Home Succes en falen van de Nederlandse inlichtingendiensten

Succes en falen van de Nederlandse inlichtingendiensten

  • Gepubliceerd op: 10 oktober 2002
  • Laatste update 09 jan 2024
  • Auteur:
    Philip van de Poel
  • 17 minuten leestijd
Logo BVD/AIVD

Van de oude Buick van de veiligheidsdienst in de jaren veertig, die moest worden aangeduwd tijdens het volgen van verdachten, tot de affaire-Philomena Bijlhout: vaak is er getwijfeld aan de operationele capaciteiten van de Nederlandse geheime diensten. Toch boekten zij ook successen: ‘Bij de CIA kan men nóg lyrisch worden over een Nederlandse BVD-analist die de Culturele Revolutie in China wist te voorspellen.’

Dat de Sovjet-Unie begin jaren zestig een niet erg gebruikelijke vakantiebestemming was voor westerlingen, behoeft nauwelijks te verbazen. Na het neerhalen van een Amerikaans spionagevliegtuig boven de Sovjet-Unie op 1 mei 1960 raakte de Koude Oorlog op kook. De verslechterde verhoudingen tussen Oost en West culmineerden in de bouw van de Berlijnse Muur en de Cubaanse rakettencrisis.

Tegen dit zich in ijltempo ontvouwend historisch decor namen Evert Reydon en Louw de Jager in juli 1961 een kijkje achter het IJzeren Gordijn. De Nederlandse zeelui gaven zich uit voor vakantiegangers. Hun trip voerde langs toeristische highlights als militaire terreinen, vliegvelden en haveninstallaties. Na een verblijf van een maand in de Sovjet-Unie werden de twee op 20 augustus bij de Russisch-Tsjechische grens aangehouden. Tijdens hun verhoor bekenden ze `een veldwaarnemersopdracht’ uit te voeren in opdracht van de Nederlandse buitenlandse inlichtingendienst. Dagblad Izvestia kon zelfs triomfantelijk het telefoonnummer van de case officer in Nederland publiceren.

Het `zeespionnenincident’ betekende voor de Nederlandse geheime diensten – en dan met name de Inlichtingendienst Buitenland (IDB) – het eerste grote inlichtingenfiasco. Niet alleen wist de tegenstander een compleet inlichtingenkanaal bloot te leggen, ook kwam de zaak uitgebreid in de openbaarheid. Een ontluisterend demasqué voor een `geheime’ dienst. Wat de Reydon-affaire zo pijnlijk maakte, was de knulligheid waarmee de IDB zichzelf op de duim sloeg. Om te beginnen was de dekmantel van Reydon en De Jager flinterdun. Hoe twee eenvoudige zeelui een reis naar Rusland konden bekostigen was een raadsel, temeer daar Reydon ten tijde van de missie werkloos was. Ernstiger nog was het feit dat dezelfde Reydon een bekende was van de Sovjet-autoriteiten. Bij een eerdere gelegenheid was hij aangehouden op verdenking van spionage.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Rode sportauto

Sceptici zullen in het Reydon-incident een vingerwijzing zien voor de kwaliteit van het Nederlandse inlichtingen- en veiligheidswerk. In het licht van de actualiteit krijgen zulke bedenkingen een omineuze klank. Het inlichtingenapparaat ziet zich sinds `11 september’ geconfronteerd met een formidabele, nieuwe vijand. Mede vanwege de opmars van het moslimterrorisme wordt het personeelsbestand van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), zoals de Nederlandse inlichtingendienst sinds mei 2002 heet, uitgebreid van achthonderd naar duizend personen.

De opvolger van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) presenteert zich op zijn website als modern en slagvaardig. De geschiedenis van de Nederlandse geheime diensten kent niettemin legio anekdotes die gerede twijfel oproepen aan hun operationele capaciteiten. Van de voorloper van de BVD is bekend dat deze eind jaren veertig voor het schaduwen van `objecten’ (lees: verdachte personen) was aangewezen op een oude Buick. De auto moest niet zelden worden aangeduwd, hetgeen de personen die heimelijk werden gevolgd natuurlijk niet kon ontgaan. Ook opmerkelijk was het optreden van de vaste beveiliger van het IDB-hoofdkwartier. In een poging de buitenwacht onkundig te houden van het bestaan van de dienst, verbood deze beambte het personeel boodschappen te doen in de buurt. Zelf was hij in zijn rode sportauto een opvallende verschijning. Zo gauw zijn bolide in zicht kwam, wist de sigarenboer om de hoek dat hij de voetbaltotoformulieren kon klaarleggen.

Lachwekkendheid als dekmantel? In een interview met thrillerauteur Tomas Ross nam weekblad Vrij Nederland deze hypothese enkele jaren geleden onder de loep. Ross, pseudoniem voor Willem Pieter Hoogendoorn, is in zekere zin ervaringsdeskundige: zijn vader bekleedde jarenlang een hoge functie bij de BVD. De jonge Ross mocht zijn vader graag plagen met operationele missers die de krant haalden. `Het was in die periode dat er zomaar een geheime nota over afluisteren werd gevonden in het papier van een vishandelaar,’ herinnert Ross zich. `Tot grote frustratie van mijn vader kon hij natuurlijk niet vertellen wat er werkelijk gebeurde binnen de dienst. Zijn reactie was altijd: “Laat ze maar lachen; zolang de buitenwacht denkt dat we lachwekkend zijn, leidt dat mooi de aandacht af van het echte werk.”’

Volgens Ross bewijst het feit dat er buiten enkele komische canards zo weinig over de BVD naar buiten is gekomen juist dat de dienst doeltreffend te werk moet zijn gegaan. Naar het rendement blijft het niettemin gissen, vindt Ross. `Wanneer je oud-ministers ernaar vraagt, zul je altijd horen dat Nederland dankzij de BVD grote rampen en aanslagen bespaard zijn gebleven. Maar als je doorvraagt, wordt er direct verwezen naar staatsgeheimen.’

Ondanks het waas van geheimzinnigheid kan de conduitestaat van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten volgens historicus Dick Engelen wel degelijk worden gewogen. Engelen verkeert in een bevoorrechte positie. Als oud-BVD’er kon hij voor zijn boek De geschiedenis van de BVD (1995) putten uit contacten binnen de dienst. `Als je kijkt naar de hoofdtaken van de BVD, heeft de dienst het door zijn agressieve werkwijze niet slecht gedaan. Ik heb geen aanwijzingen gevonden dat er op het gebied van beveiliging en contraspionage mensen doorheen zijn geglipt. En wat de binnenlandse politieke factor betreft: er kon weinig binnen de CPN gebeuren zonder dat de BVD het wist.’

Inlichtingenspecialist Cees Wiebes bracht enkele jaren geleden, samen met Bob de Graaff, de geschiedenis van de Inlichtingendienst Buitenland in kaart. Villa Maarheeze (1998) – een verwijzing naar het Wassenaarse hoofdkwartier van de IDB – schetst een soms onthutsend beeld van de dienst. Toch hoort Wiebes op internationale congressen lovende woorden over het Nederlandse inlichtingenwerk. `Bij de CIA kan men nóg lyrisch worden over een BVD-analist als Ad de Jonge uit de jaren zestig. Die voelde de ontwikkelingen binnen het Politburo feilloos aan. Hij wist zelfs de Culturele Revolutie in China te voorspellen.’ Ook tegenstanders van weleer spreken met respect over de BVD. `Oud-KGB’ers hebben me verteld dat detachering in Nederland gold als een echte strafoverplaatsing.’

Subversieve elementen

In de prille jaren van het Nederlandse inlichtingenwerk lag dit beduidend anders. Gedurende de Eerste Wereldoorlog, toen Nederland kennismaakte met georganiseerde inlichtingenactiviteiten, konden buitenlandse spionnen ongestoord hun gang gaan. Regering en legerstaf werden in feite overvallen door het fenomeen. Talloos waren de geruchten over buitenlandse agenten die vermomd als handelsreiziger of kunstenaar spioneerden langs de Hollandse Waterlinie. Het gebrek aan adequate kennis kon leiden tot paniekerige reacties. Oplettende soldaten vonden de schetsboekjes van natuurvorser Jac. P. Thijsse dermate suspect dat hij tijdens zijn veldwerkonderzoek langs de Waterlinie werd aangehouden op verdenking van spionage.

Om de inlichtingenleemte op te vullen werd een speciale sectie toegevoegd aan de Generale Staf (GS), het hoogste orgaan van het leger. Doel van deze sectie III was het waarborgen van de Nederlandse neutraliteit. Hiertoe diende de dienst de krachtsverhoudingen tussen de strijdende partijen in kaart te brengen en buitenlandse pottenkijkers aan banden te leggen. Na de Russische Oktoberrevolutie in 1917 richtte GS-III zich gaandeweg ook op subversieve elementen van eigen bodem. Katalysator bij de veranderende taakopvatting was de halfbakken poging tot revolutie van de sociaal-democratische voorman Pieter Jelles Troelstra. In november 1918 verklaarde Troelstra publiekelijk dat ook Nederland rijp was voor een omwenteling in proletarische zin. Duizenden Amsterdamse `bolsjewieken’ trokken hierop naar de plaatselijke cavaleriekazerne. Onder de revolutionairen vielen acht doden en zes gewonden.

Nauwelijks twee maanden later zag Nederlands eerste geheime dienst het licht. In personeel opzicht verschilde de Centrale Inlichtingendienst (CI) nauwelijks van GS-III. Feitelijke opereerden de GS-III-officieren met twee petten op. Het grote manco van deze `keurige burgerheren’, zo stelt `inlichtingenpionier’ Piet Brijnen van Houten in zijn memoires, was hun `kastenvooroordeel’. De politiemensen met wie de CI samenwerkte werden met een zeker dédain bekeken. `De politie was gewend om te infiltreren in criminele circuits,’ zegt Engelen, die in zijn studie over de BVD ook een hoofdstuk aan de CI wijdt. `Officieren met een brevet voor de Generale Staf voelden zich daar te goed voor. In zijn dagboek schrijft een CI-chef zelfs dat hij er trots op is bij een nette dienst te horen.’

Het vuile werk kwam voor rekening van mensen als de Amsterdamse politie-inspecteur Broekhoff. Broekhoff voelde al vroeg de schaduw van `de ook voor ons dreigende bolsjewikiwolken’. Met infiltratie als instrument wist hij in 1918 de anarchistische Raden van Arbeiders en Soldaten (RAS) – revolutionaire arbeiders en soldatenorganisaties – onschadelijk te maken. Of de RAS nu werkelijk op het punt stonden overheidsgebouwen op te blazen is twijfelachtig, maar Broekhoffs naam en werkwijze waren in elk geval gevestigd.

In samenwerking met de politiekorpsen van de vier grote steden bouwde de CI in de jaren twintig en dertig een heuse cartotheek op van verdachte personen. De belangstelling van de CI was breed: 1 mei-vieringen, stakingen en antimilitaristische demonstraties hadden de belangstelling, maar ook van activisme verdachte dienstplichtigen en koloniaal ambtenaren werden gescreend. En passant was de CI bedrijven als Philips van dienst bij het weren van `verkeerde elementen’.

Uit de jaarverslagen blijkt dat de CI vooral naar links keek, ook toen in de jaren dertig het rechts-radicalisme voet aan de grond kreeg. In 1937 besteedde de CI in zijn jaarverslag 28 pagina’s aan fascistische en nationaal-socialistische dreigingen; aan links-extremisme werden 147 pagina’s gewijd.

De kolonel

Al dan niet gehandicapt door een gekleurde bril was het Nederlandse inlichtingenapparaat in mei 1940 nauwelijks voorbereid op een Duitse inval. Een stay behind-organisatie, die bij een bezetting het inlichtingenwerk ondergronds zou kunnen voortzetten, was er niet. Dit betekende dat het inlichtingenapparaat in Londen van de grond af moest worden opgebouwd. De operatie was geen succes. De Nederlandse intelligence-gemeenschap in ballingschap werd verscheurd door ruzie en intriges. Terzelfder tijd manifesteerde zich in Nederland een groeiend aantal verzetsgroepen die zich met spionage en inlichtingenwerk bezighielden. Elke van deze diensten en bureautjes had een eigen politieke agenda. Prioriteit nummer één was de zuivering van Nederland, maar met de bevrijding in zicht richtten groepen ter rechter zijde hun aandacht ook op de communistische partners in het verzet.

Als iemand na de oorlog een stempel heeft gedrukt op de ontwikkeling van het Nederlandse inlichtingenwerk, dan was het mr. Louis Einthoven. Eigenzinnig en bevlogen gaf hij van 1946 tot 1961 leiding aan de binnenlandse inlichtingendienst. Voor de oorlog was Einthoven hoofdcommissaris van de politie in Rotterdam geweest. In die hoedanigheid liet hij zich kennen als een man van recht en orde, die veelvuldig in de clinch lag met de liberale burgemeester P.J. Oud. In de oorlog trad Einthoven samen met politici J. De Quay en J. Linthorst Homan op als drijvende kracht achter de Nederlandse Unie. Het driemanschap werd na de oorlog een defaitistische houding aangewreven. Einthoven wist zich door zijn overstap naar het verzet van dit stigma te vrijwaren, maar de sociaal-democratische leidsman W. Drees zou hem zijn Unie-verleden nooit vergeven. Einthoven kon echter rekenen op politieke rugdekking van confessionele beschermheren als L. Beel, W. Schermerhorn en De Quay.

De ruggengraat van de BVD in opbouw werd gevormd door leden van de Albrecht-groep. Tijdens de oorlog was Einthoven onder de indruk geraakt van de professionele aanpak van deze verzetsgroep. Kieskeurig bij het aanwijzen van `knoeiers’ was `de kolonel’ – zoals Einthovens bijnaam luidde – niet. Ook groeperingen die politiek gezien dicht bij bij hem stonden diskwalificeerde hij zonder omhaal als `onbesuisde praatjesmakers’.

Einthoven mocht dan rücksichtslos kunnen optreden, hij was kien genoeg om te begrijpen dat de BVD baat had bij een heldere taakstelling en bevoegdheden. Mede op zijn voorspraak koos de ministerraad voor een dienst met een beperkt mandaat onder ministeriële verantwoordelijkheid. Voor de in 1946 opgerichte IDB werd een vergelijkbare constructie gekozen. Op papier werd het inlichtingen- en veiligheidswerk strikt gescheiden van uitvoerende taken, die politie en justitie toebehoorden.

Een en ander geschiedde bij geheim Koninklijk Besluit. Pas in de jaren zeventig plaatste de Tweede Kamer schoorvoetend vraagtekens bij de gang van zaken. Volgens Wiebes was het lauwe parlementaire optreden een teken aan de wand. `In de Nederlandse politiek heerst tot op de dag van vandaag een volslagen desinteresse ten aanzien van het inlichtingenwerk. Er is nooit een fundamenteel debat gevoerd over de taakstelling en werkwijze van het inlichtingenapparaat. Sommige leden van de Kamercommissie voor de veiligheidsdiensten zitten bij vergaderingen zelfs een middagdutje te doen. Pas als er ergens een dakpan wordt gelicht waar een microfoon onder blijkt te liggen, schrikt iedereen wakker.’

Informanten

De oorverdovende stilte rond het inlichtingenapparaat kan niet los worden gezien van de Koude Oorlog. In het naoorlogse Nederland bestond een brede consensus over het rode gevaar. Zo de activiteiten van de BVD al bekend waren, stoorde vrijwel niemand zich aan de gehanteerde methodes. De Communistische Partij Nederland (CPN) had zich in veler ogen buiten de wet geplaatst en kon dus een koekje van eigen deeg verwachten.

In een dergelijk klimaat kon de BVD in alle rust werken aan zijn operationele bekwaamheid. Tienduizenden Nederlanders werden tegen het licht gehouden. Inventieve methodes werden niet geschuwd, zoals blijkt uit de wijze waarop de BVD abonnees van het communistische dagblad De Waarheid traceerde. Liet een bezorger van de krant even zijn fiets in de steek, dan kon het gebeuren dat een BVD-agent de bezorglijst uit de krantentas lichtte. Alvorens de lijst als gevonden voorwerp bij de politie te bezorgen werd deze eerst gekopieerd.

Met zogenoemde `m-acties’ hoopte de BVD zicht te krijgen op het reilen en zeilen binnen de CPN-top. Zowel het CPN-hoofdkantoor als de woning van partijleider Paul de Groot werd met microfoons afgeluisterd. Of dit veel opleverde valt te betwijfelen. Voor belangrijke gesprekken ging De Groot altijd een blokje om. Het gebruik van informanten daarentegen leverde de BVD een schat aan informatie op. Begin jaren zestig had de dienst 180 agenten binnen de CPN en nog eens 100 binnen de aan de CPN gelieerde Eenheidsvakcentrale (EVC).

Dankzij de zo vergaarde inside information kon de BVD in 1956 voor het eerst het instrument van de psychologische oorlogvoering beproeven. Het was de Amerikaanse inlichtingendienst CIA die de BVD al eens had gewezen op het nut van desinformatie, het op valse gronden mobiliseren van de media. Maar het idee om weekblad De Groene – een in Einthovens optiek toch `uiterst perfide blaadje’ – met een zak geld om te vormen tot een anticommunistische spreekbuis, werd als onpraktisch verworpen. Na Chroesjtsjovs kritiek op de overleden leider Stalin rook de BVD zijn kans. In de wetenschap dat er binnen de partij werd gemord over `Stalins neefje’ De Groot fabriceerde de BVD een `kaderbrief’, die zo op het oog door enkele dissidente kameraden was geschreven. Voor een optimaal effect werd de brief doorgespeeld aan het sociaal-democratische dagblad Het Vrije Volk, dat in januari 1957 uitpakte met de kop `Oppositie in de CPN’.

Engelen is zich bewust van de diepe wonden die dit soort acties van de BVD bij oud-partijgangers hebben geslagen. `Tijdens mijn promotie werd ik zelfs geconfronteerd met een demonstratie van bejaarde, oud-CPN’ers, die mijn promotie een schande vonden. Bij de antecedentenonderzoeken is door de BVD in sommige gevallen te gemakkelijk actie ondernomen, maar dat ging met het idee better safe than sorry.’

Hoe ver de BVD-logica kon voeren, leert een anekdote van Ross. `Ik weet dat er bij het Haagse Bronovo Ziekenhuis ooit een hoofd Verpleging is afgewezen op grond van zijn geaardheid. Die persoon was homoseksueel, en dus, zo meende mijn vader, chantabel. Dat kon natuurlijk niet in een ziekenhuis waar ook leden van het koninklijk huis werden verpleegd.’

Tijdlijn

1919

Nederlands eerste geheime dienst – de Centrale Inlichtingendienst (CI) – wordt opgericht. De CI komt voort uit de inlichtingentak van de Generale Staf, ook wel als sectie GS-III bekend.

1940

De Nederlandse regering roept in Londen de Politie Buitendienst (PB) in het leven. De PB richt zich met name op onderzoek naar de antecedenten van Engelandvaarders.

1945

Om de restanten van het Duitse inlichtingen- en veiligheidsapparaat op te rollen wordt het Bureau Nationale Veiligheid (BNV) opgericht. Aan het hoofd staat Louis Einthoven, die ruim vijftien jaar gezichtsbepalend zal zijn voor het Nederlandse inlichtingenwerk. Het BNV gaat in 1946 over in de Centrale Veiligheidsdienst.

1948

Na de Praagse coup, die instemming krijgt van de CPN, richt de BVD zich steeds nadrukkelijker op de binnenlandse dreiging van het communisme.

1949

Het Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsapparaat wordt verder gestructureerd. Voor het binnenlandse inlichtingenwerk wordt de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) opgericht; het buitenlandse inlichtingenwerk komt in handen van de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID), later omgedoopt tot Inlichtingendienst Buitenland (IDB).

1951

Herinvoering van het uit de jaren dertig stammende `ambtenarenverbod’; ten behoeve van dit verbod verricht de BVD antecedentenonderzoek.

1952

Het parlement probeert de controle op de BVD te vergroten door een speciale BVD-commissie in het leven te roepen. CPN-parlementariërs zijn van deelname uitgesloten.

1957

De BVD voert een brievencampagne tegen de CPN. Mede door de vervalste brieven treedt er een scheuring op binnen de partij. Dissidente communisten richten de Socialistische Werkers Partij (SWP) op.

1961

IDB-agenten Reydon en De Jager worden in de Sovjet-Unie aangehouden. De twee worden eind 1963 vrijgelaten.

1961

Louis Einthoven neemt afscheid als hoofd van de BVD.

1972

Het vertrouwelijke Koninklijk Besluit dat de aanzet vormde tot de oprichting van de BVD/IDB wordt ruim twintig jaar na dato openbaar gemaakt.

1987

Nederland krijgt een eerste volledige wettelijke regeling voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

1994

De IDB wordt door het kabinet-Lubbers opgeheven.

2002

De Tweede Kamer keurt de nieuwe Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) goed; de BVD wordt dientengevolge omgedoopt tot Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).

Waar inlichtingenlogica omslaat in paranoia is niet altijd vast te stellen, maar zeker is dat `spionitis’ ook binnen de BVD slachtoffers heeft gemaakt. `Er waren collega’s die echt een klap van de molen hebben kregen,’ zegt Engelen. `Die konden niet de straat op zonder achter een boom te schuilen, omdat ze dachten dat ze werden achtervolgd.’

List en bedrog maken het spionnenspel tot een weerbarstig werkterrein. In spionagekringen wordt in dit verband wel eens de term wilderness of mirrors gehanteerd. Waarnemingen worden als in een spiegelpaleis weerkaatst, waardoor nauwelijks nog vast te stellen valt hoe geslaagd een operatie is geweest. Wiebes sluit niet uit dat ook in het grootste succes van de IDB een dubbele bodem schuilt. In Villa Maarheeze stellen hij en De Graaff dat de dienst jarenlang een informant had in de intiemste kring rond de Indonesische president Soekarno. De onderzoekers concluderen dat de bron niemand anders kan zijn geweest dan minister Roeslan Abdulgani.

‘Operatie Virgil’, zoals de codenaam luidde, bracht brisante informatie aan het licht. In 1956, bijvoorbeeld, richtte de West-Duitse minister van Buitenlandse Zaken Von Brentano zich via Abdulgani met een pikante boodschap tot de Sovjet-Unie. Mochten de Sovjets instemmen met hereniging, dan zou Duitsland uit de NAVO stappen. De vraag rijst echter wat de `succesvolle’ operatie Nederland uiteindelijk heeft opgeleverd. Weliswaar kon minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns ten tijde van de Nieuw-Guinea-crisis Indonesië in de kaart kijken, Nederland moest in 1962 toch afstand doen van Nieuw-Guinea. `Luns had de internationale politieke constellatie tegen,’ stelt Wiebes. `De Britten en Amerikanen wilden Indonesië absoluut niet in de armen van Peking of Moskou drijven. Dat wist Soekarno perfect uit te spelen. Maar het is zelfs denkbaar dat het lekken van informatie deel uitmaakte van Soekarno’s strategie.’

Hoezeer mispercepties het werk van een dienst kunnen beïnvloeden, bewijst het verhaal van de BVD. Volgens Engelen heeft de BVD de binnenlandse dreiging van het communisme jarenlang overschat. Mede hierdoor werd het zicht belemmerd op nieuwe dreigingen. Hoewel de BVD in de jaren vijftig al wees op het gevaar van de aanwezigheid van `een grote groep licht ontvlambare Ambonezen’, werd de dienst twintig jaar later volledig overvallen door het Moluks terrorisme. `De eerste generatie manifesteerde zich als uiterst gezagsgetrouw, dus de dienst was gewoon niet gericht op risico’s uit Molukse hoek,’ stelt Engelen. `Een veiligheidsdienst is nu eenmaal geen futurologisch instituut.’

11 september

Wil van der Schans, werkzaam bij het uit de kraakbeweging voortgekomen onderzoeksbureau Jansen en Janssen, trekt een andere conclusie. Willekeur en overschatting zijn naar zijn oordeel vaste bestanddelen van de werkwijze van geheime diensten. `Een geheime dienst zal altijd proberen met overdreven dreigingsanalyses zijn bestaansrecht te waarborgen,’ gelooft Van der Schans.

Als de dreiging niet kan worden hardgemaakt, wordt volgens hem het toeval een handje geholpen. Ten bewijze haalt Van der Schans het optreden aan van de regionale Politie Inlichtingen Diensten (PID’s), die in de jaren tachtig met de BVD samenwerkten. PID-agenten leurden binnen de kraak- en antikernwapenbeweging herhaaldelijk met wapens en explosieven, teneinde de bereidheid tot geweld te testen. Ook bij de vele `snuffelactiviteiten’, zoals Jansen en Janssen het onderzoek van de geheime diensten naar personen omschrijven, werd de wet op rekbaarheid getest: oud-minister André van der Louw stond in de belangstelling, maar ook de plaatselijke speeltuinvereniging. `Diensten met zulke verregaande bevoegdheden die niet controleerbaar zijn, passen niet in een democratie,’ concludeert Van der Schans. `De overheid zal op een bepaalde manier inlichtingen moeten vergaren, maar dat kunnen diensten die beter controleerbaar en transparanter zijn net zo goed.’

Een naïeve veronderstelling, vindt Tomas Ross. `Ik ga in antwoord op “11 september” niet pleiten voor moord, doodslag en staatsgrepen, maar een dienst moet de tegenstander tot op zekere hoogte met zijn eigen middelen kunnen bestrijden.’ Maar ruimere bevoegdheden gaan gepaard met een duivels dilemma. `Hoe ver moet een dienst gaan bij infiltraties?’ vraagt Wiebes. `Van de Rote Armee Fraktion is bekend dat aspirant-leden een soort examen dienden af te leggen, wat vaak inhield dat iemand gemarteld of vermoord moest worden.’

Vanuit het oogpunt van rendement ziet Wiebes meer in de doorbreking van de geheimhoudingscultuur binnen het inlichtingenapparaat. `De gevolgen daarvan werden op de Balkan duidelijk zichtbaar,’ zegt Wiebes, die namens het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie rapporteerde over de rol van het inlichtingenwerk bij de val van Srebrenica. `In Bosnië had bepaalde informatie een dermate hoge classificatiegraad dat commandanten in het veld er niet over konden beschikken. Als er al iets doorsijpelde, was het dusdanig bewerkt dat het waardeloos was. Elke dienst houdt zijn kaarten het liefst tegen de borst, maar dat betekent dat er onvoldoende informatie wordt uitgewisseld. Welke consequenties dat kan hebben, heeft 11 september geleerd.’

Thrillerauteur Tomas Ross: `Hoffmans was een instrument van de KGB’

`Ze zouden die verrekte Kennedy’s allebei dood moeten schieten.’ Oud-minister Joseph Luns van Buitenlandse Zaken stond niet direct bekend om zijn diplomatieke optreden, maar of hij deze woorden ten tijde van de Nieuw-Guinea-crisis werkelijk heeft uitgesproken, zoals Tomas Ross suggereert in zijn boek Tranen over Hollandia (2001)? `Factie’ noemt Ross de wijze waarop hij feit en fictie vermengt in zijn werk.

Het inlichtingenwerk vormt voor Ross al jaren een dankbare bron van inspiratie. Een kleine greep uit zijn oeuvre: in De Honden van het Verraad (1980) moet een Nederlands geheim agent een groep politici en zakenlieden uitschakelen die de stichting van de Republiek Indonesië wil verhinderen. In Door De ogen van de Mol (1981) neemt de lezer kennis van een complot dat de Zuid-Afrikaanse geheime dienst smeedt tegen de Raad van Kerken. En Het Poesjkin Plan (1984) verwijst naar de opdracht van een Nederlands geheim agent die in Rusland handelsdocumenten moet achterhalen die een Nederlandse minister compromitteren.

In elk van zijn romans komt Ross welbeslagen ten ijs. De goede verstaander ontwaart in De ogen van de Mol de politiek brisante contacten die de IDB destijds onderhield met het Zuid-Afrikaanse Bureau of State Security (BOSS). De IDB fluisterde zelfs gesprekken tussen de Nederlandse regering en vertegenwoordigers van de bevrijdingsbeweging ANC door. Dat er ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd schemerige kongsi’s actief waren, bewijst het optreden van oud-KNIL-militair Westerling. Diens duistere plannen voor een staatsgreep in Nederland zijn zelfs in de BVD-archieven vastgelegd. Ergo: als de onnavolgbare werkelijkheid van het inlichtingenwerk nog vreemder is dan fictie, rest de schrijver slechts `factie’.

Ook in zijn nieuwste roman trekt Ross flink van leer. Rode draad in Omwille van de troon, dat deze maand verschijnt, is de Greet Hoffmans-affaire. Dat deze gebedsgenezeres, die in de jaren vijftig kind aan huis was bij koningin Juliana, bijna een constitutionele crisis veroorzaakte is bekend. Dat Hoffmans Juliana’s `pacifistische’ neigingen aanwakkerde, is evenmin een geheim. Maar voor Ross begint daar pas het echte verhaal. `Ik kom tot de conclusie dat Hoffmans een instrument van de KGB is geweest, bedoeld om Nederland via koningin Juliana uit de NAVO los te weken.’ Om deze opzet te verijdelen ontwikkelt de entourage van prins Bernhard langs de plooibare lijnen van de `factie’ plannen om Juliana wegens `geestelijke aftakeling’ te laten opnemen. Het Bernhard-kamp wordt daarbij gesouffleerd door de BVD en de CIA.

Het zijn dit soort complotten die Ross in inlichtingenkringen de naam van hopeloze fantast hebben bezorgd. Maar voor de schrijver ligt er een heldere lijn tussen aan- en onaannemelijkheden. Een recent project rond de dood van Pim Fortuyn, dat hij samen met cineast Theo van Gogh ter hand nam, is hierop stuk gelopen. `Binnen de top van het ministerie van Binnenlandse Zaken hebben we bevestigd gekregen dat Fortuyn wel degelijk bescherming is geweigerd. Voor Van Gogh bewees dat het bestaan van een complot. Maar ik weiger zo op de Ludlum-toer te gaan.’

`Waarde Kameraden!’ Cees van den Heuvel (84) kan een lach niet onderdrukken als hem de aanhef van de `kaderbrieven’ onder ogen komt. Als hoofd Opleiding en Research van de BVD was Van den Heuvel het brein achter de brievencampagne die in de jaren vijftig tot grote beroering leidde binnen de CPN. `Psychologische oorlogvoering was mijn vak, het op geraffineerde wijze twijfel zaaien in het hoofd van de tegenstander. De “kaderbrieven” waren een krijgslist, maar ze bevatten geen leugens. Ik heb alleen maar opgeschreven wat velen in de partij dachten. Dat heeft me menig zweetdruppel gekost. Eén verkeerd woord kon je verraden. Op een gegeven moment was ik helemaal doorkneed in de terminologie van het communisme. Communisten die ik er later over gesproken heb, wisten niet dat ik erachter zat. Ze voelden zich belazerd, maar ze vonden het ook knap gedaan.’

Van den Heuvel maakte in de oorlog als lid van de Albrecht-groep kennis met het inlichtingenwerk. `Mijn eerste ervaring met het verzet was een grote teleurstelling. Dat waren dilettanten, die kwajongensstreken bedachten als spijkers op de weg strooien. Zulke groepjes waren niet security-minded; ze parkeerden rustig twintig fietsen met grote tassen bij een ontmoetingsplaats. Bij de Albrecht-groep was dat anders. Zo heeft de groep kunnen uitgroeien tot een netwerk van achthonderd mensen dat nooit is opgerold.’

Naast inlichtingenwerk verzorgde de Albrecht-groep ook oversteken tussen bevrijd en bezet gebied. De smokkelroute liep per kano door de Biesbosch. Onder de crossers was ook het latere BVD-hoofd Louis Einthoven. `Einthoven maakte bij die gelegenheid nogal indruk op me. Door zijn gewicht – ik geloof dat-ie wel tweehonderd kilo woog – was hij een gevaar voor de kano. Maar het was een dappere man. Hij is de enige geweest wie het lukte in de uren voor de oversteek op ons vaste schuiladres te slapen.’

Na de oprichting van de BVD, in 1949, bestierde Van den Heuvel zijn eigen kantoor aan de Haagse Van Stolkweg – binnen het inlichtingenapparaat bekend als `het konijnenhol’. Van den Heuvels streven de dienst te professionaliseren stuitte op verzet van verschillende zijden. `De politiemensen die ik opleidde, wilden zich niet de les laten lezen door een BVD’ertje. Ik herinner me een brigadier die mijn cursus maar slap gelul vond. Als er iets niet in de haak was, dan voelde hij dat – zoals hij letterlijk zei – “aan zijn water”. Politiemensen hadden vaak geen gevoel voor intelligence. Voor de politie is het belangrijk een boef te vangen; een inlichtingendienst houd een boef zo lang mogelijk aan een touw om zoveel mogelijk te weten te komen. Ook met de IDB was er altijd wrijving. Naast een paar goede operaties hebben ze de stomste dingen gedaan. Om ervoor te zorgen dat iedereen dezelfde basis zou krijgen, heb ik geprobeerd de opleiding van alle inlichtingen- en veiligheidsdiensten op me te nemen; dat werd gezien als pure hebberigheid.’

Ook binnen de BVD werden Van den Heuvels innovaties soms met argwaan bekeken. `Ik ben begonnen nieuwe mensen naar de rijkspsychologische dienst te sturen. Dat werd als een revolutie gezien, tot we bijna een notoire lustmoordenaar binnenkregen – toen zag iedereen het nut van zo’n test. Ik ben daarnaast altijd voorstander geweest van openheid. Operaties die afgerond waren, mochten van mij naar buiten worden gebracht. Misschien geef je zo iets prijs van je methodes, maar hoe moet de burger anders weten dat hij iets signaleert dat van belang is voor de inlichtingendienst? Einthoven was mordicus tegen. Ik mocht niet eens mijn eigen naam gebruiken bij mijn handboek over het communisme. Belachelijk, maar hij kon een potentaat zijn.’

Openingsafbeelding: Foto van het BVD / AIVD beeldmerk met de Latijnse tekst Per undas adversas (tegen de stroom in). Bron: OSevono/Wikimedia Commons