Uit angst voor anarchisten begonnen Europese politiediensten eind negentiende eeuw internationaal samen te werken. Het effect is nog steeds merkbaar.
Op 10 september 1898 stierf de Oostenrijkse keizerin Elisabeth – beter bekend als Sisi – nadat een anarchist haar met een scherpe vijl had gestoken. Europa was geschokt door de aanval, ook omdat anarchisten in voorgaande jaren al meer aanslagen hadden gepleegd.
Om het geweld te bestrijden waren politiediensten uit verschillende landen al voorzichtig gaan samenwerken. De geruchtmakende moord op Sisi voedde de angst voor anarchisten en het idee dat er sprake was van een internationale samenzwering. Dat gaf de samenwerking een extra impuls. Politiediensten spraken af onderling gegevens uit te wisselen – in die tijd een nieuw fenomeen. Ze stemden hun administraties op elkaar af en volgden gestandaardiseerde methoden. Foto’s van verdachten moesten bijvoorbeeld altijd op dezelfde manier worden gemaakt.
Begin twintigste eeuw bleek het mee te vallen met de anarchistische samenzwering en verschoof de aandacht van de politiediensten in West-Europa naar mensenhandel en uitbuiting. Al snel werd samenwerken moeilijker door de toenemende vijandigheid binnen Europa, die in 1914 uitmondde in de Eerste Wereldoorlog. Toch zouden politiediensten in de eeuw daarna blijven samenwerken, en zouden standaarden uit het anarchismetijdperk tot op de dag van vandaag gehandhaafd blijven.
Bron: Wouter Klem, Founded on Fear. Transnational Police Cooperation against the Anarchist ‘Conspiracy’, 1880s-1914. Proefschrift Universiteit Utrecht.
Dit artikel is exclusief voor abonnees