De jaren na de definitieve val van Napoleon, in 1815, hebben in de geschiedschrijving een slechte naam. Deze periode wordt meestal aangeduid als de Restauratie en zou een bijzonder benauwd en bekrompen tijdvak zijn geweest, waarin de oude gezagsverhoudingen werden hersteld en elk streven naar vrijheid en democratie hardhandig de kop werd ingedrukt. Reactionaire machthebbers als de Oostenrijkse kanselier Klemens von Metternich, tsaar Alexander I, de Engelse hertog van Wellington en de Franse premier Richelieu maakten de mensen bang met het spookbeeld van revolutie en terreur, en wisten zo alle vernieuwing tegen te houden.
Dit verhaal werd enkele jaren geleden nog met verve verteld door de populaire Pools-Britse historicus Adam Zamoyski in zijn boek De fantoomterreur. Maar dit is een volstrekt ahistorisch en anachronistisch beeld, waarin het verleden wordt veroordeeld omdat mensen toen nog niet de moderne denkbeelden koesterden die later bon ton werden. In Tegen de terreur keert Beatrice de Graaf zich dan ook terecht tegen deze benadering.
Overtuigend laat ze zien dat politici in 1815 reden hadden om bang te zijn voor een nieuwe golf van revolutie en terreur. Europa moest immers bijkomen van de bloedige Franse Revolutie en de verwoestende napoleontische oorlogen. Dat ze streefden naar rust en stabiliteit was dus helemaal niet vreemd, en zeker niet alleen maar een vijgenblad om een reactionaire politiek te verhullen.
Bovendien waren de staatslieden die Napoleon hadden verslagen in een aantal opzichten juist heel modern. Ze kwamen tot een nog nooit vertoonde vorm van internationale samenwerking. De Graaf noemt dit een ‘eerste experiment van gezamenlijk en geïnstitutionaliseerd veiligheidsmanagement’, dat ‘de basis legde voor het latere Europese systeem van collectieve veiligheid zoals we dat vandaag nog kennen’.
Er werd een permanente Geallieerde Raad opgericht, die eventuele spanningen tussen de landen moest wegnemen of in elk geval dempen. Ook werd intern, dankzij een in Pruisen ontwikkeld bureaucratisch systeem, orde op zaken gesteld. Op deze manier werd vooral Frankrijk weer op de been geholpen, zodat het overwonnen land al spoedig weer tot de belangrijke mogendheden behoorde.
Uiteraard ging het de machthebbers om het bestendigen van bestaande machts- en bezitsverhoudingen, zodat ze democratische experimenten zo veel mogelijk tegenhielden, maar dit betekende geen terugkeer naar het Europa van vóór 1789. Conservatieven als Wellington, Metternich en Alexander I waren op een aantal punten hun tijd vooruit en bewezen dat behoudzucht en innovatie, en eigenbelang en internationale samenwerking soms best samen kunnen gaan.
Rob Hartmans is historicus, journalist en vertaler.
Dit artikel is exclusief voor abonnees