De Habsburgers smeedden de Nederlanden stap voor stap om tot een bestuurlijke eenheid. De grote man achter de hervormingen was de Fries Viglius van Aytta. Deze diplomaat steunde de Habsburgers onvoorwaardelijk en speelde een belangrijke rol bij de centralisering van de Lage Landen.
De periode voor de Opstand heeft altijd minder aandacht gekregen dan de dramatische gebeurtenissen die elkaar vanaf 1566 in ijltempo opvolgden en die resulteerden in het ontstaan van de Republiek. De Zeven Provinciën kwamen toen in de plaats van de Zeventien Provinciën. En dat beperkt de terugblik op de tijd daarvóór. In de nationale kijk op het verleden die vanaf de negentiende eeuw gangbaar was, vormde de scheiding van Noord en Zuid de min of meer vanzelfsprekende uitkomst van het Europese staatsvormingsproces.
Terwijl de Bourgondiërs en Habsburgers een grote staatkundige prestatie hadden geleverd: de vereniging van de Zeventien Provinciën, ‘de Nederlanden’, in een groter verband vanaf de vroege vijftiende eeuw. Maar dat is door de latere rigide religieuze politiek van Filips II volkomen overschaduwd. Dat grotere staatkundige verband kende een eigen regering in Brussel, onder leiding van twee bekwame landvoogdessen: eerst Margaretha van Oostenrijk, de tante van keizer Karel V, daarna van zijn zuster Maria van Hongarije. Het zorgde voor een ongekende economische en culturele bloei. Niet alleen voor de Vlaamse steden Gent en Brugge, of de toenmalige Europese handelsmetropool Antwerpen, maar ook voor Holland en ook voor Antwerpens latere ‘opvolger’ Amsterdam.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De Bourgondisch-Habsburgse expansie stuitte uiteraard op tegenstand van degenen die daardoor machtsverlies te vrezen hadden. Maar – en dat wordt vaak vergeten – zij kende ook voorstanders die het idee van een groter Nederlands-Habsburgs geheel onderschreven en actief ondersteunden. Een van hen was de Fries Viglius van Aytta (1507-1577), telg uit een welgestelde boerenfamilie uit de omgeving van Leeuwarden.
Gematigd katholiek
De opname van Friesland in de Habsburgse Nederlanden in 1524 ondersteunde hij van harte, mede omdat die in zijn ogen aan de eeuwige interne Friese twisten een einde kon maken. Zijn horizon omvatte niet slechts het eigen kleine Friesland; hij bewoog zich met grote vanzelfsprekendheid over het hele Habsburgse grondgebied. Zijn academische loopbaan bracht hem daarna met even grote vanzelfsprekendheid van Leuven naar Dole, Valence, Bourges, Padua en Ingolstadt. Onderweg had hij ook met Erasmus kennisgemaakt. In 1542 stapte hij over naar het landsbestuur na zijn benoeming in de Geheime Raad, het adviescollege van de landsheer, en later ook in de Raad van State. Het liefst had Karel V hem al in 1533 tot opvoeder van zijn oudste zoon gemaakt, maar dat aanbod sloeg Viglius af.
In 1549 werd Viglius zelfs voorzitter van de Geheime Raad, een functie die hij met korte onderbreking bijna dertig jaar lang, tot zijn dood, zou vervullen. Hij was daarmee een van de machtigste bestuurders van de Nederlanden en een van de voornaamste vormgevers van de Habsburgse politiek. Ook vanwege persoonlijke ervaringen met oorlogsgeweld in zijn Friese jeugd geloofde hij hartstochtelijk in een sterk monarchaal gezag om orde in de chaos te scheppen. Met afgrijzen moest hij aanzien hoe de religieuze en politieke tegenstellingen zich verscherpten, doordat in beide kampen de hardliners de overhand kregen.
Viglius moest niets hebben van ketterjagerij
Als gematigd katholiek stond Viglius pal voor de geloofsbeginselen van de Moederkerk, maar hij moest niets hebben van de bloeddorstige Spaanse ketterjagerij van Alva en Filips II en de bijbehorende brandstapels. Vergeefs opponeerde hij tegen de meedogenloze handhaving van de ketterplakkaten die Karel V in 1550 had ingevoerd. Maar van het even principiële pleidooi van Willem van Oranje voor geloofsvrijheid in de Raad van State in 1564 kreeg hij letterlijk een beroerte. Nog meer verafschuwde hij namelijk het daarmee gelegitimeerde dogmatische gedram en het bijbelse woordfetisjisme van de calvinisten, zonder enig respect voor vijftien eeuwen theologische traditie. Voor de erasmiaanse humanist met een afkeer van scherpslijperij die Viglius zijn leven lang bleef, was het aan de Reformatie inherente revolutionaire elan een grotere bedreiging voor de gevestigde orde – voor het bestaan van enige orde überhaupt – dan een hardhandige contrareformatie.
Daardoor belandde hij vanuit het perspectief van de latere nationale Nederlandse geschiedschrijving uiteindelijk aan de ‘foute’ kant van de scheidslijn. Want bij alle kritiek die hij op de machthebbers in Brussel had, bleef hij tot het eind toe namelijk in hun kamp: het Habsburgse oppergezag bleef voor hem vanzelfsprekend. Voor hem was er geen andere keuze, het alternatief was eenvoudigweg erger. Viglius heeft nog net de Pacificatie van Gent mogen meemaken, maar heeft aan het eind van zijn leven toch moeten constateren dat de Nederlandse Opstand gedurende de laatste vijf jaar alles waarin hij geloofde – en daarmee ook zijn politieke levenswerk van de kwarteeuw daarvoor – tenietdeed.
Reactionair
Dat levenswerk bestond uit een grote bijdrage aan de bestuurlijke centralisering van de Nederlanden onder Habsburgs gezag. In twee daarvoor essentiële reorganisaties heeft hij de hand gehad: de wereldlijke eenwording van de Nederlanden door samenvoeging in de Bourgondische kreits in 1548, en de kerkelijke eenwording door de bisschoppelijke herindeling in 1559. De Nederlandse Opstand was, in dat licht bezien, met haar strijd om het behoud van de overgeleverde middeleeuwse stedelijke vrijheden, een reactionaire poging om de moderne staatsvorming met krachtig centraal gezag terug te draaien. Het was een poging om terug te keren naar de aloude kerktorenpolitiek van vóór de Habsburgers, waarin elk gewest en elke stad het liefst zijn eigen ding deed, zonder acht te slaan op enig stadsmuuroverschrijdend groter belang. Het was een in zichzelf gekeerde houding, waarvan Viglius gruwde.
Om met de wereldlijke unificatie te beginnen: de Zeventien Verenigde Nederlanden (zie kader onderaan deze pagina) waren bij het ‘officiële’ begin van de Tachtigjarige Oorlog in 1568 nog zeer jong: net een kwarteeuw oud. Liefst vijf gewesten in het noordoosten hadden pas onder Karel V hun zelfstandigheid verloren. Als eerste daarvan was Friesland in 1524 Habsburgs geworden, in 1528 gevolgd door het Sticht en het Oversticht, in 1536 door Groningen met de Ommelanden, en pas in 1543 door het hertogdom Gelre. De Zeventien vormden bovendien een zeer los verband, staatsrechtelijk niet veel meer dan een personele unie, waarvan de leden elk op andere voorwaarden en volgens andere regelingen Habsburgs waren. Dat de boel ook na het overlijden van de landsheer bij elkaar zou blijven, was op geen enkele wijze gegarandeerd.
Een complicerende factor was dat een deel van de gewesten van oudsher niet bij het Heilige Roomse Rijk hoorde, maar horig was geweest aan de aartsvijand van de Habsburgers: de koning van Frankrijk. Pas na Karels verpletterende zege bij Pavia (1525) werd de oude band van Vlaanderen en Artesië met Frankrijk doorgesneden, en werd dit gebied bij het Rijk gevoegd. Maar oude loyaliteiten waren geenszins verdwenen. Toen de keizer het in 1539 met zijn geboortestad Gent aan de stok kreeg, wendden de vroede vaderen zich nog gewoon voor bijstand tot Parijs.
Bondgenootschap
Er was zo binnen de Habsburgse Nederlanden van een driedeling sprake. Om te beginnen het van de Bourgondiërs geërfde kerngebied, dat sinds 1512 in de Bourgondische kreits was verenigd. Daarnaast de na 1525 aan die kreits toegevoegde voormalige Franse gebieden. Ten slotte waren er ook nog Karels nieuwe aanwinsten in het noordoosten, die grotendeels tot de Nederrijns-Westfaalse kreits behoorden. Die had Karel laten overhevelen naar de Bourgondische kreits nadat hij in 1547 de protestantse Schmalkaldische Bond had verslagen (zie kader onderaan deze pagina).
Daarmee werden voor het eerst alle Zeventien Habsburgse Nederlanden in één bestuurlijk verband samengevoegd, dat tevens het karakter van een personele unie oversteeg. Dit leidde vervolgens tot de Transactie van Augsburg (1548), die in hoge mate het werk van Viglius was. Dit verdrag ging nog verder: het behelsde niet alleen eenheid naar binnen, maar ook afgrenzing naar buiten. De facto werden de Habsburgse Nederlanden nu semisoeverein, want ze werden van de meeste financiële en juridische verplichtingen jegens het Rijk ontslagen. Er was nu sprake van een soort bondgenootschap tussen twee gelijkwaardige entiteiten: het Heilige Roomse Rijk en de Nederlanden, die zich bij externe bedreigingen tot wederzijdse militaire bijstand verplichtten.
Schmalkadische Oorlog
Maarten Luther wist vanaf 1517 meteen een groot aantal Duitse rijksvorsten en rijkssteden voor zich te winnen. Deze protestanten verenigden zich in 1531 in Schmalkalden, en stadje in Thüringen, in de zogeheten Schmalkaldische Bond. Omdat voor de katholieke Karel V het behoud van de confessionele eenheid nauw aan zijn keizerlijk gezag verbonden was, kon een militair conflict niet uitblijven. Nadat Karel enkele belangrijke vorsten uit de Bond had weten los te weken, bezorgde hij in de Schmalkaldische Oorlog de protestanten in de Slag bij Mühlberg in 1547 een verpletterende nederlaag. Deze zege betekende het einde van de Bond en maakte de weg vrij voor een korte periode van keizerlijke suprematie, die vervolgens de verdere eenwording van de Habsburgse Nederlanden mogelijk maakte.
Zo was de grondslag gelegd voor een aparte Nederlandse staat, die grofweg de huidige Benelux omvatte. Nominaal bleven de Nederlanden deel uitmaken van het Rijk, maar op rijksdagen lieten zij zich zelden meer vertegenwoordigen. Ook de nieuwe Republiek in het noorden zou tot de Westfaalse Vrede van 1648 aan die fictie vasthouden. In de heetste jaren van de strijd tegen de ‘Spaanse tyrannie’ zou, in 1578, Marnix van St.-Aldegonde zelfs nog met een beroep op de Transactie van Augsburg op een rijksdag in Worms om militaire steun verzoeken. Vergeefs: in militaire bijstand tegen de eígen wettige landsheer voorzag die niet. Voor Viglius was dit ook de wereld op zijn kop geweest.
Pyrrhusoverwinning
Dat die wettige landsheer voor alle gewesten in 1555 Karels zoon, koning Filips II, en niet Karels broer, keizer Ferdinand I, geworden was, benadrukte opnieuw de bijzondere positie van de Nederlanden ten opzichte van het Rijk. Alle andere Habsburgse territoria binnen de rijksgrenzen waren immers wél in handen van de Oostenrijkse tak overgegaan. Dat de Nederlanden niet alleen Spaans, maar ook één en ondeelbaar waren geworden, door een identieke erfopvolgingsregeling die ervoor zorgde dat ze ook ná Karel V bij elkaar zouden blijven, was in het verlengde van Augsburg in 1549 met een Pragmatieke Sanctie geregeld.
Ten slotte moest ook de kerkelijke organisatie worden aangepast, want die liep op geen enkele wijze met de staatkundige parallel. In het noorden was Utrecht de enige bisschopsstad; stukken van Groningen en Gelderland vielen onder Keulen, Münster en Osnabrück. In het zuiden ressorteerden Namen plus de helft van Brabant en Luxenburg onder Luik. Het westen behoorde tot de bisdommen Kamerijk, Doornik, Atrecht en Terwaan. Binnen de Nederlandse grenzen bevond zich geen eigen aartsbisschoppelijke zetel, en dat betekende dat de Nederlanden over de ‘buitenlandse’ kerkprovincies Keulen, Trier en Reims waren verdeeld. Vooral dat de koning van Frankrijk zo via Reims binnenlandse invloed kon uitoefenen, was de Habsburgers een doorn in het oog.
In 1581 werd zijn levenswerk vernietigd
Aansluitend bij eerdere plannen wist Filips II in 1559 met Rome tot overeenstemming te komen over een nieuwe kerkelijke indeling, die met de staatkundige spoorde en aan alle grensoverschrijdende buitenlandse invloed een einde maakte. Ook in de uitwerking van dit project had Viglius een centraal aandeel. De Nederlanden werden opgedeeld in drie nieuwe aartsbisdommen, voor respectievelijk de noordelijke, zuidelijke en Waalse Nederlanden: Utrecht, Mechelen en Kamerijk. Deze drie kerkprovincies telden vervolgens achttien bisdommen in totaal. Viglius leverde er ook een kandidatenlijstje voor de zetelbezetting bij.
De invoering van deze maatregel stuitte met name in Brabant en in de nieuwe noordoostelijke provincies op veel weerstand. Zorg om het verlies van regionale machtsposities, afkeer van een sterke greep van Brussel op het eigen gewest – juist, tot diens afschuw, ook in Viglius’ eigen Friesland – en vrees dat met de nieuwe bisschoppen ook de gehate Spaanse Inquisitie ingang zou vinden, deden het verzet oplaaien. Alva drukte vervolgens met geweld in 1570 de benoeming van de laatste bisschoppen door, maar dat zou een pyrrhusoverwinning blijken. Elf jaar later was niet alleen de Spaanse koning, maar ook de roomse kerk Nederland benoorden de grote rivieren kwijt, en het levenswerk van Viglius vernietigd.
Meer weten
- Viglius van Aytta (2018) door Kees Sluys beschrijft deze ‘Friese Europeaan’.
- Viglius van Aytta (1983 en 2000) door Folkert Postma gaat in twee delen in op het leven van deze humanist en diplomaat.
- De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, 1559-1570 (1950) door Michel Dierickx S.J.