria

4. Petrus

5. Jacobus

6. Marcel

7. Nicolaas

8. Jan

9. Antonius

10. Franciscus

11. Martinus

12. Wilhelmus

MEISJES

1. Maria

2. Johanna

3. Elisabeth

4. Anna

5. Catharina

6. Cornelia

7. Geertruida

8. Margaretha

9. Petronella

10. Jacqueline

11. Astrid

12. Monique

13. Wilhelmina

Meest voorkomende namen geboorteaangiften Amsterdam 2001

MEISJES

1. Sara(h)

2. Sophie/Sofie

3. Anna

4. Emma

5. Eva

6. Isabel(le/la)

7. Yasmine

8. Hanna(h)

9. Isa

10. Julia

11. Lisa

12. Laura

13. Nina

14. Luna

15. Naomi

16. Zoë

17. Rosa

18. Amber

19. Noa

JONGENS

1. Mohammed

2. Thomas

3. Daniël

4. Max

5. Daan

6. Sam

7. Yassine

8. Lucas

9. Jesse

10. Tim

11. Boris

12. Tom

13. Floris

14. Justin

15. Mica/Mika

16. Noah

17. Luca/Luka

18. Mees

19. Olivier