Home Schwegman en Withuis over oorlogshelden

Schwegman en Withuis over oorlogshelden

  • Gepubliceerd op: 12 oktober 2009
  • Laatste update 23 jun 2021
  • Auteur:
    Bas Kromhout en Frans Smits
Schwegman en Withuis over oorlogshelden

Jarenlang waren oorlogshelden verbannen uit de Nederlandse geschiedschrijving. Goed en fout leken niet te hebben bestaan, ‘grijs’ voerde de boventoon. NIOD-directeur Marjan Schwegman en onderzoeker Jolande Withuis geven nu tegengas. ‘Ik vind die lezing nu verouderd.’

‘Waar zijn de helden?,’ vroeg Marjan Schwegman zich af, toen zij twee jaar geleden directeur werd van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Jarenlang heerste de trend om het in verband met de Tweede Wereldoorlog maar niet over helden te hebben. Liever ook niet over echte schurken. Volgens de consensus hadden de Nederlanders maar wat aangemodderd en waren ze dan weer een beetje ‘goed’, dan weer beetje ‘fout’ geweest. Het nettoresultaat was één grote klodder ‘grijs’, een woord dat is blijven rondzingen sinds Chris van der Heijden in 2001 Grijs Verleden publiceerde.

Vorig jaar stelde Schwegman haar vraag hardop, tijdens de Van der Lubbelezing. En deed ze een oproep: ‘De helden en heldinnen moeten terug.’ Nu ligt er een nieuw heldenboek, geschreven door NIOD-onderzoeker Jolande Withuis. In Weest manlijk, zijt sterk beschrijft zij het leven van de oorlogsheld Pim Boellaard. Als lid van het verzet werd Boellaard gearresteerd, ondervraagd door SS-leider Heinrich Himmler en drie jaar lang opgesloten in de concentratiekampen Natzweiler en Dachau. Het boek was een schot in de roos: de jury van de Grote Geschiedenis Prijs 2009 nomineerde Withuis als een van de vijf kanshebbers.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De vraag dringt zich op of Schwegman en Withuis de aanzet hebben gegeven voor een nieuwe verschuiving in het beeld van de Tweede Wereldoorlog. Zijn goed en fout terug? Wat hebben de helden van de Tweede Wereldoorlog ons te vertellen? Een gesprek.

Withuis: ‘Ik weet nog goed op welke sneren het mij kwam te staan toen ik drie jaar geleden zei dat ik eraan dacht mijn boek Een patriarchale held te noemen. Ik kreeg te horen: “Withuis, dat deden we toch niet meer?” In de gedemocratiseerde samenleving geldt geschiedenis van “grote mannen” als passé. Daar is ook veel voor te zeggen, vandaar dat mijn boek geen heiligenverhaal is geworden. Maar met bewondering is niets mis. Ik hoop dat het boek over Boellaard iets doet tegen het beeld dat in de Tweede Wereldoorlog iedereen “grijs” was.’

Schwegman: ‘Dat is ook mijn doel. Met het aanbrengen van alle nuances met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog zijn de verzetsstrijders in de schaduw komen te staan. Ten onrechte.

De waardering voor verzetshelden heeft sinds de oorlog een ontwikkeling doorgemaakt. Vlak na de bevrijding had elke levensbeschouwelijke groep zijn eigen helden. Een held was toen iemand die symbool kon staan voor de groep en zijn normen en waarden. Zoals Johannes Post bij de gereformeerden, Titus Brandsma bij de katholieken en de communistische Hannie Schaft.’

Withuis: ‘Als gevolg van die symboolfunctie werd van zo iemand een bordkartonnen held gemaakt. Schaft werd als heldin beschouwd omdat ze schoot, vrouw was en communistisch zou zijn. Bovendien was ze dood, dat hielp. Maar politieke gevangenen die levend terugkwamen uit de kampen bezaten korte tijd ook heldenstatus binnen de eigen zuil. Zelfs zozeer, dat leidende figuren zich bedreigd voelden en soms openlijk vraagtekens plaatsten bij hun heldendom. Had die en die niet zijn mond voorbijgepraat, gedroeg iedereen in het kamp zich wel even netjes? Er zijn over zulke zaken afschuwelijke twisten geweest, zowel tussen levensbeschouwelijke clubs als intern.

Hoewel Boellaard niet duidelijk bij een bepaalde zuil was onder te brengen, werd ook hij vlak na de oorlog als held gezien. Dat kwam door zijn openbare rol bij de repatriëring van Nederlandse gevangenen uit Dachau. Hij was daarbij geholpen door prins Bernhard.’

Schwegman: ‘Van Bernhard weet je nooit of hij nou een held of een schurk was. Direct na de oorlog was zijn heldenstatus vrij onomstreden. Men vond het bijzonder dat een telg van de vijandige natie zich kon bekeren tot het goede dankzij zijn huwelijk met de Nederlandse prinses. Het beeld dat Bernhard het allemaal voor zijn eigen gerief deed is pas later ontstaan. Voor veel mensen is hij trouwens nog steeds een held.’

Withuis: ‘Die adoratie voor Oranje bij mensen als Boellaard vind ik persoonlijk wonderlijk. Hoe kan het dat iemand die tegenover Himmler geen krimp gaf, helemaal viel voor Bernhard? De aantrekkelijkheid van royalty speelde natuurlijk een rol. Bovendien bond Bernhard veel oud-verzetsmensen aan zich doordat hij hartelijk en attent was en hun de waardering gaf die ze graag kregen. Boellaard maakte hem bij de repatriëring van de Dachauers mee als iemand die zich verzette tegen starre ambtelijke en militaire procedures. Waar de ambtenarij zei dat er geen vrachtwagens waren, zorgde Bernhard ervoor dat ze er toch kwamen. Door dat ritselen van Bernhard liet hij zien dat hij lak had aan regels en dicht bij de mensen stond. Dat heeft hem veel krediet opgeleverd.

Schwegman: Daarom heeft Bernhard ook het voorwoord geschreven van Soldaat van Oranje. Hij en Erik Hazelhoff Roelfzema herkenden in elkaar de rebel die inging tegen de versteende patronen. De Soldaat van Oranje is een typische romantische held: tegendraads, op zoek naar extremen, living on the edge. Vóór 1970 hadden weinig Nederlanders van hem gehoord. Hij vertegenwoordigde het soort helden dat in de jaren zestig en zeventig populair werd: niet braaf, zoals verzetshelden in de jaren vijftig werden afgeschilderd, maar opstandig en onconventioneel. Een voorbeeld is Gerrit Jan van der Veen (beeldend kunstenaar die persoonsbewijzen vervalste en aanslagen pleegde, red.), die verschillende minnaressen tegelijk had. Dat maakt hem op zichzelf geen held, maar wel het feit dat hij zijn aantrekkingskracht in dienst stelde van de goede zaak. Alles wat mensen deden uit adoratie voor Van der Veen deden ze uiteindelijk voor het verzet. Van der Veen heeft gevaarlijke acties uitgevoerd, zoals een gewapende overval op de Bevolkingsregister in Amsterdam. Je kunt hem moedig noemen of roekeloos, afhankelijk van het perspectief dat je kiest. Dat maakt hem juist intrigerend.

Withuis: Maar Pim Boellaard was in wezen een conventionele, patriarchale man. Is hij wel een held voor jou?

Schwegman: Niet volgens het model van de romantische held. Toch is hij een held, want hij voldoet aan een ander kenmerk van helden. Namelijk, dat zij een periode doormaken waarin ze volstrekt alleen zijn in het blijven vasthouden aan hun geloof in de goede zaak. Bij Boellaard was dat zijn tijd vlak na zijn arrestatie, toen hij verwachtte te worden geëxecuteerd. Alleen in zijn cel stelde hij zich voor hoe dat zou zijn. Dat Boellaard dat heeft doorstaan maakt hem tot iemand die zich verheft boven het niveau waarop de meeste mensen nu eenmaal staan. Het vormt de kern van zijn heldendom.

Withuis: Daarom is Boellaard voor mij veel meer een held vanwege zijn periode in het kamp, dan een verzetsheld. Niet zozeer zijn werk voor het verzet is uniek, als wel de manier waarop hij de kampen Natzweiler en Dachau heeft doorstaan. Met zijn charisma sleepte hij medegevangenen erdoorheen, terwijl hij voortdurend bleef reflecteren op zichzelf en de situatie waarin hij zich bevond. Dat heeft hij buitengewoon knap gedaan.

Schwegman: Volgens jou had Boellaard geen oorlogstrauma. Daarover verschillen we van mening. Een kenmerk van trauma is dat je ergens in verstart en niet voorbij jouw verschrikkelijke ervaring komt. In het kamp werd Boellaard inderdaad een held. Maar toen kwam hij weer thuis en was het voorbij. Hij was niet in staat om de gevoelsmatige banden met zijn vrouw en zoon weer op een goede manier aan te gaan. Dat geeft mij redenen om te denken dat er in de oorlog toch iets met hem is gebeurd wat je een trauma zou kunnen noemen.

Withuis: Boellaard was zeker door de oorlog getekend. In het kamp ontdekte hij zijn eigen zorgzaamheid voor anderen en kon hij floreren. Maar toen hij na de bevrijding zijn carrière als directeur van een verzekeringsmaatschappij vervolgde, werd hij chagrijnige. Elk jaar eindigde hij met een aantekening als: “Wat een zenuwenjaar”. Maar hij zei niet: bekijk het maar met die verzekeringen, ik ga nu de honger in Afrika oplossen. Het kwam pas weer goed met Boellaard toen zich op het oud-verzetswereldje stortte om voor anderen te zorgen.

De oorlog bleef Boellaard bezighouden. ’s Nachts werkte hij aan zijn plakboeken van Natzweiler en in zijn directeursagenda noteerde hij elk jaar weer zijn kampnummers. Maar Boellaard was niet kapot. Hij had niet de klachten die volgens de klinische definitie bij trauma: nachtmerries, hartkloppingen en mijdingsgedrag. Ik vond een verklaring van professor Bastiaans (de psychiater die in Nederland het begrip concentratiekampsyndroom op de kaart zette, red.), dat Boellaard recht had op een uitkering voor verzetsinvaliden. Want iemand die zoiets ergs had meegemaakt als hij móést wel een trauma hebben. Zo streep je elk verschil tussen mensen weg. Je kunt niet zeggen: als je dat en dat hebt meegemaakt, ben je getraumatiseerd. Ik heb mensen met oorlogstrauma’s gekend, die niet meer van muziek of de natuur konden genieten, die niet meer blij en verdrietig konden zijn. Boellaard kon dat allemaal nog wel.

Schwegman: Ik snap jouw verzet tegen etikettering heel goed. Het interessante is dat in het geval van klassieke romantische helden het begrip trauma anders wordt gebruikt. Daar staat het voor een crisis – meestal tijdens de jeugd – die de bron vormt waarvan uit de persoon zich tot held ontwikkelt.

Withuis: In het geval van Boellaard was dat een vooroorlogse crisis in zijn huwelijk. Hij had kort na zijn trouwen een buitenechtelijke affaire. Sommige mensen vonden dat ik dit voorval uit het boek moest laten, maar dat was alleen al ondenkbaar vanwege de betekenis die het had voor hemzelf. Boellaard schaamde zich, hij had het gevoel te hebben gefaald. Niet alleen jegens zijn vrouw, maar ook vanuit zijn ideaal van hoe je je diende te gedragen. Hij kwam er steeds op terug, ook in de brieven die hij vanuit gevangenschap aan zijn vrouw schreef. Door die huwelijkscrisis begon Boellaard belangstelling te krijgen voor psychotherapie en zelfreflectie, wat hem later in de kampen van pas kwam.

Schwegman: Was Boellaard voor jou een minder grote held geweest als hij wél een oorlogstrauma had opgelopen?

Withuis: Nee, dat niet. Maar als je zegt dat iemand getraumatiseerd was, dan bestaat het gevaar dat je alles wat die persoon verder heeft gedaan gaat toeschrijven aan dat trauma. Het gaat dan dienen als verklaring voor allerlei tekorten en onvermogens, waar Boellaard overigens ruimschoots over beschikte. Zijn leven is bijzonder, omdat het laat zien hoe mensen zich onder verschrikkelijke omstandigheden toch staande kunnen houden.

Schwegman: Is Boellaard volgens jou een voorbeeld?

Withuis: De boodschap van mijn boek is dat bewondering mág. Uit de manier waarop Boellaard zijn beproevingen doorstond kun je iets leren over het leven. Dat is de reden waarom ik zo veel tijd en energie aan de man hebben kunnen geven. Wat is nou belangrijker dan van heel dichtbij te zien hoe een mens door de hel heen komt, en op een fatsoenlijke manier? Ik ga in tegen het slachtofferisme, dat veronderstelt dat iedereen slachtoffer was en dus goed, en gelijk. Ik wil verschillen benadrukken. Boellaard was slachtoffer, maar hij nam daarnaast het heft in eigen hand. Bovendien doet Boellaards bindende optreden in het kamp beseffen dat mensen in noodsituaties niet automatisch lotgenoten zijn. Het is juist een prestatie als je je als slachtoffers enigszins verenigt en voorkomt dat je elkaar de kop inslaat. In die zin vind ik Boellaard een voorbeeld.

Schwegman: Ik ga anders met het begrip voorbeeld om dan jij. Als biograaf heb ik niet de neiging om mensen vanwege bepaalde eigenschappen als voorbeeld te stellen. Wel interesseert een bepaald leven mij omdat er een verband is met mijn eigen leven. Vaak weet je dat niet als je aan het onderzoek begint en ondek je het gaandeweg. Maar ik heb er moeite mee om zo’n leven aan anderen voor te schrijven. Dan zou ik gaan lijken op de biografen van verzetshelden van vlak na de oorlog. Hun boeken waren bedoeld als voorbeeld en leidraad voor de lezers.

Withuis: Ik zou Boellaard ook niet in alle opzichten willen navolgen. Zijn adoratie voor militaire eer en de drieslag God, Nederland en Oranje, zijn archaïsche denken over familiewaarden heb ik kritisch geanalyseerd. Niemand is duizend procent goed, maar dat wil niet zeggen dat goed en fout niet bestonden. Ik kan zonder problemen uitgaan van goed en fout, zonder te doen alsof verzetshelden allemaal heiligen waren. Dat is toch iets anders dan ‘grijs’.

Schwegman: Het beeld dat in de Tweede Wereldoorlog geen extremen van goed en fout bestonden en iedereen grijs was, stamt uit de jaren tachtig. Daaraan vooraf ging de oratie van Hans Blom (Schwegmans voorganger als directeur van het NIOD, red.) in 1983: In de ban van goed en fout? Hierin pleitte hij ervoor om als wetenschappers meer oog te hebben voor de complexiteit van menselijke keuzes en gedrag. Het was een reactie op het valse beeld dat daarvóór heerste en waarin iedere Nederlander een held was in de oorlog.

Withuis: Beelden over de Tweede Wereldoorlog reageren op elkaar. In de jaren zestig groeide de aandacht voor de Jodenvervolging, als reactie op een gebrek aan aandacht in de periode daarvoor. Die terechte belangstelling voor het lot van de Joden verdrong de aandacht voor het verzet. In de jaren tachtig kwam ‘grijs’ daar nog bij. Blom reageerde deels op een plat antifascisme van toen. Ik vind zijn lezing nu verouderd.

Schwegman: Veel uit Bloms oratie is inmiddels verwerkelijkt. Het vraagt om een nieuwe reactie. We moeten af van het grijze beeld van de Tweede Wereldoorlog.

Withuis: Overigens zei Blom helemaal niet dat goed en fout niet bestonden. En ook niet dat zijn voorganger Loe de Jong daar geen nuances in aanbracht. Dat wordt allemaal wel vaak in één adem genoemd. Het probleem is dat na Bloms lezing iedereen met het ter discussie stellen van ‘goed en fout’ op de loop is gegaan. Dat heeft uiteindelijk geleid tot ‘grijs’. Maar als alles grijs was, waarom zouden we dan nog willen weten van het verleden? Grijs slaat alles dood.