Home Van conservatief naar progressief: hoe de vrouwelijke kiezer van mening veranderde

Van conservatief naar progressief: hoe de vrouwelijke kiezer van mening veranderde

  • Gepubliceerd op: 23 februari 2017
  • Laatste update 11 apr 2023
  • Auteur:
    Mirjam Janssen
  • 9 minuten leestijd
Van conservatief naar progressief: hoe de vrouwelijke kiezer van mening veranderde

Tot in de jaren zeventig stemden Nederlandse vrouwen behoudender dan mannen. Daarna zwenkten ze naar links en kozen ze vaker voor progressieve partijen. Waarom gebeurde dat? En is er nu weer een kentering zichtbaar?

5 juli 1922 was niet het feest van de democratie waarop velen hadden gehoopt. Op die dag mochten voor het eerst alle Nederlandse vrouwen naar de stembus, vijf jaar na de invoering van het algemeen mannenkiesrecht. Maar lang niet alle vrouwen leken zich bewust van het historische moment. Volgens verslaggevers wandelden ze de stemlokalen rustig binnen, alsof ze nooit anders hadden gedaan.

Het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck maakte er ook weinig ophef over. Het vrouwenkiesrecht was volgens het tijdschrift De Amsterdammer ‘een noodgedwongen toegeven aan iets dat niet langer viel tegen te houden, een bukken voor het onvermijdelijke, maar zonder de weldadige verkwikking van een daad uit overtuiging verricht’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Vrouwen vormen een onbetrouwbaar element in de kiezersklasse’

Ondertussen maakten de sociaal-democraten zich zorgen om de uitslag. SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra vond dat er alleen sprake kon zijn van een feest van de democratie als de vrouwen het goede vakje rood kleurden. De vrees bestond dat ze vooral conservatief zouden stemmen.

Er was heftig voor het vrouwenkiesrecht gestreden. Vanaf de oprichting van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht in 1894 lieten voorstanders veelvuldig van zich horen. In 1915 overhandigden ze de toenmalige minister-president Pieter Cort van der Linden maar liefst 164.000 handtekeningen. Een jaar later, op 18 juni 1916, liepen 18.000 mannen en vrouwen door Amsterdam in een indrukwekkende stoet, geopend door amazones en een heer te paard. Langs de route zag het zwart van het publiek, dat volgens een getuige instemmend reageerde.

‘Bourgeois-dames’

Toch vertaalde het enthousiasme zich lange tijd niet in politieke actie. De Sociaal-Democratische Bond en de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij waren weliswaar voor vrouwenkiesrecht, maar wilden eerst algemeen mannenkiesrecht afdwingen. Veel sociaal-democraten hadden bovendien een hekel aan de vrouwen uit betere kringen, de ‘bourgeois-dames’, die de strijd voor het vrouwenkiesrecht aanvoerden. Dat bevorderde de onderlinge samenwerking niet.

De liberale partijen waren verdeeld en de confessionele partijen vonden vrouwenkiesrecht niet nodig. Die zagen meer in een stemming door ‘gezinshoofden’, en vanzelfsprekend waren dat mannen.

De eerste doorbraak kwam in 1917, door een grote uitruil. De confessionelen gingen akkoord met de invoering van het algemeen mannenkiesrecht en passief vrouwenkiesrecht. In ruil kregen zij de gelijkstelling van het bijzonder en openbaar onderwijs, waarvoor ze zo vurig hadden gestreden. Zo kwam in 1918 de eerste vrouw in de Tweede Kamer, Suze Groeneweg (zie ook p. XX), die zelf nog niet mocht stemmen.

Confessioneel succes

Die mogelijkheid kwam er wel na een initiatiefwet van het vrijzinnig-democratische Kamerlid Henri Marchant in 1919: voortaan mochten ook vrouwen naar de stembus. Drie jaar later konden ze bij de verkiezingen eindelijk hun stem laten horen.

De electorale strijd van 1922 leverde een klinkende overwinning op voor de confessionele partijen: RK, ARP, CHU en SGP veroverden samen 60 van de 100 zetels in het parlement. De liberale partijen verloren. De Communistische Partij Holland (CPH) raakte een zetel kwijt en de SDAP ging met twee zetels terug naar 20 plaatsen. De dag na de verkiezingen schreef het linkse dagblad Het Volk teleurgesteld dat ‘vrouwen een onbetrouwbaar element vormen in de kiezersklasse’.

Schuld van Troelstra

Het is de vraag of de nederlaag van sociaal-democraten en communisten inderdaad het gevolg was van de ‘vrouwenstem’. Mogelijk had het verlies eerder te maken met Troelstra’s oproep in november 1918 tot een socialistische revolutie, wat velen in het verkeerde keelgat was geschoten. Ook van de revolutie in Rusland in 1917 ging een communistische dreiging uit. Misschien stemden de kiezers daarom behoudender. In ieder geval maakten CPH en SDAP hun verlies bij de volgende verkiezingen weer goed, zodat er op langere termijn zeker geen sprake was van een vrouweneffect.

Het stemgedrag van Nederlandse vrouwen voor de Tweede Wereldoorlog is niet systematisch onderzocht. Bekend is wel dat ze, net als andere westerse vrouwen, vaker confessioneel en conservatief stemden dan mannen. Daar zijn verschillende verklaringen voor: vrouwen waren religieuzer, traditioneler ingesteld, werkten meestal niet, en waren gemiddeld ouder en daardoor conservatiever (mannen hadden en hebben een kortere levensverwachting).

Enquêtes na de oorlog laten zien dat Nederlandse vrouwen tot ongeveer 1970 vaker voor confessionele partijen kozen dan mannen (zie p. XX voor de aantallen). Mannen zouden zich door de ontzuiling al eerder van de confessionele partijen hebben afgewend. De kiezers stemden steeds minder op basis van hun religie of klasse.

In de periode na 1970 was het stemgedrag van vrouwen niet eenduidig: soms kozen ze liever links, dan weer rechts – er zat geen helder patroon in. Van een echt verschil zoals in de Verenigde Staten, waar vrouwen in die tijd al progressiever waren dan mannen, was geen sprake.

Andere verhoudingen

Maar rond 1990 begonnen de verhoudingen in Nederland, net als in de rest van de westerse wereld, te veranderen: vrouwen gingen linkser stemmen dan mannen. Toch moeten de verschillen tussen mannen en vrouwen niet worden overdreven. In veel gevallen gedroegen mannelijke en vrouwelijke kiezers zich hetzelfde. Het opkomstpercentage was meestal even hoog en over veel onderwerpen vielen geen verschillende opvattingen te bespeuren.

De nieuwe opstelling van vrouwen weerspiegelde vooral hun veranderende maatschappelijke positie. Ze werden actiever op de arbeidsmarkt en begonnen voor hun belangen te stemmen. Vrouwen die ontevreden waren over hun arbeidsvoorwaarden of vrouwen die voor de overheid werkten, bijvoorbeeld in de zorg of het onderwijs, vonden in linkse partijen bondgenoten. Ook de aandacht voor vrouwenemancipatie in de media leidde tot een grotere bewustwording, die zich vertaalde in links stemgedrag.

Meer vrouwen zouden overwegen PVV te stemmen

Inmiddels zijn steeds meer belemmeringen voor vrouwen op de arbeidsmarkt en in hun privéleven opgeheven. Interessant is nu of andere kwesties het vrouwelijke stemgedrag gaan bepalen. Bij de laatste Kamerverkiezingen in 2012 was dat nog niet het geval: de PvdA en GroenLinks kregen meer vrouwelijke dan mannelijke kiezers achter zich, en de VVD en de PVV trokken juist meer mannen.

Volgens recent onderzoek zouden vrouwen minder vaak extreem- rechts stemmen, omdat ze moeite hebben met het stigma dat op deze stroming rust. Maar recente peilingen laten zien dat de aanhang van de PVV niet meer alleen uit de geijkte ‘boze, witte mannen’ bestaat. Ook vrouwen zouden vaker overwegen op Geert Wilders te stemmen – niet voor niets heeft hij vrouwen op nummer twee en drie van de kieslijst voor de komende Kamerverkiezingen gezet.

In de Verenigde Staten bleken veel vrouwen tegen alle verwachtingen in voor de Republikein Donald Trump te kiezen. Misschien zijn dit voorbodes van een volgende kentering in het vrouwelijk stemgedrag.

Mirjam Janssen is historicus en journalist.

***

Aparte vrouwenpartij steeds mislukt

Zeker tien keer opgericht

Hebben vrouwen andere belangen dan mannen? En zo ja, hoe moeten die dan politiek worden vertaald? In een aparte vrouwenpartij? Of door vrouwen binnen bestaande partijen? Deze vragen speelden de afgelopen eeuw regelmatig.

Binnen de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht waren er heftige discussies – en afsplitsingen – vanwege onenigheid over de strategie. Sommige actievoerders vonden dat er strikt neutraal en alleen voor vrouwenkiesrecht moest worden gestreden, anderen meenden dat er ook ruimte moest zijn voor andere onderwerpen die vrouwen raakten.

Nadat het vrouwenkiesrecht was verworven, bleef er in feministische kring onenigheid bestaan over de vraag of vrouwelijke politici binnen een eigen partij of binnen bestaande partijen moesten opereren. De afgelopen eeuw is zeker tien keer een aparte vrouwenpartij opgericht – soms was het een lokaal, soms een landelijk initiatief. Meestal tevergeefs, want vrouwen bleken niet automatisch op vrouwenpartijen te stemmen.

De Algemene Nederlandsche Vrouwenorganisatie die in 1922 meedeed haalde slechts 6000 stemmen, terwijl de kiesdeler op ongeveer 30.000 lag. De Katholieke Vrouwenlijst van Venlo (1958) en het Vrouwenappèl Landgraaf (1985) hadden plaatselijk wel enig succes. En ons land kent nog steeds een Vrouwenpartij.

Vrouwelijke volksvertegenwoordigers hebben tot nu toe meer bereikt binnen de bestaande politieke partijen en krijgen vaak voorkeursstemmen. Pogingen een samenwerkingsverband van vrouwen door de partijen heen op te richten zijn tot nu toe op weinig uitgelopen.

Franse senaat blokkeerde vrouwenkiesrecht

Uit angst voor invloed van de kerk

Frankrijk was in 1848 vroeg met de toekenning van het algemeen mannenkiesrecht, maar vrouwen mochten er pas een eeuw later – in 1944 – stemmen. De late toekenning van het vrouwenkiesrecht lag aan de senaat, die voorstellen daartoe hardnekkig blokkeerde. Sinds 1901 bestond er in de Kamer van Afgevaardigden een meerderheid voor het vrouwenkiesrecht, maar de senatoren hielden dat tegen, omdat ze vreesden dat vrouwen massaal confessioneel zouden stemmen. In 1944 slaagde de Voorlopige Regering – Frankrijk was nog in oorlog – er eindelijk in het voorstel toch door de senaat te loodsen.

Clinton profiteerde niet van gender gap

Winst van Trump mede door vrouwen

Tegen alle verwachtingen in stemde vorig jaar 53 procent van de witte vrouwen op de Republikein Donald Trump. Mede daardoor werd hij de nieuwe Amerikaanse president.

De Verenigde Staten kenden decennialang een gender gap: vrouwen stemden er steevast vaker voor Democratische dan voor Republikeinse presidentskandidaten. Zo scoorde Republikein Ronald Reagan in 1980 46 procent bij de vrouwen en 54 procent bij de mannen (een ‘gap’ van 8 procent).

Bij de tweede overwinning van Democraat Bill Clinton in 1996 was het verschil zelfs 11 procent: 54 procent van de vrouwen koos voor hem, tegenover 43 procent van de mannen. Ook Democraat Barack Obama lag goed bij de vrouwen: 56 procent van de vrouwen stemde in 2008 op hem en in 2012 was dat 55 procent (tegenover 49 en 45 procent van de mannen).

De verwachting bij de laatste verkiezingen was dus dat Trumps tegenkandidaat Hillary Clinton als Democraat en als vrouw zou profiteren van de gender gap. Ten onrechte, zo bleek. De witte vrouwen keerden zich tegen haar: 53 procent stemde op Trump en maar 42 procent op haar. Wel kreeg ze de meeste stemmen van zwarte en latino-vrouwen.

Oekraïne-referendum

Bij het Oekraïne-referendum in 2016 gaven vrouwen een gemengd signaal. Ze stemden vaker tegen het referendum dan mannen. Daarmee sloten ze zich aan bij kiezers van de PVV en SP, die massaal tegen het verdrag met Oekraïne waren. Maar ze kwamen in geringen getale opdagen, en dat kan weer op een progressieve opstelling duiden: veel progressieven stemden bij dit referendum juist niet.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 3 - 2017