Zelden tonen oorlogsfilms hoe het leven is in het achterland van het front. Vermiglio, dat zich afspeelt in een Noord-Italiaans bergdorpje in 1944, is een uitzondering. In het schitterend gefotografeerde drama is de oorlog afwezig. Een enkele dorpeling vecht ver van huis in het Italiaanse leger, maar verder kabbelt alles rustig voort. Totdat een gedeserteerde Siciliaanse soldaat in het dorpje opduikt.
De aanwezigheid van de getraumatiseerde, zwijgzame knul doorbreekt het kalme dagelijkse leven. In de kroeg spreken mannen schande over de jongen (‘lafaard’). Alleen de goedwillende patriarchale dorpsonderwijzer, die zijn leerlingen ‘voedsel voor de ziel’ wil geven met onder meer Vivaldi’s Vier jaargetijden, neemt het op voor de deserteur. Voor hem wordt het pas ingewikkeld als een van zijn dochters een liefdesrelatie met de jongen krijgt en met hem trouwt.
Lange tijd lijkt Vermiglio een tragikomische zedenschets van het platteland te worden, waarin het tonen van het dorpsleven even belangrijk is als de verhaallijn rond de twee geliefden. De loop van de seizoenen en het katholicisme bepalen het dagelijks leven van de dorpelingen. God geeft kinderen en neemt ze soms weer vroegtijdig tot zich. Dat seksualiteit beladen is met schuldgevoel, leidt bij een andere dochter van de dorpsonderwijzer tot zelfkastijding. Als straf voor haar seksuele gevoelens voor een buurmeisje dwingt ze zichzelf kippenstront te eten. En dan moet de militaire bevrijding nog komen, die niet voor iedereen een bevrijding is. Het onder de huid kruipende Vermiglio had zich makkelijk kunnen ontpoppen als een romantisering van het plattelandsleven, maar regisseur Maura Delpero valt niet in die valkuil.

