Kampgevangenen aanbidden haar als een Florence Nightingale omdat ze hun voedsel en medicijnen brengt. Maar veel anderen roddelen over Rode Kruis-verpleegster Loes van Overeem vanwege haar goede contacten met de bezetter. Ze ligt volgens hen ‘met de Duitsers onder één dekentje’.
Als oorlogscorrespondent Ton van Beers op 7 mei 1945, twee dagen na de Duitse capitulatie, de appelplaats van kamp Amersfoort bereikt, ziet hij honderden ‘kaalgeknipte koppen, gezichten met diepe, harde lijnen. Dat waren de kerels waarin de Duitschers niets hadden kunnen breken.’
Van Beers arriveert die maandag samen met twee pantserwagens van de 49th West Riding Infantry Division, een Britse eenheid die onder Canadees bevel staat. Te midden van de gevangenen met die diepe, harde lijnen valt hem onvermijdelijk een vrouw op. Ze heeft ‘een geheimzinnige glimlach’, zo noteert hij voor Het Vrije Volk. Dan volgt de kennismaking met ‘een van de meest opmerkelijke dames die ik ooit ontmoette’.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Loes van Overeem, verpleegster van het Rode Kruis, is sinds 19 april commandant van het kamp. SS-Schutzhaftlagerführer Karl Peter Berg heeft diezelfde dag van hogerhand opdracht gekregen om zich met zijn staf terug te trekken, naar Scheveningen.
Op 20 april 1945 spreekt Loes van Overeem de gevangenen van kamp Amersfoort toe.
Nadat Berg op de 20ste daadwerkelijk is vertrokken, spreekt Van Overeem op de appelplaats de 478 achtergebleven gevangenen toe. ‘Eindelijk gaat het ogenblik aanbreken, waarnaar heel ons land, onze families en wijzelf wel het meest verlangd hebben.’ Ze waarschuwt: rond Amersfoort wordt nog gevochten. De definitieve bevrijding laat op zich wachten. Heb geduld.
Loes van Overeem en de haren weten het leven van de Amersfoortste gevangenen te verlichten
Van Overeem verblijft sinds september 1944 in Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort. Nadat ze eerder, onder de vlag van het Rode Kruis, in diverse kampen en gevangenissen voedselpakketten en medicijnen heeft bezorgd, wil ze hier om verschillende redenen niet meer weg. Om te beginnen vanwege het schrikbewind dat commandant Berg voert met zijn beruchte rechterhand Josef Kotälla. In het kamp heersen ellendige omstandigheden. Bovendien is een ander concentratiekamp waar ze pakketten bezorgt, dat in Vught, op 5 en 6 september 1944 ontruimd. Ruim 3000 gevangenen zijn kort voor de komst van de bevrijders op transport gezet naar Duitsland; 117 anderen zijn op het laatste moment geëxecuteerd. Zo’n drama mag zich in Amersfoort niet herhalen, vindt Van Overeem. Zij wil tijdig kunnen waarschuwen.
Nog diezelfde maand stapt ze op Berg af. De commandant weet dat de verpleegster haar pakketten bezorgt met nadrukkelijke instemming van zijn superieuren, met wie ze op goede voet lijkt te staan. En nu wil ze dus permanent onderdak. Hoelang zal ze het volhouden?
Een Canadese officier (links) krijgt een warm onthaal na de bevrijding van Kamp Amersfoort. Loes van Overeem staat in het midden, 7 mei 1945.
Van Overeem slaapt een paar nachten op de harde vloer van een hok in een van de barakken. Als Berg doorheeft dat het haar menens is, krijgt ze een matras; later volgt een bed. Ook komt er een bureau. ‘Kamer 8’ groeit stilaan uit tot een Rode Kruis-post met negen medewerkers. Die assistentie stelt Van Overeem in staat zo nu en dan de situatie in het land te verkennen. Ze keert ’s avonds steevast terug, vaak met nieuws.
Shag, tandpasta en druiven
Loes van Overeem en de haren weten het leven van de Amersfoortse gevangenen te verlichten. ‘Mevrouw bracht ons allen een pakje shag, tandpasta en wat druiven,’ noteert Wim Hoonhout op vrijdag 6 oktober 1944 in zijn kampdagboek. Ze heeft mannen voor deportatie en ander kwaad behoed, bijvoorbeeld door ze ziek te laten verklaren. Ze organiseert sociale activiteiten. De gevangenen vereren haar als een Florence Nightingale. Vaker nog wordt ze ‘de witte engel’ genoemd. Niet alleen hier, ook op andere plekken waar ze pakketten bezorgt. Dat doet ze door het hele land, in gevangenissen, in kampen.
‘Ik ken deze Duitschers. Ik wind ze om mijn pink’
Eind mei 1944 zit de Amsterdamse verzetsman Frans Stroethoff net een dag in het huis van bewaring aan de Amstelveenseweg als zijn celgenoten hem vertellen dat er ‘vrouwenvisite’ komt. Stroethoff beschrijft haar in zijn boekje Achter de tralies: ‘Ze wordt mij als een heilige getekend. Als je haar ogen ziet, aldus Jan, en de wijze waarop die ogen je bemoedigen, dan heb je voor den heelen dag genoeg. Al zou je nou den grootsten boef wezen – dan zou je dat mensch nooit kwaad kunnen doen […]. Ze is een engel, die mevrouw Overeem.’
Zelf zegt de 37-jarige Rode Kruis-verpleegster op de appelplaats in kamp Amersfoort tegen oorlogsverslaggever Van Beers: ‘Ik ken deze Duitschers. Ik wind ze om mijn pink. Het gekste is, dat zij dachten de kleine Hollandse de baas te zijn.’
Ter dood veroordeeld
Deze zelfbewuste Loes, op 7 november 1907 in Den Bosch geboren als dochter van deurwaarder Ziegenhardt, draagt de achternaam van haar tweede echtgenoot. Het huwelijk met stadsgenoot Frans Rouppe van der Voort is voor de oorlog gestrand. De scheiding wordt pas in maart 1941 uitgesproken. Het jaar daarop trouwt ze, een katholieke vrouw, met arts Bob van Overeem. Scheiden? Hertrouwen? Met een protestant nog wel? Haar omgeving spreekt er schande van.
In het midden Loes van Overeem en haar man Bob, circa 1955.
De echtelieden hebben elkaar in de tweede helft van 1940 ontmoet toen ze namens het Rode Kruis verzwakte Nederlanders, gevlucht voor de oorlogsdreiging, vanuit het buitenland repatrieerden. Dat was, zo beweerde Bob van Overeem na de oorlog, niet zonder gevaar. ‘Mijn vrouw werd in 1940 aan de demarcatielijn in Frankrijk door een Kriegsgericht aanvankelijk ter dood veroordeeld voor het overbrengen van Joden. Ze is later door de SD nog drie keer gearresteerd.’ Hoe ze uit deze moeilijke situaties kwam, is niet bekend.
Etentjes
Vanaf april 1943 deelt Loes van Overeem voedselpakketten uit. Ze krijgt de uitdrukkelijke steun van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des Sichterheitsdienstes (SD) Wilhelm Harster. Hij is, als typische schrijftafelmoordenaar, verantwoordelijk voor de deportatie van tienduizenden Joden. Harster stuurt op 12 april een brief naar de secretaris-generaal van het Nederlandse Rode Kruis, Hendrik Offerhaus. Daarin toont Harster zich bereid om het ‘dr. v. Overeem en zijn vrouw als enige officiële vertegenwoordigers van het Nederlandse Rode Kruis mogelijk te maken met de commandant van concentratiekamp Herzogenbusch [kamp Vught, red.] en zonodig ook met de commandanten van de andere kampen te onderhandelen over de verzorging met medicamenten, medische apparatuur enz.’
De Van Overeems hebben Harster de maanden daarvoor enkele keren ontmoet, mede op verzoek van advocaat en verzetsman Albert Swane. Ze hebben hem leren kennen tijdens een diner bij zakenman Robert Onslow van Gennep. Die is voor de oorlog actief geweest in de luchtvaartbusiness en heeft indertijd contacten met Duitsers opgebouwd die gedurende de bezetting regelmatig van pas komen.
Van Overeem gaat in haar contacten met de Duitsers verder dan anderen lief is.
Het eerste etentje leidt tot meer. En Harster geeft al spoedig gehoor aan het verzoek van Loes van Overeem om de levens van twee ter dood veroordeelde verzetslieden te sparen. Het zijn allebei protegés van Swane.
Van Overeem zal de contacten met Harster warm houden. De formulering ‘enz.’ in de brief aan Offerhaus geeft haar de ruimte om met lagere commandanten tot een akkoord te komen over de bezorging van meer dan alleen medicijnen – over voedsel bijvoorbeeld. Het verschaft toegang tot gevangenen. Ze zal voortdurend proberen grenzen op te rekken.
Loes van Overeem met gevangenen van Kamp Amersfoort na de bevrijding.
Als Loes van Overeem met haar pakketdienst begint, zijn er op enkele plaatsen in het land al particulieren actief. In Vught is Charlotte van Beuningen-Fentener van Vlissingen druk bezig. Haar hele villa wordt gebruikt om voedsel in te pakken. Ze werkt samen met een Amsterdamse die als eerste op verschillende plekken actief is, Anna Maria Le Cosquino de Bussy-van der Lelie. De twee zijn wat de pakketbezorging betreft afhankelijk van de grillen van kampcommandanten.
Wantrouwen
Ineens dient zich Van Overeem aan, met steun van het hoogste nazi-echelon. Én met een duidelijk mandaat van het Rode Kruis. Later in 1943 wordt in het hoofdkantoor van de organisatie aan de Haagse Prinsessegracht zelfs ruimte gemaakt voor de nieuwe Dienst Speciale Hulpverlening, met dezelfde Loes van Overeem aan het hoofd.
Het is even slikken voor Van Beuningen en De Bussy, twee oudere dames van stand. Loe de Jong noteert in zijn Koninkrijk der Nederlanden: ‘In tegenstelling tot de dames De Bussy en Van Beuningen was mevrouw Van Overeem […] tijdens de bezetting nog tamelijk jong. Jong niet alleen, maar ook mooi. Mooi niet alleen, maar ook charmant. Ze was van eenvoudige afkomst.’
In 2008 is de weg naar Kamp Amersfoort vernoemd naar Loes van Overeem.
Er speelt meer, niet in de laatste plaats wantrouwen, zeker bij De Bussy. Van Overeem gaat in haar contacten met de Duitsers verder dan anderen lief is. Daar doet ze allerminst geheimzinnig over. Het leidt van diverse kanten tot grove aantijgingen. Bijvoorbeeld in een rapport voor de Groote Commissie der Illegaliteit van de gemeente Amersfoort. In een bonte opsomming gaat het over te vriendschappelijke omgang met de Duitse kampleiding, deelname aan drinkgelagen, nalatigheid en diefstal.
Roddel en achterklap
‘De witte engel’ heeft een even energiek als eigenzinnig karakter. Ze eigent zich ruimte toe. Dat komt treffend naar voren als ze op woensdag 29 september 1948 verschijnt voor de parlementaire enquêtecommissie die het regeringsbeleid tijdens de Tweede Wereldoorlog doorlicht. Van Overeem verklaart tegenover de subcommissie voor hulp ‘aan Nederlanders in node’ dat het Rode Kruis – zelf hevig bekritiseerd vanwege zijn nalatige rol in de oorlog – zich nauwelijks bemoeide met haar werk. Verwijzend naar de secretaris-generaal: ‘Als bijvoorbeeld dr. Offerhaus zei: “U moogt dit niet doen” en ik vond, dat het wél gebeuren moest, deed ik het toch. Waarom zou ik er dan nog langer over praten?’
In enkele andere verhoren van deze subcommissie komen roddel en achterklap tot een hoogtepunt. Offerhaus bijvoorbeeld citeert derden die menen dat Van Overeem ‘met de Duitsers onder één dekentje’ ligt. Hij hecht er naar eigen zeggen geen enkel geloof aan. De Bussy op haar beurt vond Van Overeems optreden een Nederlandse onwaardig. ‘Ik heb nooit gevleid of poezig gedaan.’
Uiteraard speelt bij alle bitse woorden over en weer de vraag waarom Harster ontvankelijk is voor Van Overeems wensen. Niet alleen hij is dat trouwens. Na zijn overplaatsing naar Italië in september 1943 reageren Harsters opvolgers op dezelfde manier. Ze lijken gevoelig voor de pragmatische boodschap dat rust en orde in gevangenis en kamp toenemen dankzij haar hulp. Hulp die ook nog eens door Nederlanders wordt betaald. Geheel vertrouwen doen de Duitsers haar overigens niet. Ze gaan de gangen van de verpleegster na, keren haar woning binnenstebuiten. Zo nu en dan wordt ze ondervraagd.
Loes van Overeem blijft tot 1 september 1945 in Amersfoort. In het ene deel van het kamp worden na de bevrijding NSB’ers opgesloten. In het andere trekken repatrianten van de Arbeitseinsatz in Duitsland langs, op weg naar huis. Als dat deel dichtgaat, vertrekt Van Overeem.
Ze zal een jaar na haar echtgenoot overlijden, op 24 oktober 1980. De twee hebben geen kinderen. In de rouwadvertentie staan de eretekens vermeld die het Rode Kruis haar heeft toegekend. Een koninklijke onderscheiding heeft ze nooit gekregen.
Bij de begrafenis spreekt jonkheer Coen de Ranitz, voormalig burgemeester van Utrecht. In de oorlogsjaren moest hij van het hoofdbestuur van het Rode Kruis de eigengereide Loes van Overeem in de gaten houden. De Ranitz: ‘Haar werk is gekenmerkt door welhaast onbegrijpelijk bovennatuurlijke gaven, van persoonlijke moed en bereidheid tot zelfopoffering tegenover de halsstarrige autoriteiten.’
Twan van den Brand is journalist.