Precies tien jaar na het eerste deel van zijn magnum opus heeft pershistoricus Gerard Termorshuizen nu het afsluitende tweede deel gepubliceerd. Daarmee is de geschiedenis van de Nederlands-Indische pers tussen 1744 en 1942 compleet en zeer nauwgezet in kaart gebracht. Het wachten is nu nog op het staartje dat de postkoloniale Nederlandstalige pers tussen 1942 en 1958 moet bestrijken. De 75-jarige Termorshuizen zal dat niet zelf ter hand nemen.
De echte titanenarbeid is echter gedaan. In bij elkaar meer dan 2000 pagina’s is een ongelofelijke rijkdom aan kennis over de koloniale pers nu bereikbaar. Dat is een zegen voor al het historisch onderzoek naar het koloniale verleden. In dat verband is het overigens wel te betreuren dat niet gekozen is voor publicatie in een digitale vorm, bijvoorbeeld als website. Want de honderden portretten van kranten en de bekendste journalisten zijn natuurlijk bij uitstek geschikt voor een webpresentatie waarin het vrij zoeken is.
Hoeveel werk zit er niet in de samenstelling van de drie papieren registers (op persoons- en firmanaam, krantentitel) en hoeveel meer mogelijkheden zouden er niet opdoemen als dat gewoonweg links waren binnen een goed gestructureerde webomgeving? Nu blijft het een monumentaal raadpleegboek dat door vakgenoten zal worden gewaardeerd, maar in de digitale wereld pas betekenis krijgt als Google besluit het te digitaliseren.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Dat doet overigens niets af aan de constatering dat Termorshuizen een schitterende bijdrage aan de persgeschiedenis heeft geleverd. De koloniale pers heeft een bijzonder verleden, met als meest opvallende karakteristiek dat de pers niet zoals in het moederland in overheersende mate verzuild was. Daardoor was zij ook minder terughoudend in de journalistieke praktijk.
Men heeft die typische stijl van de koloniale pers (niet alleen in de Nederlandse, maar ook in de Britse en Franse koloniën) wel aangeduid als ‘tropenstijl’. Deze vorm van journalistiek was heetgebakerd, persoonlijk en soms ronduit beledigend. Doorgaans geïnspireerd door liberaal-conservatieve ideeën, gemengd met roddel en achterklap, volgde men het veronderstelde paradijselijke leven in de Gordel van Smaragd en achtervolgde men autoriteiten.
Het is misschien terug te voeren op het dorpskarakter van de Indo-Europese cultuur. In 1940 werd die gedeeld door slechts 300.000 mensen. Zij werden bediend door een vast aanbod van twintig nieuwsbladen, plus een groot aantal dat slechts een kort leven beschoren was. De grootste kranten, Nieuws van den Dag en Soerabaiasch Handelsblad, hadden maar 9000 abonnees. De kleine redacties werden geleid – men kan beter zeggen: opgezweept – door krachtige persoonlijkheden, die met hun scherpe pen het hoogste woord opschreven.
Voor figuren als Karel Zaalberg, Karel Wybrands en Henri Zentgraaff sidderden velen, omdat hun ongezouten oordeel grote invloed kon hebben op politiek, economie en cultuur. De leidende journalisten in de Oost waren bepaald geen bibberende schoothondjes, maar persmuskieten met een hechte groep lezers en sympathisanten.
Het was niet voor niets dat in 1914 de beruchte haatzaai-artikelen in het strafrecht werden opgenomen om ‘vijandschap, haat en minachting tegen bepaalde groepen’ tegen te gaan. Dat hielp overigens niet. Termorshuizen betoogt overtuigend dat ze juist de tegenstellingen in Nederlands-Indië bevorderden, omdat vooral Indonesiërs erdoor getroffen werden, terwijl Europeanen in vergelijkbare zaken toch de hand boven het hoofd werd gehouden.
De conclusie in breder verband is dan ook dat de Indische pers door haar wijze van berichtgeving de tegenstellingen tussen Europeanen en Indonesiërs heeft vergroot. De pers vertolkte primair het emancipatiestreven van de Indo-Europeaan; het lot van de inlanders werd niet ten volle onderkend, enkele uitzonderingen daargelaten. Paradoxaal genoeg kreeg het dekolonisatiestreven, waar de kranten in meerderheid juist tegen waren, hierdoor een impuls.
De Nederlands-Indische journalisten betoonden zich eerder reactionairen dan realisten. Typerend was dat aan de vooravond van de Japanse inval de meeste kranten geen idee hadden van wat hun boven het hoofd hing. Zelfs de Japanse opmars vanaf december 1941 werd zeer tendentieus en veelal onjuist weergegeven in de pers, omdat men de Japanners met hun kromme benen niet serieus wenste te nemen. Een objectief en koel journalistiek oog ontbrak duidelijk in de Oost.
Huub Wijfjes is hoogleraar geschiedenis van radio en televisie aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan de masteropleiding journalistiek van de Rijksuniversiteit Groningen.
Gerard Termorshuizen
Realisten en reactionairen. Een geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers van 1905-1942
1137 p. Nijgh & Van Ditmar, € 49,95