Home Pierre Abélard

Pierre Abélard

  • Gepubliceerd op: 19 november 2020
  • Laatste update 10 feb 2021
  • Auteur:
    Alies Pegtel
  • 11 minuten leestijd
Pierre Abélard

Pierre Abélard was arrogant en geniaal, maar ook wellustig. Als filosoof en theoloog verrichtte hij baanbrekend werk. Toch werd hij vooral beroemd als de tragische minnaar van Héloïse.

Omstreeks 1132 was filosoof en theoloog Pierre Abélard wereldberoemd. Hij was een toonaangevend denker die de methodologische twijfel introduceerde: hij stelde systematisch vragen en nam niets als vanzelfsprekend aan. ‘Twijfel brengt ons tot onderzoek, onderzoek doet ons de waarheid bevroeden,’ was zijn stelregel. Met deze kritische grondhouding legde Abélard de basis voor de filosofie van de theologie – de scholastiek – en droeg hij bij aan de opbloei van de wetenschap in Europa.

Maar hoewel Abélard intellectuele triomfen vierde, was hij doodongelukkig. Hij zwierf al vele jaren ‘van hot naar her, zonder bestemming, altijd op de vlucht’, gekweld door ‘strijd vanbuiten en vrees vanbinnen’. Dit zijn Abélards eigen woorden, die hij in 1132 optekende in een brief aan een onbekende vriend. De brief is uitgegeven onder de titel Het verhaal van mijn rampspoed.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Abélard benadrukte dat hij zijn leven nooit zeker was in de abdij van Saint-Gildas in Bretagne, waar hij op dat moment abt was. Monniken mengden gif in de miskelk of zetten een zwaard op zijn keel – moordaanslagen waaraan hij ternauwernood had weten te ontsnappen. Hij weet de haat jegens hem aan de kwalijke geruchtenstromen die zijn tegenstanders verspreidden, zeker niet aan zichzelf.

En dat was op z’n zachtst gezegd een beetje naïef van deze briljante denker. Want hij had de kerkelijke wereld dikwijls in beroering gebracht, met zijn denkbeelden, maar ook met zijn grote geldingsdrang. In zijn beroemdste en beruchtste boek Sic et Non (Ja en Nee) had Abélard 158 filosofische en theologische vraagstukken verzameld waarover gezaghebbende kerkvaders zich verschillend hadden uitgelaten. Die uitlatingen stonden soms lijnrecht tegenover elkaar of waren tegenstrijdig. Het was baanbrekend dat Abélard schreef dat je daarom niet klakkeloos mocht aannemen wat er in hun geschriften stond. Hij verklaarde niet welk standpunt juist of onjuist was, maar met zijn wetenschappelijke manier om godsdienst te benaderen zaaide hij twijfel. En hiermee tastte hij de mystiek aan van het katholieke geloof, dat boven alles diende te worden geëerbiedigd.

Ook in zijn traktaat over de Drievuldigheid hanteerde Abélard een rationele aanpak. Hij wilde voor zijn studenten begrijpelijk maken wat zij geloofden. Dit deed hij door uit te leggen dat God uit drie eigenschappen zou bestaan: almacht (Vader), wijsheid (Zoon) en goedheid (Heilige Geest). Maar zijn tegenstanders verweten hem dat deze verdeling aantoonde dat hij niet in de eenheid van God geloofde. Tijdens een synode van bisschoppen in 1121 werd hij gedwongen zijn eigen geschrift in het vuur te gooien. Dat ‘juist het boek waaraan ik mijn grootste trots ontleende in de vlammen werd geworpen’ onderging Abélard als de ultieme vernedering. Hij kon het alleen plaatsen als goddelijke straf voor zijn hoogmoed, ‘overeenkomstig het woord van de apostel dat kennis opgeblazen maakt’.

Slaande ruzie

Abélard werd in 1079 geboren in een Bretons dorpje als oudste zoon van een ridder. Hij werd niet alleen geschoold in de krijgskunst, maar ook in de zeven vrije kunsten, waartoe onder meer grammatica, logica, retoriek en muziek behoorden. Al jong blonk hij uit in logica, die in de vorm van redeneerkunst uitermate populair was. Lange tijd werden vooral de teksten van Plato bestudeerd, de grote inspirator van kerkvader Augustinus. Plato speculeerde dat de werkelijkheid een afspiegeling is van een metafysische volmaakte realiteit. Maar rond 1100 kwam er steeds meer aandacht voor het werk van Aristoteles en daarmee voor de rede en de wetenschap, waarvan Abélard profiteerde.

Hij kreeg les van de filosoof Roscellinus van Compiègne en van de vermaarde theoloog Anselmus. Maar hoe gezaghebbend zij ook waren, na verloop van tijd kreeg hij altijd slaande ruzie met zijn leraren, omdat hij hen provoceerde en vol bravoure met zijn gelijk bestookte.

Na allerlei omzwervingen streek hij rond zijn twintigste neer in Parijs om lessen in de redeneerkunst te volgen bij Willem van Champeaux, die lesgaf aan de kathedraalschool van de Notre-Dame. Arrogant daagde hij zijn leermeester uit, wat leidde tot hoogoplopende twistgesprekken. Vanwege deze ruzies zag Abélard zich uiteindelijk gedwongen uit Parijs te vertrekken. Zelf zag hij zijn strijd met Van Champeaux als de kiem van zijn rampspoed: ‘Hoe meer mijn roem zich verbreidde, hoe sterker de afgunst van anderen werd aangewakkerd.’

Hij stichtte scholen in Melun en op een heuvel nabij Parijs, maar rond 1115 keerde hij terug naar de stad om zelf in de kathedraalschool les te gaan geven.

Dit was ook de periode waarin hij zich als eind-dertiger overgaf aan de wellust, zoals hij het nadien noemde. Zijn oog was gevallen op de twintig jaar jongere Héloïse, een zeldzaam meisje, omdat ze ‘in het hele land een grote roem had verworven’ vanwege haar onovertroffen ‘geletterde beschaving’. Abélard bedacht dat hij haar makkelijk kon veroveren omdat hij in die dagen zo beroemd was en er zo jeugdig en aantrekkelijk uitzag ‘dat ik door geen enkele dame vreesde te worden afgewezen’.

Heloise.

Hij papte aan met haar oom Fulbert, een kanunnik, die alles overhad voor de scholing van zijn inwonende nichtje en er wel voor voelde om de befaamde Abélard in huis te nemen als privéleraar. Abélard was verbaasd hoe makkelijk het ging. ‘Wat kan ik nog meer zeggen? Eerst werden we verenigd onder een dak, daarna ook in de ziel. Onder het voorwendsel van de studie gaven we ons dan ook volledig over aan de liefde.’

Al snel kwam er niets anders meer uit Abélards handen dan minnegedichten waarin hij zijn liefde bezong voor Héloïse. Trots meldde hij dat deze liederen jaren later nog in ‘diverse landstreken bekend waren’. Het kon dus niet uitblijven of hun geheime verhouding was al snel bekend. Toen Héloïse ook nog zwanger bleek en beviel van hun zoon Astralabius, verviel oom Fulbert nagenoeg tot waanzin. Om haar eer te redden bood Abélard aan met haar te trouwen, maar dat moest wel in het geheim gebeuren. Omwille van zijn carrière diende hij van onbesproken gedrag te zijn, want het onderwijs was in handen van de kerk, en een onkuise magister kon het wel vergeten.

Hij praatte in op de oom, die hij eraan herinnerde welke rampen vrouwen ‘vanaf het allereerste begin van de menselijke geschiedenis zelfs over de meest hoogstaande mannen hadden uitgestort’. De verleider Abélard schoof de schuld van de affaire zo behendig in de schoenen van zijn geliefde. Maar Héloïse bleek niet alleen uitzonderlijk in haar intelligentie, maar ook in haar weigering te trouwen. Ze wenste hem niet tot last te zijn in zijn studie. En ze was opmerkelijk modern in haar opvatting dat ze ‘een hogere plaats toekende aan de liefde dan aan het huwelijk, en de vrijheid stelde boven een verbintenis’.

Lichamelijke verminking

Uiteindelijk deed haar mening er niets toe. Het huwelijk werd in stilte gesloten. Maar door de geheimhouding nam het de schande voor de oom niet weg, die het huwelijk daarom toch overal rondbazuinde. Om zijn eigen reputatie te redden dwong Abélard zijn Héloïse om toe te treden tot de kloosterorde van Argenteuil, waar zij als meisje Latijn, Grieks en Hebreeuws had geleerd en was opgevoed. Ze werd geen non uit roeping, schreef ze hem nadien, ‘maar alleen omdat jij mij dat beval’. Ze schreef dat hij de ‘enige heer’ was over haar lichaam en geest.

Op een nacht in 1118 ontmannen twee insluipers Abélard

Zodra oom Fulbert vernam dat hij zijn nicht nu voorgoed kwijt was, nam hij op een gruwelijke manier wraak. Op een nacht in 1118 gaf hij twee insluipers de opdracht Abélard te ontmannen. Castratie was geen ongebruikelijke exercitie in het geval van familievetes, maar het kwam zelden voor bij mannen in Abélards gevierde positie.

Over zijn lichamelijke verminking oordeelde hijzelf mild. Hij noemde het een rechtvaardig besluit van God om de straf ‘te doen neerkomen op dat onderdeel van mijn lichaam waarmee ik mijn misstap had begaan’.

In 1119 trad Abélard in als monnik in het machtige klooster van Saint-Denis. Met opmerkelijke veerkracht boog hij zijn fysieke tegenslag om tot een voordeel. Zijn castratie werd een kwaliteit. Verlost van vleselijke verlokkingen en de beslommeringen van het aardse bestaan kon hij zich volledig wijden aan de wetenschap, ‘als filosoof van God’, schreef hij.

Ken uzelf

Nadat hij tijdens de synode in 1121 zijn eigen boek had moeten verbranden, week hij uit naar het platteland in het noordoosten van Frankijk, nabij de stad Troyes. Daar had hij een stuk grond gekregen, waar hij eigenhandig een kapel van schors en riet bouwde, Le Paraclet. Deze plek groeide uit tot een klooster: er ontstond een leefgemeenschap van studenten die van heinde en ver kwamen om zijn lessen te volgen. Maar Abélards intellectuele gezag wekte volgens hemzelf zoveel wrevel dat hij in 1127 inging op het verzoek om abt te worden van het Bretonse klooster Saint-Gildas.

‘Met mijn opvatting van goede zeden stond ik volkomen alleen’

Hier was hij niet beter af, want in deze abdij joeg hij ook doodgewone monniken tegen zich in het harnas. Dit lag aan zijn sociale onhandigheid, maar ook aan zijn voormalige levenswandel. Want zijn privéleven had minstens zoveel schandaal gewekt al zijn gedachtegoed. Hoewel Abélard het buiten het klooster niet zo nauw had genomen met de heersende seksuele mores, bleek hij als abt een zeer principieel man. Hij ergerde zich mateloos aan monniken in Saint-Gildas die zich niet aan de ascetische leefregels hielden en las hun de les. Maar zij lieten zich niet beteugelen, en zeker niet door een man met zijn verleden. ‘Met mijn opvatting van goede zeden stond ik volkomen alleen.’

Hij schreef er wel het ethische werk Ken uzelf, waarin hij wees op het belang van de intentie van een handeling. Het was vernieuwend dat Abélard tegenover de Schepper de mens een eigen plaats gaf; die moest volgens zijn geweten verantwoording afleggen voor zijn eigen daden. Dat ging recht in tegen de orthodoxie van de kerkelijke waakhond Bernard van Clairvaux, die vond dat de mens vanaf zijn geboorte schuldig was en niet ontkwam aan de zonde. In 1140 werd Abélard door toedoen van Van Clairvaux door de paus als ketter veroordeeld. Twee jaar later stierf hij op zijn 63ste in Bourgondië.

Bewonderaars

Denkers die zich niet begrepen voelen door hun tijdgenoten zijn geen uitzondering. Het komt zelden voor dat een vrijdenker onmiddellijk algemeen wordt omarmd. Dat gold ook voor Abélard. Toch is het veelzeggend dat ondanks het pauselijke verbod op zijn werk, dat tot ver in de Middeleeuwen duurde, grote delen van zijn geschriften bewaard zijn gebleven. Kennelijk zagen zijn tijdgenoten er wel degelijk de waarde van in. Het verhaal van mijn ramspoed is overgeleverd in negen handschriften, waarvan het oudste uit de late dertiende eeuw dateren.

Abélard benadrukt er zelf zijn tegenslagen in, maar hij had ook bewonderaars die hem in bescherming namen. Zoals Petrus Venerabilis, de machtige abt van Cluny, die hem tot op het laatst onderdak had geboden. Hij schreef na Abélards overlijden: ‘Hij was zonder gelijke en zonder meerdere.’

Pierre Abailard in het klooster. Geschilderd door Francois Marius (1775 – 1849).

Eigenlijk liep Abélard niet veel vooruit op zijn tijd. Hij was zeker niet de enige die gezaghebbende teksten uit de Oudheid en het vroege christendom onderwierp aan kritisch onderzoek. Hij had geestverwanten die net als hij een enorme zucht naar kennis hadden, zelf nadachten en niet louter geschriften reproduceerden.

Het zou hem zwaar zijn gevallen als hij had geweten dat juist zijn onfortuinlijke liefdesrelatie met Héloïse door de eeuwen heen het meest tot de verbeelding is blijven spreken. Dankzij de paar brieven die ze elkaar schreven, toen hun vlammende romance allang voorbij was, groeiden Abélard en Héloïse uit tot het beroemdste liefdespaar van de Middeleeuwen. Heloïse stierf in 1164, zo’n twintig jaar na haar geliefde. Sinds 1817 liggen ze verenigd in een gemeenschappelijk grafmonument op de befaamde Parijse begraafplaats Père-Lachaise.

Alies Pegtel is historicus en journalist.

Heftige correspondentie

Oprechte emoties of literaire oefening?

Er is veel onderzoek gedaan naar de brieven van Abélard en Héloïse. Lang werd de echtheid betwijfeld, maar inmiddels wordt algemeen aangenomen dat ze authentiek zijn. De verzameling telt acht brieven, waarvan Abélards Het verhaal van mijn rampspoed de eerste is. Hij schreef de brief om een onbekende vriend te troosten met de gedachte dat diens ellende in het niet viel bij de zijne.

In reactie op deze troostbrief schreef Héloïse haar ‘innig geliefde’ dat ook zij troost nodig had, maar dat Abélard na zijn entree in het klooster nooit meer iets van zich had laten horen. Ze voelde zich een ‘goedkoop gebruiksartikel’, terwijl haar hart nog altijd aan hem toebehoorde – ‘Zonder jou kan ik onmogelijk leven.’

Toch beschouwt emeritus hoogleraar middeleeuwse geschiedenis Peter Raedts deze briefwisseling niet als een expressie van hun diepste gevoelens. Hij veronderstelt dat Héloïse en Abélard, net als andere middeleeuwers, hun emoties beschreven binnen de traditie. Ze geven zichzelf weer als een type: Héloïse als de onvervulde minnares, Abélard als de door rampspoed achtervolgde filosoof. De briefwisseling is, aldus Raedts, geen middeleeuwse soap, maar een hoog gestileerde literaire oefening.

Meer weten

Abélard. De briefwisseling met Héloise (1998) vertaald en van aantekeningen voorzien door Chris Tazelaar.

Leven met en zonder Héloïse. Inleiding tot leven en werk van Pierre Abélard (2017) door Ted Bagchus.

Het verhaal van mijn rampspoed. Een zedenkwetsende geschiedenis uit het jaar 1132 (2011) door Pierre Abélard, in de vertaling van Istvan Bejzcy.