Home Lifestyle en trends: Vreugde en poëzie voor de werkman

Lifestyle en trends: Vreugde en poëzie voor de werkman

  • Gepubliceerd op: 29 april 2002
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Marjolein van Amsterdam

De hotspots in achttiende-eeuws Parijs. Lekker weg in de jaren dertig. Haute cuisine in de Middeleeuwen. Trends zijn van alle tijden. Culinaire avonturen, mode, wonen en uitgaan door de eeuwen heen.


Halverwege de jaren dertig was mijn grootvader een van de oprichters van volkstuinvereniging ‘Pernis’. Het was crisis en zijn gezin kon wel wat extra bonen, sla en wortels gebruiken. Hij zou zijn tuin nooit meer verlaten; na de oorlog kwam er een huisje op te staan, en het duurde niet lang of de familie bracht er de zomer door.
        Opa was was niet de enige die een vereniging oprichtte. In navolging van Engelse en Duitse voorbeelden ging in Amsterdam in 1910 het eerste volkstuincomplex `Tuinwijck’ open. Daarna ging het snel: in 1913 waren er in Amsterdam 780 tuinen, in Den Haag 270 en in Rotterdam 243; in heel Nederland waren er 2153.
        De volkstuinen waren onderdeel van het streven de arbeiders te verheffen en te behoeden voor ledigheid, en kregen dan ook namen als `Nut en Genoegen’, `Eigen Arbeid’, `Wie Zaait Zal Oogsten’ en `Zonder Werken Niets’. Allerlei instanties gingen zich ermee bemoeien: de Kerk, de Volksbond tegen Drankmisbruik en zelfs de Bond van Nederlandsch Spoorwegpersoneel, aangezien de spoorwegen de verhuurder waren van de stukjes grond langs het spoor.
        De arbeiderstuinen zouden zorgen voor een verbetering van `de zedelijke toestand van de werkman’, schreef dominee Bruinwold Riedel, secretaris van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Maar ook zou de tuin de levensstandaard van de arbeider door middel van `self-help’ verbeteren, en hem meer vreugde en poëzie geven.
        Een van de effecten van de opvoedkundige bedoelingen van Het Nut was dat er `op de tuinen’ strenge regels kwamen, van verplicht werk tot het verbod voor jongens en meisjes om in één ruimte te slapen. Op dat laatste na zijn die regels er trouwens nog steeds.
        Vooral de wereldoorlogen zorgden voor een toename van het aantal volkstuinverenigingen. In de Eerste Wereldoorlog, waarin ook Nederlandse bestuurders voedselrellen vreesden, gingen gemeentes grond verhuren aan de volkstuinders zelf, die zich in 1928 genoodzaakt zagen zich te organiseren in het Algemeen Verbond van Volkstuinders Vereenigingen in Nederland. Het verbond pleitte voor volkstuincomplexen waarop de tuinder ook voor zijn plezier kon tuinieren; een tuin hebben bleek inderdaad goed voor vreugde en poëzie, en bovendien voor het gevoel van eigenwaarde. Na de Tweede Wereldoorlog, waarin de volkstuinen weer volop waren benut voor de verbouw van alles wat maar te eten was, stortten de volkstuinders zich als ware wederopbouwers op het uitgeputte land. Behalve met wortels en sla zetten ze de tuinen vol met weelderige lathyrus, zonnebloem en chrysant.
        Hoewel het aantal vrijetijdsbestedingen enorm is toegenomen, blijven volkstuinen onverminderd populair. Jan met de pet maait er zijn gras, volgens de voorschriften nog steeds met de hand, en naast hem knuffelen de Italianen hun zucchini, carciofi en carote, en de Turken en Marokkanen hun tomaten, paprika’s en aubergines. En dan zijn er de yuppen die in groten getale afkomen op de voormalige arbeiderstuintjes. Ze zijn de `Zonder Werken Niets-generatie’ wel eens een doorn in het oog: ze komen voor hun rust, en het is niet onwaarschijnlijk dat ze onkruid mooi vinden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.