Home Stille getuigen: Het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen

Stille getuigen: Het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen

  • Gepubliceerd op: 26 maart 2002
  • Laatste update 09 jun 2020
  • Auteur:
    Marcel Broersma
Stille getuigen: Het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen

De geschiedenis laat haar sporen na. Monumenten, voorwerpen en graven herinneren aan bijna vergeten personen. Hun verhaal wordt hier verteld. Deze keer het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) in Hoorn.

Een groot man, een hoog karakter, een Nederlandschen held – feestredenaar Herman Schaepman kwam in 1893 bij de onthulling van het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen superlatieven tekort. `Hulde aan zijn onbaatzuchtigheid, zijn zelfverloochening, zijn zelfopoffering. Hulde aan zijn voortvarendheid, zijn volharding, zijn heldenmoed. Hulde aan zijn waakzame voorzichtigheid, zijn vér ziend beleid, zijn vorstelijke wijsheid.’ En zo ging de katholieke politicus voort, terwijl het doek over het beeld nat werd van de regen.

Zes jaar eerder, precies driehonderd jaar na Coens dood, had Schaepman in een anderhalf uur durend betoog de vaderlandse elite warm gemaakt voor het plan. De schepper van het rijk van Insulinde kon een bron van inspiratie in het heden zijn. Had Coen niet beweerd dat in Indië iets groots moest worden verricht? Was dat geen aansporing om `een waarachtig, menschelijk, christelijk rijk’ te vestigen op Java? Een beeld in Coens geboorteplaats Hoorn kon dit ideaal levend houden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De Amsterdamse hoogleraar Ferdinand Leenhoff portretteerde Coen met het rechterbeen naar voren en de rechterarm in de zij. Niet iedereen was hiermee tevreden. Volgens De Amsterdammer stond hij erbij als `een toneelheld, die voor het publiek poseert’. `Niemand zal dan ook in die waggelende gestalte, die zoo onvast op zijn beenen staat, de energieke persoonlijkheid van Coen herkennen.’ Ook de NRC maakte bezwaar tegen de theatrale en `lichtzwierige’ pose, die niet in overeenstemming zou zijn met Coens karakter.

Maar het mocht de pret niet drukken. Drie dagen lang vierde Hoorn feest. Een toneelstuk over de stichting van Batavia, tableaux vivants, vuurwerk en een bal waren aan de onthulling voorafgegaan. Een vloot van zes oorlogsschepen in de haven zette de plechtigheid luister bij met een eresaluut. Van heinde en verre waren duizenden `vreemdelingen’ toegestroomd, die Schaepman telkens onderbraken met luide toejuichingen.

Opvallende afwezigen waren er ook. Regentes Emma en haar dochter prinses Wilhelmina ontbraken, zoals ook een criticus opviel. `Zonder koning deedt ge uw daden voor ons Holland, grote Coen. Dies kan Holland ’t bij uw standbeeld zonder koninginnen doen. ’t Staat alleen een beetje raartjes voor het vorstelijk fatsoen.’ De Oranjes wilden hun vingers niet branden.

Schaepman mocht dan beweren dat Coens karakter `ongeschonden staat als in het midden van den ver, ver zwalpenden oceaan de krijtwitte rots, waaraan wat wier of schuim van golven kan blijven hangen, maar die geen slijk besmeuren, geen modder overstelpen zal’, tegen beter weten in was dat wel. Zowel tijdgenoten als historici uitten kritiek op Coens even rechtlijnige als harde optreden tegen de lokale bevolking.

Vooral de moordpartij op de Banda-eilanden, waar de muskaatnoten groeien, wekte veel afschuw. Toen de Bandanezen weigeren om alleen met de VOC te handelen, roeide Coen in 1621 bijna het gehele volk uit. Hierom werd hij door critici, die het optreden van Nederland in Atjeh aan het eind van de negentiende eeuw veroordeelden, gezien als de personificatie van de zwarte kant van het kolonialisme. Coen had een handelsimperium gevestigd, maar ten koste van wat?

Schaepman was een voorstander van de ethische politiek, die de inlandse bevolking wilde opvoeden tot volwaardige en beschaafde burgers. Hij wees het Nederlandse volk op zijn plicht om de zonden die de vrome Coen had begaan uit te wissen. Diens lijfspreuk `Dispereert niet’ riep hij in gedachten; het was nog niet te laat om het `groote en grootsche doel der christelijken beschaving’ te bereiken. Jan Compagnie werd ten grave gedragen, Jan Courage moest kracht schenken in de toekomst.