Margaretha Welsing werd geboren in 1916. Ze overleed in 2006. Net geen negentig werd ze. En halverwege dat lange leven – iets later misschien – werd ze verraden. Door de paus en de pastoor en door haar eigen kinderen.
Jos Palm is de jongste van haar zes kinderen, de jongste zoon, geboren in het jaar dat ze veertig werd. In Moederkerk beschrijft hij het levensverhaal van zijn moeder en haar kerk. Het is het verhaal van een Arnhems meisje, dat soms ook Greetje Messing heette – hoe dat zit, moet u zelf maar nalezen – en opgroeide in de kosterswoning van de Sint-Jan, in een stad waar katholieken een grote minderheid van de bevolking vormden.
Greetje ging naar de ulo, kreeg werk in de kantine bij de PTT en werd ten slotte telefoniste en kantoorbediende. Ze werd ook leidster in de katholieke jeugdbeweging.
De oorlog kwam en ging. En na de oorlog kwam ze haar grote liefde tegen. Hij was protestant. Hij bezocht zelfs een cursus bij het Inlichtingenbureau voor niet-katholieken, maar hij kon de grondbeginselen van het katholieke geloof maar niet begrijpen. De verkering moest ze uitmaken. Ze trouwde in haar drieëndertigste levensjaar ten slotte met een dorpsjongen uit de Liemers, die op een Harley Davidson reed en zich ontwikkelde tot de ‘lampen- en radiokoning van Zeddam’.
Greetje werd huisvrouw in een middenstandsgezin en deed de boekhouding voor de zaak. De zes kinderen gingen elke morgen naar de schoolmis en op zondag mee naar de hoogmis. Piet Palm rookte elke zondag een sigaar met de pastoor en de kapelaans wipten regelmatig aan voor een kop koffie, een plakje cake en een sigaret.
En daar, in dat dorp dat vrijwel volledig rooms was, zou de wereld waarmee Greetje Palm-Wessing was opgegroeid en waar ze gelukkig in was, haar ontnomen worden. De veranderingen die werden gebracht door het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), werden door de nieuwe pastoor, die juist in 1965 aantrad, overijverig doorgevoerd. Over de muren van de neogotische Sint-Oswaldus ging de witkwast, op het priesterkoor verscheen een granieten stenen tafel en de knielbanken werden gesloopt.
Een sacrale wereld werd vernietigd. Het echtpaar Palm zocht het voortaan in Utrecht bij de traditionele en juist daardoor recalcitrante Winand Kotte, die vasthield aan de tridentijnse mis. Maar na het overlijden van haar man zou Greetje Palm toch de aansluiting bij de vernieuwde, uitgedunde katholieke kerk weer vinden.
Moederkerk is het verhaal van een vrouw die geen geschiedenis maakte, maar erdoor overvallen werd. En in feite geldt dat ook voor haar zes kinderen. Ook zij lijken er weinig aan te kunnen doen dat ze het geloof van hun ouders niet ongeschonden konden overnemen. Meer dan actief respect betuigen bij de begrafenis vermochten ze niet.
Drie van hen werden in de jaren zeventig actief in de sektarische Socialistiese Partij, die nog wel zekerheden – maar dan zonder schoonheid – kon bieden van een type dat de dikke Nieuwe Katechismus niet meer kon beloven. Maar ook die hielden niet stand.
Hun moeder zag veel van haar streven van vroeger in hen terug. ‘Toen was het voor de goede zaak, nu is dat helaas anders,’ merkte ze op. De weg die de andere drie kinderen volgden is minder helder. Je krijgt de indruk dat de auteur de privacy van zijn broers en zussen wilde beschermen. Maar juist hun weg lijkt het vertrouwde patroon te weerspiegelen van een bijna onopgemerkt afscheid.
Moederkerk is een meeslepend boek over het verlies van schoonheid en sacraliteit. Ook voor de auteur houdt de welhaast manische haast waarmee theologen en intellectuelen de Nederlandse katholieke kerk afbraken iets raadselachtigs. Het is alsof in de jaren zestig een onderhuidse twijfel die al decennialang was opgekropt ineens doorbrak.
Dit artikel is exclusief voor abonnees