Volgens de overlevering verwoestte een horde barbaren in 410 het glorieuze Rome. In werkelijkheid viel dat reuze mee. Maar het kwam een aantal kerkvaders goed uit om het drama zwaar te overdrijven.
Zelfs in Bethlehem kwam de klap hard aan. Kerkvader Hieronymus, die er een klooster leidde, was er kapot van. ‘Ik kreeg een verschrikkelijk bericht: Rome, de stad die de wereld beheerste, is gevallen. Mijn stem breekt, het snikken belet mij het dicteren.’
Hieronymus was net bezig een commentaar te schrijven op het bijbelboek Ezechiël, maar hield daar meteen mee op. Niet alleen omdat ‘met deze stad de hele wereld ten onder was gegaan’, maar ook omdat zijn klooster al snel vol met vluchtelingen zat, ‘bezitloos, naakt en gewond’.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Toen hij later zijn schrijfwerk weer oppakte, verontschuldigde hij zich omstandig voor de vertraging. ‘Ik schep niet op over de gastvrijheid waarmee we onze broeders hebben ontvangen, ik benoem slechts de oorzaken van het uitstel. Wie zou ook kunnen opscheppen, geconfronteerd met de gevolgen van de verwoestingen die de barbaren hebben aangericht? Wie had kunnen denken dat het machtige Rome, met zijn vanzelfsprekend veilig geachte rijkdom, gereduceerd kon worden tot zoiets extreems als de behoefte aan onderdak, voedsel en kleren?’
Dit was er gebeurd: op 24 augustus 410 viel het Germaanse stammenverband van de Visigoten Rome binnen, hoogstwaarschijnlijk geholpen door ontevreden slaven die van binnenuit de poorten opendeden. Wat volgde was een drie dagen durende plundering. Daarna vertrokken de invallers weer.
Was dat alles? Zo’n beetje wel. De Romeinse priester en historicus Orosius noteerde een paar jaar later met een bewonderenswaardige objectiviteit dat de invallers volop mochten plunderen van hun leider, maar niet al te veel bloed mochten vergieten. En wat die verwoestingen betreft: veel verder dan een paar brandstichtingen gingen die niet.
Toch schudde de Romeinse wereld op z’n grondvesten. Fysiek en materieel mocht het helemaal niet zo’n enorme ramp zijn, mentaal was het een gigantische klap. Rome was het symbolische hart van het rijk. De eeuwige gouden stad. De onaantastbare stad. Nooit in de voorgaande acht eeuwen had die zo’n vernedering hoeven ondergaan. Tot die 24ste augustus, die zoiets als de Romeinse 11 september was.
Opgenomen in het Romeinse Rijk
En er speelde nog een precaire kwestie. Niet eens zo lang daarvoor had Rome zijn oude goden in de ban gedaan, ten gunste van die ene nieuwe god uit het oosten, die van de christenen. Voor het eerst bestond er een echt christelijk rijk op aarde – en dan nu dit. De vraag drong zich dan ook op: waarom had die nieuwe god Rome in de steek gelaten?
Alarik, de leider van de Visigoten, zal die enorme impact niet hebben verwacht. Hij was er helemaal niet op uit om het hele rijk zo diepgaand te ontredderen. Waarom zou hij ook? Hij wilde er juist veel te graag bij horen. Dáár was het hem met deze hele overval om te doen.
De Visigoten, met de Hunnen in de rug, hadden zich 34 jaar eerder gemeld aan de Donau, de Noord-Romeinse grens. Ze stonden met z’n allen op de noordelijke oever, huis en haard zo veel mogelijk in draagbare vorm verpakt. Ze wilden oversteken. Opgenomen worden in dat machtige, welvarende rijk dat op de andere oever begon.
Ze kregen wat ze wilden, maar op een halfslachtige manier. In Romeinse ogen waren de Germanen onbeschaafde lui die je niet voor vol kon aanzien. Toch lukte het de Visigoten om een vorm van autonomie af te dwingen; ze kregen de status van foederati – bondgenoten. In ruil leverden ze soldaten voor het Romeinse leger.
Het werd geen gelukkige relatie. De Romeinen bleven de Visigoten als derderangs inwoners behandelen; de Visigotische soldaten werden zelfs als ‘zwaardvoer’ voor in de linies gezet. De onvrede groeide, die van Alarik voorop. Hij wilde volwaardig Romeins burger zijn, hogerop komen. Weliswaar was hij benoemd tot officier, maar verder zou hij het nooit schoppen. Bovendien kregen hij en zijn mannen niet altijd loon naar werken.
Het recht in eigen handen
Alarik besloot het recht in eigen handen te nemen. Als de Visigoten niet kregen waar ze recht op hadden, dan zouden ze het zelf wel halen. Het werd een redelijk beschaafde plunderactie. Geen groot bloedbad, geen uitgebreide verkrachtingscampagne. Natuurlijk was er geweld, maar iedereen die in een kerk ging schuilen werd ongemoeid gelaten. Het was dus geen veroveringstocht, maar een rooftocht. Zelfs dat niet, als je het Alarik vroeg. Hij kwam alleen halen wat hem toekwam. Achterstallige betalingen. En respect.
Nog steeds bestaat het beeld dat eind augustus 410 een bende woeste barbaren het centrum van de wereld met de grond gelijkmaakte. Zo zat het dus niet. Ten eerste stond de stad na de plunderactie nog rechtovereind, ten tweede waren de Visigoten bondgenoten van de Romeinen, geromaniseerd, zelfs gedoopt. Bovendien was Rome helemaal niet meer zo belangrijk als vroeger. De stad stelde als centrum van de macht niet veel meer voor. Er was geen keizer meer te bekennen. En de senaat zetelde er nog wel, maar was geen schijntje meer van zijn vroegere machtige zelf.
Duo-keizerschap
De wereld was radicaal veranderd sinds de dagen van Caesar en Augustus. In het noorden duwden de Germanen tegen de grenzen aan, in het oosten stond een hernieuwd Perzië zich op de borst te kloppen. Geen keizer die dat allemaal in zijn eentje kon overzien én intern de boel bij elkaar kon houden. De oplossing was een duo-keizerschap: een in het westen en een in het oosten. Rome moest een tweede wereldstad naast zich dulden, Byzantium, alias Constantinopel. De nieuwkomer werd steeds machtiger, en Rome werd steeds meer oud nieuws.
Ook veranderde er nogal wat in het westelijke rijk zelf. Veel militaire en bestuurlijke kopstukken zaten noodgedwongen ver weg van Rome, want de buitengebieden eisten veel aandacht op. De keizer moest wel achter hen aan. Die kopstukken waren de poten onder zijn troon: in ruil voor de aandacht en gunsten die hij hun schonk, verwierf hij loyaliteit. Steeds vaker en langer was hij op pad, tot het zover kwam dat Rome niet meer de hofstad was. Niet meer de plek waar de beslissingen werden genomen.
De stad behield haar pracht en haar symboolwaarde. Ze was nog steeds de vaandeldrager van het grote keizerrijk, maar in feite dekte de vlag de lading niet meer. Als centrum van de wereld was Rome al gesloopt voordat Alarik binnenviel.
Op dat moment zetelde Honorius, de toenmalige keizer, een eind verderop in zijn hofstad Ravenna. Naar verluidt ontving hij het nieuws, dat zijn chef Pluimvee hem vertelde, met een verbazingwekkende achteloosheid. Eerst schrok hij wel, maar alleen omdat hij dacht dat het om zijn tophaan genaamd Roma ging. Hij slaakte een zucht van verlichting toen hij begreep dat ‘slechts’ de stad werd bedoeld. Het zal wel een urban legend zijn. Maar het zegt wel wat over de feitelijke situatie: het lot van het legendarische Rome deed er wat het keizerrijk betrof niet zoveel meer toe.
Een ideologische ommezwaai
Ten tijde van de plundering werkte kerkvader Augustinus als bisschop in Noord-Afrika. Hij wijdde er onmiddellijk een aantal preken aan, maar dan zonder Hieronymus-achtige hysterie. Het ging Augustinus om iets heel anders. In een van zijn preken geeft hij nauwgezet weer hoe de heidenen de christenen de schuld gaven van de ramp: ‘Toen wij onze goden nog offers brachten, bleef Rome in stand. Nu alleen nog wordt geofferd aan jullie God, terwijl de offers aan de onze zijn stopgezet en verboden, moet je zien hoe Rome te lijden heeft!’
Inderdaad was het keizerrijk al een eeuw bezig met een ideologische ommezwaai van enorme omvang. Voor die tijd waren de christenen een minderheid in een wereld waar het klassieke polytheïstisme de norm was, en werden ze op z’n best getolereerd en op z’n slechtst vervolgd. Maar dat veranderde toen keizer Constantijn de eerste stappen naar een nieuwe staatsreligie zette.
In 312, nadat hij een burgeroorlog had gewonnen, verzuimde hij – heel opvallend – een dankoffer te brengen aan de toenmalige Romeinse oppergod, Jupiter. Rome-watchers hadden toen al nattigheid kunnen voelen. Een jaar later kwam Constantijn met het Edict van Milaan, waarmee hij de vrijheid van godsdienst uitriep. Zo haalde hij het christendom definitief uit het verdomhoekje. Toen Constantijn in 337 stierf, draaide de inburgering van het christendom al op volle toeren. Zijn opvolger, Julianus, deed nog zijn best om die ontwikkeling te stoppen, maar tevergeefs. Tegen de tijd dat Alarik zich opmaakte om naar Rome op te trekken, was het christendom de officiële religie van het Romeinse keizerrijk.
Natuurlijk is een eeuw maar kort in het licht van zo’n omwenteling. Hoe diep kon dat christendom zitten? Neem Innocentius, de bisschop van Rome. Toen Alariks mannen huishielden in de stad, gaf hij de heidense priesters toestemming om open en bloot aan de oude goden te offeren. De heidense minderheid rook dus haar kans. Ze gaf de nieuwe staatsreligie onomwonden de schuld. Was alles bij het oude gebleven, dan was dit niet gebeurd. Rome moest de oude goden in ere herstellen, voor het écht te laat was.
Maar niet alleen de heidenen dachten er zo over. Veel christenen vielen ten prooi aan twijfel. Geconfronteerd met dat nare verwijt stonden ze met hun mond vol tanden. De heidenen hadden gelijk. De christelijke God had Rome niet gered. Misschien hadden zij als christenen het inderdaad bij het verkeerde eind.
Het einde der tijden
Wat we vandaag de dag weten over de plundering van Rome is niet veel meer dan wat een handvol auteurs erover heeft verteld. En – opmerkelijk – op één na waren al die auteurs christenen. En dan niet de doorsnee christen van de straat, maar het meer geschoolde soort, mannen met aanzien en autoriteit. Zij waren de gidsfiguren in dat nieuwe, beloofde land.
Het gekke is dat het verhaal dat ze ervan maakten erger was dan de werkelijkheid. Je zou verwachten dat ze de zaak wat zouden hebben willen sussen, oog in oog met het heidense verwijt dat de ramp de schuld was van hun nalatige God. Dat ze er de nadruk op hadden willen leggen dat het allemaal best meeviel, dat de materiële en fysieke schade echt veel en veel erger had gekund. Dat het zeker geen wereldramp was. Dan hadden ze voor iets minder ingrijpends verantwoording hoeven af te leggen. Dat was vast gemakkelijker geweest.
Maar nee. Hieronymus, die alles tot planetaire proporties uitvergrootte, zag er de voorbode in van het einde der tijden. Volgens hem was ‘het licht van de wereld’ gedoofd. Orosius noemde de plunderactie een goddelijke straf voor de arrogante en godslasterende gedragingen van de burgers van Rome. De historicus Sozomen was het volledig met hem eens, en voegde aan het rijtje Romeinse zonden nog de liefde voor luxe, losbandigheid en onrecht toe. Augustinus preekte over ‘de verwoesting van die geweldige stad’, en zijn collega-bisschop Maxime publiceerde een lijst met huiveringwekkende details: ‘Moord op mannen, verkrachting van vrouwen, zuigelingen zo’n beetje op de dag van hun geboorte weggerukt, nobele dames gereduceerd tot dienstmeid, echtgenotes van bed naar bed gesleept, heilige maagden in bordelen gestopt.’
Al die overdrijving was natuurlijk voor een deel te wijten aan de mentale impact die de driedaagse inval alom had gehad. Maar er speelde ook nog iets anders, en dat is bij Augustinus het duidelijkst te zien. Hij zag in de gebeurtenis een buitenkans om de religieuze ommezwaai van het Romeinse Rijk te voltooien. Officiële kerstening was één ding, maar het echte, verinnerlijkte christendom kwam niet per edict. De nieuwe rijksreligie moest dieper wortelen, de mensen moesten ervan doordrongen worden wat christen zijn werkelijk betekende.
De plundering was voor Augustinus niet alleen aanleiding voor een serie preken waarin hij zijn gelovigen tips aan de hand deed om met de beschuldigende heidenen om te gaan. ‘Geef een kort antwoord, om ervanaf te zijn, maar zorg dat je zelf andere ideeën hebt. Jullie zijn immers niet opgeroepen om de aarde te omhelzen, maar om de hemel te winnen.’ Zelfs begon hij erdoor aan een dik boek, De civitate dei (De stad van God), dat zijn magnum opus zou worden.
De hemelse stad
Daarin zette Augustinus de aardse stad Rome in scherp contrast met ‘de hemelse stad’. Volgens de oude Romeinse religie en de mensen die daar nog naar leefden, ging de wereldse glorie van Rome hand in hand met het in ere houden van de goden. Simpel gezegd: hield je de goden tevreden, dan werd je beloond. Hier en nu, niet pas na je dood. Het heidense verwijt aan de christenen in de kwestie van de plundering was niet uit de lucht gegrepen, het was een diepreligieuze waarheid. De christenen hadden hun verbond met de oude Romeinse goden verbroken.
Volgens Augustinus was dat helemaal verkeerd gedacht. Dat de christelijke god Rome zo had laten lijden, was niet meer dan een goede oefening voor wie een echte christen wil zijn, schrijft hij. Een oefening in onthechting van al het aardse. Volgens het christendom komt de beloning immers niet tijdens dit leven, maar in het leven hierna.
Zo zette hij de catastrofe met een behendige draai naar zijn hand. Het was de omkering van alle oude waarden. De wereldse glorie van het Romeinse Rijk maakte plaats voor de hemelse glorie van de christelijke god. Augustinus bouwde op de zogenoemde puinhopen van Rome een nieuwe stad Gods. Een stad die de breuk met het heidense verleden voltooide en een nieuw tijdperk betrad.
Rome is niet gebouwd in één dag, en is ook niet in één dag vergaan. De ondergang van het legendarische rijk was een langdurig proces. Een duidelijk markeerpunt was de afzetting in 476 van Romulus Augustulus, de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk. Maar veel legendarischer is die plundering in 410. Het sensationele beeld van die zogenaamde horde woeste barbaren die de glorieuze wereldstad vernietigde doet het nu eenmaal goed, en is ook makkelijker te vatten dan de complexiteit van het feitelijke langzame verval. Maar wie goed kijkt, ziet op de achtergrond in dat kleurrijke beeld een paar tevreden christenen staan.
Meer lezen
Vier jaar geleden vond in Rome een conferentie plaats over de gebeurtenissen in augustus 410. Dat resulteerde in The Sack of Rome in August 410. The Event, its Context and its Impact (2013).
De Britse historicus Peter Heather doet in The Fall of the Roman Empire. A New History (2006) een gedurfd grote greep. Hij nuanceert het oude beeld van onbeschaafde horden versus hoogverfijnde Romeinen, maar gaat ook niet mee in de dominante gedachte dat van een breuk in beschavingsniveau geen sprake is geweest.
Bryan Ward-Perkins breekt een lans voor de inmiddels tegendraadse overtuiging dat met het Romeinse Rijk alles wat beschaafd was verloren ging in The Fall of Rome, and the End of Civilization (2005).
De stad van God van Augustinus naar aanleiding van Alariks plundering is in het Nederlands vertaald (1983).