Home Schijnveiligheid

Schijnveiligheid

  • Gepubliceerd op: 18 november 2022
  • Laatste update 18 nov 2022
  • Auteur:
    Beatrice de Graaf
  • 3 minuten leestijd
Beatrice de Graaf

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Hoe vluchtig is de macht van steen en vermeende militaire afschrikking. Aan de oever van het Deutsches Eck in Koblenz, de landtong waar de Rijn en de Moezel samenvloeien, treurt het gotische ruiterstandbeeld van Wilhelm I voor eeuwig om het verlies van zijn keizerrijk. Hoog boven hem uit domineert het machtige fort Ehrenbreitstein de rechter-Rijnoever. Dat fort is de grootste toeristische trekpleister van Koblenz. Maar het was al een anachronisme toen het tussen 1817 en 1828 werd opgetrokken in z’n 1,5 kilometer lange glorie.

Wat is dat toch met forten en vestingen dat ze zo enorm het stadsbeeld bepalen, tot in de negentiende eeuw zo’n belangrijke functie hadden, en tegelijkertijd zo nutteloos waren in oorlogstijd? Zelf heb ik, sinds ik de Hollandse Waterlinie ontdekte en over de Wellington-barrière – de fortengordel tussen België en Frankrijk die zich uitstrekt van Oostende tot Mainz en die eveneens tussen 1815 en 1830 werd ingericht – schreef, een fascinatie ontwikkeld voor forten als symbool van militaire vergankelijkheid en futiliteit.

We kunnen ons niet meer voorstellen hoe belangrijk het was voor een stad om rond een fort of een vesting te zijn gebouwd. Het gehele stadsbeeld, de toevoerwegen, de infrastructuur was afgestemd op die vestingen. De troepen van de garnizoens die er waren gelegerd bepaalden het straatbeeld en zorgden voor vertier en nering. Hoewel de militaire functie ervan inmiddels al discutabel was, werd er nog tot ver in de negentiende eeuw vrolijk gemetseld en versterkt. Ehrenbreitstein is daar het voorbeeld van. Pas na de napoleontische oorlogen toverden de Pruisische machthebbers het fort om tot een symbool van nationale trots en verdedigingszin.

Bezoekers worden in Koblenz sinds 2011 met een gondel over de Rijn gehesen en voor de ingang van het fort afgezet. Daar worden ze via een doolhof van immense gangen door het fort en naar het uitzichtpunt geleid, waar te zien is hoe de stad Koblenz zichzelf met verdedigingswerken omringde en zich veilig waande. Ehrenbreitstein was onverwoestbaar, zo heette het. Een teken van de Pruisische onoverwinnelijkheid.

Maar door de toegenomen kracht van de artillerie, de uitvinding van dynamiet en de razendsnelle troepenverplaatsing per spoor had het fort in de tweede helft van de negentiende eeuw al nauwelijks meer militair-tactische betekenis. En met ‘de strijd in de derde dimensie’, de lucht, was het fort sowieso niet meer te verdedigen. In 1918 bezetten Amerikanen het fort en hesen er de Stars and Stripes. Uiteindelijk is het fort vooral gebruikt als opbergplaats voor kostbare kunststukken (van de aartsbisschop van Trier bijvoorbeeld) en als gevangenis. Niet voor buitenlandse vijanden, maar voor opstandige Duitsers.

Anno nu zorgen de forten hoogstens nog voor wat folklore. Ik vraag me af of dat ooit ook voor onze hedendaagse militaire prestigeprojecten gaat gelden – denk aan het Joint Strike Fighter-project, of de verstevigingen langs de kust van Fort Europa bij Ceuta.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 12 - 2022