Op billboards langs de snelweg zijn de gezichten van gegijzelde Israëliërs te zien en op Twitter gaan beelden rond van gebombardeerde Palestijnse huizen. Tijdens de Vietnamoorlog kregen Nederlanders ook te maken met propaganda van beide kanten, vertelt universitair docent Rimko van der Maar. ‘Hanoi vergeleek de Vietnamoorlog met de strijd tussen David en Goliath, een krachtig frame dat Hamas nu ook gebruikt.’
Door sociale media lijkt het soms alsof we niet om de oorlogsbeelden uit Israël en Gaza heen kunnen. Voelde dat tijdens de Vietnamoorlog ook zo?
‘Tijdens de Vietnamoorlog vervulde televisie de rol die sociale media nu heeft. Het was de eerste living room war: beelden van de oorlog drongen de westerse huiskamers binnen. Daar zat ook veel oorlogspropaganda bij, in eerste instantie vooral van Amerikaanse kant. Toen Washington in 1965 overging op een militaire interventie, ging dat gepaard met veel anticommunistische propaganda. De Amerikanen zouden aan de andere kant van de wereld het communisme bestrijden. Ze maakten ook veel vergelijkingen met het Akkoord van München in 1938: als je toegeeft aan een agressor, komt daar alleen maar meer ellende van.
Meer interviews lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Maar gaandeweg begonnen de Amerikanen de grip op de media en het westerse publiek te verliezen. Noord-Vietnam nam het initiatief over en kreeg steeds meer kanalen om zijn boodschap te verspreiden.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Welke boodschap was dat?
‘Hanoi wilde uitdragen dat het om een vrijheidsstrijd ging. De Noord-Vietnamezen steunden in het zuiden een boerenvolksbeweging, zo beweerden ze, die niet communistisch was, maar het bovenal opnam tegen de corrupte en repressieve Zuid-Vietnamese regering. Ze verspreidden bijvoorbeeld foto’s van vrouwelijke soldaten om te laten zien dat het hele volk meevocht. Aangezien Noord-Vietnam ook werd gebombardeerd, positioneerde Hanoi zichzelf als de underdog en vergeleek de oorlog met de strijd tussen David en Goliath. Dat is een heel krachtig frame dat Hamas in het huidige conflict ook gebruikt.’

Hoe probeerde Noord-Vietnam het Westen te bereiken met die boodschap?
‘Het land had geen ambassades in West-Europa, maar wel posten in Parijs en Londen. Vanuit daar gingen diplomaten in gesprek met aanvankelijk communistische sympathisanten, later breidde de groep zich uit. Het land werkte in 1966 en 1967 ook mee aan de zogenoemde “Vietnamtribunalen” in Stockholm en Roskilde, waar intellectuelen de acties van het Amerikaanse leger kritisch onder de loep namen. De mainstreammedia negeerden dat tribunaal vanwege het activistische karakter, maar het had wel impact op de intellectuele westerse wereld.
De propaganda van Noord-Vietnam begon dus klein, maar toen in 1968 de onderhandelingen in Parijs begonnen, explodeerde het. Pleitbezorgers trokken Europa rond, artsen hielden toespraken over het leed van Noord-Vietnamese burgers en er werden tentoonstellingen over de oorlog geopend. Er kwam steeds meer aandacht voor de Noord-Vietnamese kant van het verhaal en dus ook voor hun Zuid-Vietnamese bondgenoten, maar dat bracht risico’s met zich mee. Journalisten gingen op den duur zo ver mee in het frame van Hanoi, dat de berichtgeving minder betrouwbaar werd. Toen een Amerikaanse journalist werd uitgenodigd om gebombardeerde plekken in Noord-Vietnam te bekijken, schreef hij daar een verslag over in The New York Times. Maar hij kreeg natuurlijk een geregisseerde rondleiding en niet het volledige beeld.’

Israël heeft meer middelen tot zijn beschikking om zijn boodschap te verspreiden dan de Palestijnen. Was de propagandastrijd tijdens de Vietnamoorlog ook zo onevenwichtig?
‘In de eerste jaren was dat absoluut het geval. Toch verloren de Verenigde Staten de informatieoorlog. Het probleem van de Amerikaanse propaganda was dat Washington een dubbele boodschap uitdroeg. Aan de ene kant had het Witte Huis het over een oorlog tegen het communisme, maar tegelijkertijd zei de president dat het slechts om een kleine interventie ging. Door de oorlog steeds verder te escaleren, ondermijnden de Amerikanen hun eigen boodschap.
Ze wisten bovendien niet goed hoe ze in de berichtgeving met de guerrillatactieken van de zuidelijke strijder, de Vietcong, om moesten gaan. Om te laten zien dat de oorlog goed verliep hielden ze het thuisfront op de hoogte van de bodycount: ze telden de lijken van de vijand. Dat maakte de Amerikanen er niet populairder op. In 1968 zou een Amerikaanse militair zelfs hebben gezegd dat je een dorp moest vernietigen om het van de communisten te redden. Die boodschap was natuurlijk niet te verkopen.’
In verschillende Europese steden zijn pro-Palestijnse demonstraties verboden omdat ze terrorisme zouden verheerlijken. Greep de Nederlandse overheid tijdens de Vietnamoorlog wel eens in?
‘Volgens de overheid waren demonstraties tegen de Vietnamoorlog een bedreiging van de openbare orde. Toen activisten tijdens een protest “Johnson moordenaar” riepen, was dat zelfs verboden. Je mocht het staatshoofd van een bevriende natie destijds niet beledigen. De demonstranten probeerden dat verbod op hun beurt te omzeilen door bijvoorbeeld “Johnson molenaar” te roepen.
‘Na de aanslag was er veel steun voorIsraël, maar westerse regeringsleiders maken nu terugtrekkende bewegingen’
In het begin van de oorlog koos Nederland duidelijk de kant van Amerika. Iemand die kritiek had op de oorlog, werd geridiculiseerd en een anti-Amerikanist genoemd, in die tijd een soort scheldwoord. Er werd dan getwijfeld aan je loyaliteit. Maar naarmate de oorlog langer duurde, deed de Nederlandse regering stappen terug in haar steun aan Washington. Die terughoudendheid zie je nu al bij het conflict in Israël. Na de aanslag was er veel steun voorIsraël, maar westerse regeringsleiders maken nu terugtrekkende bewegingen.’
Na een bominslag bij een ziekenhuis in Gaza wezen Israël en Hamas naar elkaar en bleef lang onduidelijk welke berichtgeving wel en niet klopte. Werd destijds ook de vraag gesteld wat echt en wat nep was?
‘In de zoektocht naar juiste informatie zie je een duidelijke parallel met de Vietnamoorlog. Om erachter te komen hoe het echt zat in Vietnam moesten Nederlanders zelf veel onderzoek doen, net als nu. Mensen die een genuanceerd verhaal zochten, moesten naast Nederlandse berichtgeving ook buitenlandse kranten lezen, want die waren vaak informatiever en kritischer.
Tijdens de Vietnamoorlog kwamen er soms ook berichten naar buiten dat de Amerikanen een ziekenhuis hadden gebombardeerd. Daar werd dan onderzoek naar gedaan, maar daarvoor waren de middelen beperkt. Het was lastig om te verifiëren hoe het precies zat, en die informatieonzekerheid zorgde ervoor dat veel mensen zich tegen discussies over de oorlog keerden. Er trad oorlogsmoeheid op. Als strijdende partijen te veel informatie uitstorten over het publiek, gaan mensen zich van de oorlog afkeren. Bij Oekraïne zie je dat al gebeuren, en ook bij het conflict tussen Israël en Hamas ligt oorlogsmoeheid op de loer.’
Openingsafbeelding: Noord-Vietnamese propagandaposter. Credit: Manhhai/Flickr