Home Niet langer zwijgen over Franco

Niet langer zwijgen over Franco

  • Gepubliceerd op: 13 oktober 2000
  • Laatste update 25 mei 2023
  • Auteur:
    Gijs Versteegen
  • 10 minuten leestijd

Vijfentwintig jaar stierf de Spaanse dictator Franco. Vanwege de lieve vrede hebben franquisten nooit verantwoording hoeven afleggen. Slachtoffers van de dictatuur en historici vinden het hoog tijd voor een openhartige discussie. Een gesprek met een voormalige communist en een voormalige minister onder het Franco-regime.

‘Nog altijd slaag ik er niet in het gebrek aan spijtgevoelens en excuses van het franquisme, dat de oorlog won, te begrijpen. Ik weet dat ook de republikeinen heel wreed waren. Maar ik blijf ervan overtuigd dat de overwinnaars de overwonnenen in wreedheid overtroffen’. Hugh Thomas, Engels hispanist en auteur van een standaardwerk over de Spaanse burgeroorlog, verwoordt hiermee het standpunt van slachtoffers van de Franco-dictatuur, die vinden dat het tijd wordt voor een openhartige discussie over het regime.

Van 1936 tot 1939 woedde er in Spanje een burgeroorlog tussen republikeinen en opstandelingen met Franco als leider. Met behulp van Duitsland en Italië behaalde Franco in 1939 de overwinning. Hij vestigde een dictatuur en wist deze tot zijn dood in 1975 te handhaven. De repressie tijdens zijn regime was ongekend hard; vooral in de jaren vlak na de burgeroorlog.

Volgens historici zijn er tijdens de Franco-dictatuur zo´n veertig- tot vijftigduizend mensen geëxecuteerd, de executies tijdens de burgeroorlog niet meegeteld. Ter vergelijking: Amnesty International schat het aantal moorden en verdwijningen tijdens het regime van Pinochet (1973-1990) op 3.197.

Ook zijn onder Franco onvoorstelbaar veel mensen gevangengezet. Volgens Javier Tusell, een autoriteit op het gebied van de hedendaagse Spaanse geschiedenis, zaten er vóór de burgeroorlog minder dan 10.000 mensen gevangen. In 1939 was dat aantal opgelopen tot 270.000. Eenmaal aan de macht gekomen, voerde Franco ook een grootschalige zuivering door binnen het openbaar bestuur.

Ondanks de genadeloze repressie van het regime zijn de verantwoordelijken nooit berecht. Na de dood van de dictator in 1975 werkten franquisten en democraten eensgezind aan een nieuwe grondwet, die de installering van een democratisch gekozen regering in 1977 mogelijk maakte. De leiders van het Franco-regime hoefden geen verantwoording af te leggen.

De overgang naar de democratie, de zogenoemde transitie, werd internationaal geroemd omdat slachtoffers en verantwoordelijken van het regime in staat bleken zonder bloedvergieten of wraakzucht aan een nieuw Spanje te werken. Deze bereidheid om het verleden te laten rusten is wel het Pact van de Stilte genoemd.

Nu, vijfentwintig jaar later, vreest de vroegere communistische tegenstander van het regime Nicolás Sartorius, destijds oprichter van de illegale vakbond CCOO, dat de stilte over het verleden tot vergetelheid leidt. Samen met de journalist Javier Alfaya schreef hij het boek Het opstandige geheugen, om duidelijk te maken ‘wat er werkelijk gebeurde’ in de jaren van de dictatuur. ‘We hebben de fout gemaakt amnestie te verwarren met amnesie,’ zegt Sartorius. ‘Maar een Pact van Stilte is er nooit geweest, daar heb ik nooit mijn handtekening onder gezet.’

Het persoonlijk archief van Franco is nog steeds gesloten. En in een stad als de Noord-Spaanse kustplaats Santander zijn veel straten vernoemd naar generaals van Franco tijdens de burgeroorlog. Zelfs het fiere ruiterstandbeeld van de Generalissimo staat nog altijd overeind. Historici hebben hiertegen protest aangetekend en vinden het hoog tijd voor een discussie.

Licinio de la Fuente, minister van Arbeid onder Franco van 1969 tot 1975, voelt allerminst de behoefte zich te verantwoorden. Twee jaar geleden publiceerde hij zijn memoires onder de titel Het was de moeite waard, daarbij zowel refererend aan zijn eigen leven als aan zijn inzet voor het regime van Franco.

In een gesprek vertellen de voormalige communist Nicolás Sartorius en de voormalige minister Licinio de la Fuente over hun eigen ervaringen met de dictatuur. Beiden beweren de stilte over het regime na de transitie te hebben doorbroken. Sartorius spreekt dan over de stilte van de oppositie. Volgens hem hebben ‘allerlei krachten’ geprobeerd Franco’s regime van zijn ‘tirannieke’ karakter te ontdoen. De la Fuente daarentegen heeft het over het zwijgen van de franquisten, die nauwelijks in het geweer zouden zijn gekomen tegen de ‘vervormde manier’ waarop de laatste vijfentwintig jaar over Franco is geschreven.

Waarom komt de discussie over de dictatuur nu pas los?
‘Er zijn verschillende redenen’, steekt Nicolás Sartorius van wal. ‘De overgang naar de Spaanse democratie verliep vreedzaam. Zij was het resultaat van een verstandhouding tussen de democratische partijen die de oppositie vormden tijdens de dictatuur van Franco, en krachten die deel uitmaakten van het regime. De mensen die hadden gecollaboreerd met de dictatuur leefden nog steeds en waren politiek actief. Ik denk dat men bang was dat een diepgaande discussie over het regime de vreedzame overgang zou verknoeien.

Je moet begrijpen dat de meerderheid van de dominante krachten in de maatschappij had gecollaboreerd met het regime. Het leger was het leger van de dictatuur, de kerk was de kerk van de dictatuur, de ondernemers hadden gecollaboreerd met de dictatuur, de media hadden dat gedaan. Met andere woorden: bijna alle belangrijke sectoren hadden met Franco samengewerkt. Uiteindelijk, dankzij de pressie vanuit het volk, realiseerden zij zich dat een voortzetting van het regime niet mogelijk was. Daarom veranderden zij van positie en begunstigden zij voortaan de democratie in Spanje. Maar tot 1972, 1973 stonden zij openlijk aan de kant van Franco. De rechters, de politie, het leger, de kerk, de ondernemers, allemaal.’

‘Ook over de strijd tegen het regime wilde bijna niemand praten, want de meerderheid van de bevolking had niets gedaan. Zelfs de socialisten niet, terwijl die na de transitie wel als overwinnaars uit de bus zijn gekomen. De communisten hadden de strijd gestreden, maar daar zijn zij tijdens de verkiezingen niet voor beloond. Er was dus een slecht geweten. Het gaat dan in de maatschappij zoals ook wel binnen een familie gebeurt na een nare episode. Er wordt niet meer over gepraat.’

Oud-minister Licinio de la Fuente kijkt vreemd op vanuit zijn groenfluwelen stoel. ‘Een stilte over het regime?’, vraagt hij quasi-verbaasd. ‘Integendeel, zou ik zeggen. Ja, de franquisten hebben zich stilgehouden. Maar de tegenstanders van Franco hebben voortdurend zitten drammen; in boeken, op conferenties en in films. In het eerste jaar dat ik in het parlement stond, tijdens de transitie, wezen ze voortdurend op mijn verleden. Alsof ik daarom geen recht van spreken had. De mensen die zich als het meest liberaal en democratisch beschouwden, werden ineens heel sektarisch. Na ieder woord dat je zei, of na ieder oordeel, hoorde je ogenblikkelijk: “Wat kun je nu ook verwachten van zo’n man, die minister is geweest onder Franco?” Je werd voortdurend in diskrediet gebracht. Ik had kunnen zeggen: “Ik was dan minister van Franco, maar u was trouw aanhanger van de ideeën van Stalin, en die is veel en veel vernietigender voor de mensheid geweest dan Franco.” Maar ja, als je eenmaal vervalt in dat soort discussies kun je beter ophouden.’

Sartorius vergelijkt het Franco-regime met de dictaturen van Hitler en Mussolini, alle drie zijn volgens hem totalitaire regimes. ‘Kijk’, zegt hij. ‘Er zijn twee types dictaturen. Het ene type beperkt zich tot het elimineren van vrijheid. Maar het andere gaat verder, dat neemt niet alleen de vrijheid weg maar organiseert de maatschappij als het ware in onvrijheid. Dat zijn voor mij de totalitaire regimes. Iedere willekeurige dictatuur verbiedt bijvoorbeeld de vakbonden. Totalitaire dictaturen verbieden de vakbonden en organiseren vervolgens hun eigen vakbonden. Hier had je de vakbond van de staat, vrouwenorganisaties als de Sección Feminina en je had de jonge fascisten. Op de universiteit was er de SEU, de Spaanse Universitaire Dienst, waar iedere student lid van moest zijn. De mensen hadden de plicht om zich te organiseren in iets wat het tegenovergestelde van vrijheid was.’

De la Fuente vertrekt zijn gezicht. ‘Dat doet mij pijn, als ik dit hoor. De tijd waarin ik leefde en de politiek van toen hadden helemaal niets te maken met het fascisme en evenmin met het nazisme. Absoluut niets, helemaal niets. De regimes hadden allemaal een éénpartijstaat en er bestond geen vrijheid van partijvorming, maar daar houdt de vergelijking dan ook mee op. Racisme en het geweld dat ermee gepaard ging, dat bestond hier niet.’

‘Het woord franquisme refereert bovendien aan een tijdperk en aan zijn leider, niet aan een ideologie. Franco had weliswaar de Nationale Beweging gevormd, maar dat was een open beweging. Daarbinnen had je stromingen als de Falange, die zo je wilt sociaal het meest vooruitstrevend was. Je had ook de christen-democraten, die vooral leunden op de doctrine van de kerk. En dan waren er nog de traditionalisten die principes verdedigden als God, vaderland, koning. Verder bestonden er ook jongerenbewegingen, die veel opener en liberaler waren. Die uitgangspunten van de Nationale Beweging waren nogal ruim, en iedereen kon die met gemak onderschrijven.’

‘Wat een pluraliteit’, merkt Sartorius schamper op. Sartorius bracht de laatste jaren van het regime in de gevangenis door. Hij was veroordeeld in een proces tegen de illegale vakbond CCOO. Sartorius kenschetst de repressie van het regime als keihard. Hij tekent een tijdbalkje. ‘Van 1939 tot 1950 was de repressie beestachtig. Er werden veel mensen gevangengenomen en velen zijn geëxecuteerd. Daarna, van 1950 tot 1960, had je een periode van weinig onderdrukking. Maar ja, er waren dan ook geen tegenstanders meer over. Franco had iedereen geliquideerd. Dit was een verschrikkelijke tijd van totale stilte. En daarna, van 1960 tot 1975, was de onderdrukking opnieuw genadeloos. Niet zoals in de jaren veertig, met executies. Nee, tegenstanders kwamen in de gevangenis terecht.’

Licinio de la Fuente heeft andere herinneringen aan de dictatuur. ‘In de jaren vijftig en zestig slaagden we erin het land op te bouwen. Ik bracht bijvoorbeeld de telefoon in honderd dorpen in de provincie. En als je de telefoon brengt in een dorp dat ergens verloren in een uithoek ligt, of je legt een autoweg aan, of elektrisch licht, dan is dat prachtig. Dat is dankbaar werk. Het was een tijd van: alles is mogelijk. Iedereen wilde zijn situatie verbeteren. Iedereen wilde zijn kinderen laten studeren, iedereen wilde een huis, een appartement en een autootje toen de eerste Seats op de markt kwamen. Met wilde vooruit en daardoor veranderde Spanje. Misschien is het regime in het begin hard geweest. Maar welk regime kan het zich veroorloven na een burgeroorlog geen harde maatregelen te nemen? Op de lange duur werd Franco flexibeler.’

De la Fuente en Sartorius zullen elkaar niet snel vinden. Wellicht omdat het regime het leven van beiden heeft getekend: De la Fuente had zich er aan verbonden, Sartorius heeft er tegen gestreden. Wel vinden beiden dat er meer over de dictatuur mag worden gesproken. Nieuw onderzoek naar de dictatuur en een brede discussie over het regime; dat is wat Sartorius en veel historici willen. De la Fuente vindt dat de franquisten wat meer van zich moeten laten horen. Een verlate afrekening in de vorm van een tribunaal wil niemand. Hoogstens zouden enkele straatnamen veranderd moeten worden, en sommige standbeelden verwijderd. Sartorius: ‘Een excuus zou mooi zijn, maar dat zit er niet in. Ik vind ook niet dat er nu strafzaken moeten worden gevoerd. Dat stadium zijn we voorbij. Dat zou de Spaanse maatschappij ook niet accepteren.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.