Toen de watergeuzen in 1574 oprukten richting de Lammenschans bij Leiden, was de weesjongen Cornelis Joppensz de eerste die durfde te controleren of de Spanjaarden de aftocht hadden geblazen. Zwaaiend met zijn pet luidde hij een volksfeest onder de Leidse bevolking in, maar in de jaren daarna werd er nog maar weinig van hem vernomen.
Al meer dan vier maanden werd Leiden belegerd door de Spanjaarden. Eten was er nauwelijks meer. De inwoners kookten gras met paardenvet en slachtten katten en honden. Om de honger te verdrijven kauwden ze op de huiden. De situatie leek onhoudbaar. Toen werd het springtij, en met het water kwamen de geuzen. Zij doorstaken dijk na dijk en voeren zo af op de Spanjaarden die waren gelegerd in versterkingen – schansen – rond de stad. Door het donderende geschut en het wassende water raakten die in grote paniek.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
De inwoners volgden de strijd vanaf de muren. Ze juichten en bonden vaandels aan de molenwieken om hun vreugde kenbaar te maken. Ook de weesjongen Cornelis Joppensz keek opgewonden toe. De watergeuzen rukten door een nauw kanaal op naar de Lammenschans, op een kwartier lopen van de stad. Dit was een gevaarlijke manoeuvre, want ze moesten achter elkaar varen. Als de Spanjaarden de voorste schuit naar de bodem zouden schieten, konden zij niet voort en moesten ze een nieuw kanaal graven. Maar dit gebeurde niet, en de volgende ochtend klonken er zelfs geen schoten meer uit de schans.
Cornelis Joppensz was die hele nacht in 1574 blijven kijken. In het aartsdonker zag hij brandende toortsen zich verwijderen van de schans. Ze kwamen niet weerom. Had de vijand de aftocht geblazen? De volgende ochtend rende Cornelis naar het stadsbestuur en bood aan om voor zes gulden te gaan kijken. Als hij gevangen werd genomen, zou hij zeggen dat honger hem de stad uit had gedreven.
Gespannen keken de Leidenaren toe hoe Cornelis naar de schans liep. Ze zagen hem op de wal klimmen en met zijn pet zwaaien; de schans was verlaten. Nu brak de vreugde los, vooral toen even later de watergeuzen de stad binnenvoeren. Het was ‘rou, woest en vreeselyck volk, gekerft en doorhackt van wonden’, maar ze brachten wel haring en wittebrood. Ook levensmiddelen uit de schansen werden uitgedeeld. Een ketel met een restje hutspot die Cornelis daar had aangetroffen, werd triomfantelijk in de lucht gehouden.
![Cornelis Joppensz held van Leidens Ontzet](https://www.historischnieuwsblad.nl/app/uploads/2003/11/Cornelis-Joppensz-e1727966731240-697x1024.jpg)
Van Joppensz is in latere jaren weinig meer vernomen. Alleen in 1588 dook zijn naam nog op. Toen vroeg hij het stadsbestuur om een baan als schipper op Amsterdam. Hij voerde aan dat hij als eerste de schans had bereikt, maar de burgemeesters waren niet gevoelig voor dit argument. Zij wezen zijn verzoek af.
Het is onbekend wanneer Joppensz is geboren en gestorven. Toch groeide de weesjongen uit tot een van de helden van Leidens ontzet. Zijn naam leeft voort in een buurthuis en Leiden vernoemde een gemeentelijke onderscheiding voor verdienstelijke stadgenoten naar hem. In 1884 was al een standbeeld onthuld van burgemeester Pieter Adriaensz van der Werff, die volgens de overlevering de belegerde stedelingen zijn lichaam ter maaltijd had aangeboden. In 1961 werd ook Cornelis Joppensz in brons vereeuwigd. Beeldhouwer L.O. Wenckebach boetseerde een magere jongen, met holle ogen. Hij zwaait met zijn arm naar de toeschouwers op de muren en toont de ketel hutspot.
Het beeld staat voor station Leiden Lammenschans, op de plek waar Cornelis de verlaten veste vond. Bij de onthulling serveerde een als weesjongen verklede soldaat het brouwsel van aardappelen, peen en uien. Hierna maakten de genodigden op de tonen van een muziekkorps ‘spontaan een rondedansje om het beeld’. Vrolijk zou het er blijven, want carnavalsvereniging De Hutspotten zette voortaan elk jaar op 11 november om elf over elf ’s avonds een steek op het ingevallen hoofd van Cornelis Joppensz.