Home Satire op de waanzin van Wilhelm II

Satire op de waanzin van Wilhelm II

  • Gepubliceerd op: 21 juni 2021
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Mathijs Eskes
  • 11 minuten leestijd

De Duitse historicus Ludwig Quidde schreef een vernietigend artikel over de Romeinse heerser Caligula. Maar oplettende lezers herkenden daarin kritiek op keizer Wilhelm II. Het schotschrift werd honderdduizenden keren gelezen en was onderwerp van fel debat. Voor Quidde bleef dit geraffineerde staaltje majesteitsschennis niet zonder gevolgen.

In maart 1894 troffen de lezers van de liberale krant Die Gesellschaft een uitgebreide beschouwing aan over de Romeinse keizer Caligula. De auteur was een zekere Ludwig Quidde, een historicus uit München. De lezer die de actualiteit had gevolgd viel algauw iets merkwaardigs op. Het artikel besprak de megalomanie en gekte van een vorst die alles zelf wilde doen, luxueuze uitspattingen en kritiekloze aanbidders. Ging dit eigenlijk wel over Caligula? Of was Wilhelm II, de nieuwe keizer van het Duitse Rijk, het eigenlijke onderwerp? Dat was ongehoord. Nog niet eerder was de Duitse vorst in de publieke ruimte – een betrekkelijk jong fenomeen – zo frontaal aangevallen. Het was een schandaal.

‘Ze mogen me haten’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ludwig Quidde kwam in 1858 ter wereld in de onafhankelijke republiek Bremen. Zesendertig jaar later was hij hard op weg naam te maken als historicus. Vooral als organisator had hij succes. Zo stond hij aan de wieg van de eerste nationale Historikertage en was hij oprichter van een bekend vakblad. Quiddes teleurstelling was groot toen de liberale keizer Frederik al na drie maanden op de troon overleed en werd opgevolgd door zijn 29-jarige zoon. De nieuwe keizer viel direct op, en niet in positieve zin.

Enige jaren na de troonsbestijging van de jonge vorst kreeg Quidde een baan bij een onderzoeksinstituut in Rome. Vanuit het buitenland volgde de historicus de strapatsen van de keizer. Zijn aanvankelijke geamuseerdheid sloeg snel om in bezorgdheid. De keizer maakte een weinig stabiele indruk. Op het werk herinnerde een staatsieportret Quidde dagelijks aan zijn staatshoofd. De vorst had het persoonlijk ondertekend. Er stond: Oderint dum metuant, ‘Ze mogen me haten, zolang ze me vrezen’ – het motto van de infame Caligula. Dat gaf toch te denken.

Al eerder waren Quidde overeenkomsten tussen de antieke Romeinse keizer en de huidige Duitse Kaiser opgevallen. Bij wijze van spielerei zette hij in een aantal avonden een tekst op papier waarin hij beiden met elkaar vergeleek. Hij lette erop Wilhelm nergens bij naam te noemen, zodat het leek of de tekst zuiver over de Romein ging. Volgens Quidde deelden beide kroondragers nogal wat eigenschappen: ijdelheid, impulsiviteit en eerzucht. Ook leden ze aan zelfvergoddelijking. Elke vorm van zelfrelativering of –kritiek was hun vreemd. Het echte probleem was nog wel dat ze door de bevolking kritiekloos werden vereerd. Op 25 maart 1894 publiceerde Die Gesellschaft Quiddes schotschrift. Er volgde een oorverdovende stilte.

Het artikel wond er geen doekjes om. Het beschreef hoe de Romeinse vorst aanvankelijk kon rekenen op de steun van de bevolking, maar dat de goede verstaander al snel enkele zorgelijke ontwikkelingen ontwaarde. De keizer werd gedreven door een ‘bedwelmende gevoel van macht, het bewustzijn nu plotseling op de eerste plaats te staan, de wens iets groots te verrichten, en vooral de drift om in de wereldgeschiedenis te glanzen’. Hij had ‘niet de wens goed te doen, maar de ambitie (…) om bewonderd te worden’.

Ludwig Quidde fileert keizer Wilhelm II zonder zijn naam te noemen.

Dwaze zelfoverschatting

Kenmerkend waren Caligula’s ‘nerveuze haast’, zijn ‘grillen en tegenstrijdigheden’, en zijn hoogst gevaarlijke verlangen alles zelf te doen. Sterker nog: ‘’s keizers overrompelende wil, zijn verrassende hervormingsideeën en plotselinge en wrede maatregelen’ waren uitdrukking van de ‘verschrikking die in zijn persoon huisde: de waanzin’.

Het opvallendst aan Caligula’s gedrag waren zijn verlangen om aanbeden te worden en zijn megalomanie – het geloof dat de keizer ‘een speciale band met het goddelijke bezat’. Dat hij zichzelf als ‘gepredestineerd’ zag, was voor Quidde ‘klare, naakte waanzin’. De keizer verdroeg geen enkele ‘onafhankelijke macht aan zijn zijde’, maar wilde zijn ‘eigen minister’ zijn. Dit resulteerde in een ‘minachting van wettelijke beperkingen’ en ‘individuele rechten’.

De keizerlijke waanzin openbaarde zich ook in ‘immense pronk en extravagantie’, bij feesten, maaltijden en de ‘absurd luxueuze’ keizerlijke jachten. De keizer had een ‘eigenaardige voorliefde’ voor opvallende kledij en verkleedde zich voortdurend. Hij doste zich uit als acteur of gladiator, en verraste senatoren in hun bed om hun een dans voor te doen. Quidde schreef dit toe aan ‘de neiging van een kind om zijn fantasie met de echte wereld te versmelten’.

De keizer scheert langs de grenzen van ‘geestelijke abnormaliteit’

Erger nog dan de keizer was de samenleving die hem omringde en die een dergelijke heerser tolereerde. De keizerlijke waanzin ontstond door een ‘kritiekloze verering van de vorst’. Dit was ‘het byzantinisme, het gebrek aan ruggengraat en de serviliteit’ van de keizerlijke entourage en van grote delen van de bevolking. Daardoor namen het keizerlijke zelfbewustzijn en zijn dwaze zelfoverschatting alleen maar toe en werd zijn onberekenbaarheid een ernstige dreiging voor het voortbestaan van het rijk.

Quiddes artikel was bedoeld om de Duitsers te waarschuwen voor de gevaren van de ‘onberekenbare persoonlijkheid van de keizer’. Caligula scheerde volgens Quidde vaak langs de grenzen van de ‘geestelijke abnormaliteit’ en was ‘niet in staat om consequent beleid te voeren’. Maar gelukkig, zo besloot hij, was de beschaving in onze tijd zo ver gevorderd dat een dergelijke situatie heden ten dage volstrekt onmogelijk zou zijn.

Met de middenklasse groei ook het aantal kranten in Duitsland. Schilderij door Ernest Henseler, 1877.

200.000 exemplaren

Duitsland was eind negentiende eeuw letterlijk in beweging. Meer dan ooit tevoren boden steden en hun opkomende industrie kansen aan de plattelandsbevolking. Nieuwe banen zorgden voor ongekende mogelijkheden tot sociale mobiliteit, ook voor wie niet de juiste achternaam of connecties bezat. Kranten schoten als paddenstoelen uit de grond, er ontstonden een publieke ruimte en een middenklasse. Oude elites als landadel en academici verloren aan invloed en status. Door de grote maatschappelijke omwenteling raakte het cultuurpessimisme in zwang. De technologische en industriële wereld joeg schrik aan. Het artikel van Quidde en vooral de reacties daarop legden de breuklijnen van de samenleving haarfijn bloot.

Uitgerekend de invloedrijke krant Die Kreuzzeitung, conservatief en doorgaans zeer keizersgezind, doorbrak na zes weken de stilte rondom Quiddes schotschrift. Het blad citeerde lange lappen tekst en maakte er gehakt van. Grote en kleine kranten in het hele land buitelden over elkaar heen in hun veroordeling van het stuk. De vraag schoot omhoog, de drukpersen konden het amper bijbenen. In pamfletvorm ging het artikel meer dan 200.000 keer over de toonbank. Wekenlange consternatie volgde. De Caligula was het succesvolste politieke pamflet uit de regeerperiode van Wilhelm II.

De meeste Duitse historici van het einde van de negentiende eeuw waren antidemocratisch, antisocialistisch, antikatholiek, en dus ook anti-Caligula. Het was voor hen ongehoord dat een gevestigd historicus als Quidde op een dergelijk provocatieve wijze van zich liet horen. Net als academici uit andere disciplines hadden ze het nationalisme omarmd. De beroemde historicus Friedrich Meinecke stelde dat de keizer essentieel was voor de eendracht van de natie, en daarom ‘het onaantastbare fundament en de hoeksteen van ons nationale leven’ vormde. Hij boorde Quiddes pamflet volkomen de grond in.

Geen collega durft het publiekelijk voor Quidde op te nemen

De kritiek was niet van de lucht. Waar de ene vakgenoot meende dat Quidde zijn bronnen had ‘vertroebeld, verkleurd en vaak tot onherkenbaarheid [had] misvormd’, vond de ander dat hij ‘misbruik van de wetenschap’ had gemaakt. Een kennis schreef aan Quidde dat hij maar beter kon ‘vergeten dat we elkaar gekend hebben’.

De gevolgen waren groot. Omdat zijn collega’s de handen van hem af trokken, was het voor Quidde onmogelijk geworden om zijn carrière als historicus voort te zetten. Zijn vakblad ontving geen kopij meer en hij was niet langer welkom op zijn eigen Historikertage. Toch waren niet al zijn collega’s zo vernietigend in hun oordeel, al durfde geen van hen het aan om het publiekelijk voor Quidde op te nemen.

Breed gedeeld ongenoegen

Tegelijkertijd vormde de Caligula-affaire het strijdtoneel tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ conservatieven, tussen adel en opkomende middenklasse. De Duitse aristocratie voelde zich bedreigd door de hervormingen van rijkskanselier Leo von Caprivi, die de grenzen wilde openstellen voor goedkoop Amerikaans graan. De landbouwsector had het dankzij de industrialisering al moeilijk genoeg.

Omdat de adel zichzelf beschouwde als de traditionele bondgenoot van de keizer, de ‘talloze kleine kronen waarop de keizerskroon rust’, kon ze de keizer niet rechtstreeks aanvallen. Een verzwakking van de monarchie betekende een verzwakking van de aristocratie. Het artikel over Caligula bood uitkomst. Door de aandacht op dit schotschrift te richten konden ze de keizer indirect onder druk zetten. Zo hoefden deze ‘oude’ conservatieven Wilhelm II niet zelf aan te vallen en kreeg de vorst de gelegenheid zich af te vragen bij wie zijn loyaliteit eigenlijk lag.

De ‘nieuwe’ conservatieven – de opkomende middenklasse – wierpen zich op als beschermers van het keizerdom. Net als de vlag moest de persoon van de vorst onaantastbaar zijn. Dat het pamflet zo’n wijde verspreiding vond, was verontrustend. Blijkbaar bestond er een breed gedeeld ongenoegen over de monarch. Dat er nu in brede kring over de keizer en zijn entourage werd gediscussieerd toonde de macht van de pers aan – zonder de krant was het schandaal niet mogelijk geweest. Tegelijkertijd werd een enorm taboe doorbroken: de keizer werd voor het eerst betrokken in een publiek debat. De monarchistische voorvechters wilden ’s keizers onaantastbaarheid herstellen en mengden zich vol overgave in de discussie. Zo maakten ze juist de positie van de keizer bespreekbaar.

Aanvankelijk was Wilhelm kapot van alle kritiek en trok hij zich enige tijd uit de openbaarheid terug. Hij kon niet lachen om het ‘verraad’ van de traditionele keizersgetrouwen. Toen hij zich hersteld had en de gemoederen bedaard waren, wees hij de Pruisische jonkers terecht. De relatie tussen keizer en adel bleef daarna koel.

Wilhelm II is ijdel, impulsief en eerzuchtig. Duitse karikatuur uit 1898.

Nobelprijs voor de Vrede

Gemiddeld belandden tijdens Wilhelms regeerperiode bijna twee mensen per dag op grond van ‘majesteitsschennis’ achter de tralies. Hoewel Quiddes artikel een duidelijke en ongehoorde belediging van de keizer was, slaagde de openbaar aanklager er niet in hem in het gevang te krijgen. Wilde hij de historicus veroordelen, dan moest hij aantonen dat de lezer aan Wilhelm II dacht bij het lezen van het stuk. Het was een onprettig vooruitzicht zo’n rechtszaak te voeren. De pers zou er ongetwijfeld ruim aandacht aan besteden. Voor nu liet het gerecht de historicus lopen, maar hij werd vergeten noch vergeven.

Ondertussen gaf Quidde zijn loopbaan een nieuwe wending. Hij werd politiek actief en gaf lezingen waarin hij voor de onberekenbare Wilhelm II bleef waarschuwen. Dankzij een ongelukkige improvisatie tijdens zo’n lezing belandde hij enkele jaren later alsnog voor korte tijd in de gevangenis.

In zijn verdere carrière was Quidde actief in de links-liberale politiek van Zuid-Duitsland en in de vredesbeweging. Nog tijdens de Eerste Wereldoorlog probeerde hij – onder meer vanuit Den Haag – de dialoog met de Fransen en de Britten gaande te houden, een activiteit die hem op verdenking van landverraad kwam te staan. Uiteindelijk leverde zijn inzet voor de vredesbeweging hem in 1927 samen met de Fransman Ferdinand-Édouard Buisson de Nobelprijs voor de Vrede op.

Wilhelm II en Ludwig Quidde waren in alle opzichten tijdgenoten. Ze waren bijna even oud en kwamen in 1941 kort na elkaar te overlijden. Beiden hadden Duitsland inmiddels tegen hun zin moeten verlaten. Wilhelm zat in het Nederlandse Doorn. Quidde was in 1933 in ballingschap gegaan in het Zwitserse Genève. Waar de een staat voor een opgeblazen en militaristisch Duitsland, staat de ander voor een liberale en pacifistische traditie. De eerste zou de laatste volkomen overschaduwen.

Mathijs Eskes is historicus.

 

Had Wilhelm II een geboortetrauma?

Bestonden Ludwig Quiddes beschuldigingen uit laster of was Wilhelm II echt zo instabiel? Volgens de Britse historicus John C.G. Röhl bevatte de brochure van Quidde een onheilspellende vooruitblik van ‘hoe de persoonlijkheid van Wilhelm II zich zou ontwikkelen, en hoe het Duitse keizerrijk onder zijn bestuur op de afgrond zou afstevenen met een onberekenbare zigzagkoers’.

Volgens Röhl was Wilhelms moeilijke karakter mogelijk te wijten aan hersenletsel opgelopen bij de geboorte. Tussen de eerste weeën en de bevalling lagen vijftien moeizame en uiterst pijnlijke uren. De jonge prins kwam in stuitligging ter wereld, schijndood en gedrogeerd – een situatie die destijds in 98 procent van de gevallen tot de dood leidde. Maar de arts, professor Eduard Martin, wist hem te redden. Al kon hij niet voorkomen dat de kleine Wilhelm langere tijd zonder zuurstof zat en de zenuwen in zijn linkerarm ernstige schade opliepen. Hersenletsel en een onderontwikkelde linkerarm waren het gevolg. Wilhelms moeder kon zijn lichamelijke gebreken niet accepteren. De kilte en voortdurende afwijzing binnen het gezin, gecombineerd met een hardvochtige opvoeding, versterkten volgens Röhl Wilhelms ‘hyperactiviteit, overgevoeligheid voor prikkels, concentratieproblemen, impulsiviteit, sociaal onaangepast gedrag, en gebrek aan doorzettingsvermogen’.

 

Wraakzuchtig, opvliegend en ijdel

Volgens historici Christopher Clark en Andrew Preston had Wilhelm II ‘de neiging om zelfs op gematigde kritiek met een wraaklustige woede te reageren, de dwang om dingen en personen met zichzelf te associëren en de wereld op buitensporig persoonlijke wijze op te vatten, opvliegendheid en incoherentie bij stress, extreme ijdelheid, een alarmerend gebrek aan empathie en het onvermogen om de grenzen tussen feit en speculatie te onderscheiden’. Maar of dat het gevolg was van een geboortetrauma – zoals John C.G. Röhl betoogt (zie kader op p. XX) valt naar hun mening niet te verifiëren. Al erkennen ze dat dit het gedrag van de keizer wel zou verduidelijken.

 

Verder lezen

Ludwig Quidde (1858–1941) (2007) door Karl Holl is een goede biografie.

Wilhelm II (2017) door Christopher Clark beschrijft de laatste Duitse keizer.

Keizer Wilhelm II (2015) door John C.G. Röhl gaat in op het karakter van de keizer.

 

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 7 - 2021