Home ONDERZOEK: Loyaal aan patria

ONDERZOEK: Loyaal aan patria

  • Gepubliceerd op: 16 augustus 2012
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Rob Hartmans

In tijden van crisis – of het nu een echte is of een die politici verzinnen – duiken vaak begrippen als ‘natie’ en ‘nationale identiteit’ op. Hoewel talloze historici, politicologen en sociologen hebben aangetoond dat het hier om ‘constructies’ gaat, zijn er nog altijd mensen die doen alsof er zoiets bestaat als het Nederlandse ‘volk’, dat een bijbehorende identiteit bezit. Het is immers handig om hiermee een heldere scheidslijn te trekken tussen ‘wij’ en ‘zij’.


Begrippen als ‘natie’ en ‘vaderland’ kwamen vooral sterk op sinds het begin van de ‘moderne’ tijd (grofweg rond 1800), toen als gevolg van de Industriële Revolutie, het kapitalisme en de Verlichting oudere identiteitsvormende instituties als de religieuze gemeenschap en dynastieke rijken aan betekenis begonnen in te boeten. Nationalisme, in de zin van een sterk geloof in een gedeelde lotsverbondenheid die tot uiting zou komen in een gemeenschappelijke taal, geschiedenis en cultuur, bestond vóór die tijd niet echt.

Of toch wel? Op 13 mei 1619 sprak Johan van Oldenbarnevelt, op het schavot waar hij zou worden onthoofd, immers de beroemde woorden: ‘Mannen, gelooft niet dat ick een lantverrader ben; ick hebbe oprecht en vroom gehandelt, als een goed patriot, ende die sal ik sterven.’ Uit onderzoek naar politieke pamfletten uit de zestiende en zeventiende eeuw blijkt dat de woorden ‘patria’, ‘vaderland’, ‘patriot’ en ‘natie’ zeer veelvuldig gebruikt werden. Hebben degenen die beweren dat nationalisme een bij uitstek modern fenomeen is dus ongelijk?

In zijn dissertatie Taal van de Republiek. Het gebruik van vaderlandretoriek in Nederlandse pamfletten, 1618-1672 knoopt de Rotterdamse historicus Ingmar Vroomen aan bij een recente benadering, die de strijdvraag loslaat of er ook ruim vóór 1800 al zoiets als een nationaal bewustzijn bestond, en waarbij vooral wordt gekeken naar doel en functie van dit soort retoriek. Wie beweerden dat ze goede ‘patriotten’ waren, die zich voor het ‘vaderland’ veel offers hadden getroost? Wat verstond men onder een ‘patriot’, wie werden daar wel en niet toe gerekend, en tegen wie probeerde men zich af te zetten? Om hierop een antwoord te vinden heeft Vroomen de enorme pamflettenproductie uit de ‘crisisjaren’ 1618, 1619, 1650 en 1672 geanalyseerd.

Uit dit onderzoek blijkt dat de wijze waarop Nederlandse pamflettisten deze terminologie gebruikten bevestigt wat historici als Conal Condren en Robert von Friedeburg hebben beweerd: dat de term ‘patriot’ niet verwijst naar zaken als etniciteit of nationalisme in de moderne zin van het woord. Het gebruik heeft betrekking op het belangrijke Latijnse begrip office, dat vertaald moet worden in termen als ‘ambt’, ‘dienst’, ‘taak’ of ‘plicht’. In de zogenoemde ‘vroegmoderne samenleving’ (grofweg tussen 1500 en 1800) functioneerde iedereen volgens een bepaald ‘ambt’, een stelsel van rechten, plichten en verantwoordelijkheden. Dat bepaalde iemands positie in de maatschappij, en ook zijn relatie met andere ‘ambtsdragers’. Het bepaalde zijn vrijheden, en de grenzen ervan. Niet iedereen had hetzelfde ‘ambt’, en niet iedereen beschikte dus over evenveel vrijheid en macht.

Kritiek op machthebbers die misbruik maakten van hun positie werd vaak geuit ‘onder dekking’ van patriottisme. Men maakte onderscheid tussen echte en valse ‘patriotten’ door erop te wijzen dat iemand de vrijheid en macht van zijn ambt – zijn functie in de patria waarvan men deel uitmaakte – misbruikte, en men zelf wel op voorbeeldige wijzen zijn verplichtingen nakwam en zijn verantwoordelijkheden nam. In het begin van de Nederlandse Opstand had Willem van Oranje deze retoriek gebruikt om zijn verzet tegen de wettige vorst te legitimeren. Voor hem was de loyaliteit aan de patria, en dus de vervulling van zijn ambt, belangrijker dan trouw aan de persoon van Filips II. En elders in Europa gebruikten edelen in hun strijd tegen naar absolutisme strevende vorsten dezelfde terminologie. In de zeventiende-eeuwse Republiek werd deze retoriek ingezet in binnenlandse conflicten. Steden, regenten, predikanten en schutters afficheerden zich als ware patriotten, die streden tegen tegenstanders die dat klaarblijkelijk niet waren. Met nationalisme, laat staan met etniciteit, had dit niets te maken.


Taal van de Republiek. Het gebruik van vaderlandretoriek in Nederlandse pamfletten, 1618-1672
Ingmar Vroomen
Dissertatie in eigen beheer. Te downloaden via http://hdl.handle.net/1765/32307

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.